Vaderlandsch museum voor Nederduitsche letterkunde, oudheid en geschiedenis. Deel 1
(1855)–C.P. Serrure, [tijdschrift] Vaderlandsch Museum– Auteursrechtvrij
[pagina 402]
| |
Grafschriften te Hal.Tot de graf- of opschriften toe uit onze kerken hebben ten allen tyde, doch vooral in onze dagen, de aendacht der geschiedkundige navorschers opgewekt. De sedert lang bestaende verzamelingen van SweertiusGa naar voetnoot(1), ChristijnGa naar voetnoot(2), Le RoyGa naar voetnoot(3), TimaretenGa naar voetnoot(4), CuypersGa naar voetnoot(5) en dergelyke, worden dikwijls met vrucht geraedpleegd, en de Graf- en Gedenkschriften der provincie Antwerpen, die thands aldaer, met zooveel zorg als smaek, worden uitgegeven, zullen eene ryke bron worden, waeruit er in het vervolg meer te putten zal zijn dan men wellicht zou denken. Dergelyke werken zijn immers niet alleen nuttig voor diegenen, die zich met geslachtkundige opsporingen bezig houden, (iets, het zy in het voorbygaen gezegd, waerop men zich, in deze laetste jaren, wat al te ernstig en al te dapper toelegt, en dat meestal uitsluitelyk om de eigenliefde van deze of gene familie, van dezen of genen persoon te | |
[pagina 403]
| |
voldoen, zonder dat de geschiedkundige wetenschappen daerby te winnen hebben), maer voor allen die zich met het vervaerdigen van nauwkeurige biographiën van onze staets- of krijgsmannen, van onze kunstenaers, van onze geleerden of letterkundigen, of van andere verdienstelyke voorzaten, willen onledig houden. Soms ook zijn zulke opschriften niet zonder belang voor de geschiedenis onzer tael, en meer dan eens mogen de zerksteenen als oprechte meesterstukken van steenhouwery beschouwd worden. By onze voorvaders immers was het gevoel van kunst zoo diep ingeworteld, dat men het, in meest alles wat zy ons hebben nagelaten, ziet doorstralen. Van tijd tot tijd ben ik voornemens onuitgegegevene grafschriften mede te deelen, die, onder het een of ander oogpunt, verdienen bekend gemaekt te worden. Dit mael ruim ik eene plaets in voor een zevental dergelyke gedenkstukken, die nog heden voor handen zijn in de Minderbroederskerk te Hal, in Braband. Hal of Halle, vroeger in het fransch Haulx genoemd, is eene kleine stad van de huidige provincie Braband. Zy ligt op de Senne, drie uren van Brussel en zeven van Bergen, en heeft eene bevolking van ruim 6,000 zielen. Oudtijds, en tot aen den inval der Franschen, behoorde Hal tot Henegouw en maekte eenen uithoek van dit graefschap uit. Doch, na de inlyving van ons vaderland met Frankrijk, en door de wet van 28 Pluviôse, jaer VII der Republiek, werd dit steedjen de hoofdplaets eens kantons van het eerste arrondissement van het departement der DyleGa naar voetnoot(1), waeraen onze hedendaegsche provincie Braband beantwoordt. Hoe echter Hal, alwaer het dietsch de landtael is, in aloude tyden aen het waelsche graefschap Henegouw onderhoorig | |
[pagina 404]
| |
geworden is, valt uit de geschiedenis bezwaerlyk op te maken. Het steedjen klimt op tot eene hooge oudheid en is vooral bekend door eene beroemde bedevaert tot een O.-L.-Vrouwenbeeld, dat aldaer, sedert het jaer 1267, bewaerd wordtGa naar voetnoot(1). Het was te Hal dat Philips de Stoute, hertog van Burgondië en graef van Vlaenderen, in de afspanning den Hert, schijnt het, op den 27sten April van het jaer 1404, stierf. Zijn ingewand werd aldaer in de groote kerk begraven, terwijl zijn hart naer de abdy van Sint-Denijs, by Parijs, en zijn lijk naer den grafkelder van zijn geslacht, te Dijon, werden overgebracht. In 1489 poogde Philips van Cleef, des tijds in oorlog tegen Maximiliaen, en, in 1580, Olivier van den Tympel, Hal stormender hand in te nemen. Doch beiden mislukten en werden, met groot verlies, terug gedrevenGa naar voetnoot(3). In vroegere eeuwen was het steedjen bemuerd en versterkt, maer ten jare 1677, tydens de oorlogen tegen Frankrijk, werden de vestingen en poorten gesloopt. De Franschen plunderden Hal op eene deerlyke wyze, in 1691. De groote kerk, waerin het wonderbeeld der heilige Maegd berust, is een fraei gothisch gebouw van de vijftiende eeuw. Zy bevat eenen schat van rijkdommen en kunstzaken, zooals eenen Ga naar voetnoot(2) | |
[pagina 405]
| |
uitmuntenden antieken autaerGa naar voetnoot(1), een heerlyk koperen deksel eener doopvontGa naar voetnoot(2), enz. In de kapel van O.L.V. ziet men in den muer een klein gedenkstuk opgericht ter nagedachtenis van een kind van Lodewijk XI, koning van Frankrijk, dat op het kasteel van Genepiën, alwaer zijn vader, des tijds nog maer dolphijn zijnde, van onzen hertog, Philips den Goeden, eene schuilplaets had ontvangen, ter wereld kwam en stierf. Behalve deze groote kerk, is er nog eene tweede, die namelyk van het voormalig klooster der Minderbroeders. Deze laetste, een onbeduidend gebouw van het midden der zeventiende eeuw, bestaet slechts uit eenen grooten en éénen enkelen zybeuk, aen den rechten kant, en levert in het algemeen weinig of niets voor eenen kunstkenner of oudheidminnaer op. By een bezoek in deze kerk vestigde ik myne aendacht op de aldaer nog voor handen zijnde grafschriften. En het verdient opmerking, dat alle deze, een enkel uitgezonderd, in de landtael werden opgesteld. Het is des te meer merkweerdig, omdat, zoo als ik boven zegde, Hal eene henegouwsche stad was, en die bovendien op zeer geringen afstand van de grenslinie der talen, dat is te zeggen van de streek waer men waelsch spreekt, gelegen isGa naar voetnoot(3). Het is een treffend bewijs, hoe men ten allen tyde, zoo verre zich het gebied van het dietsch uitstrekt, die tael heeft beoefend. Het eerste dier opschriften levert deze byzonderheid op, dat het berijmd is. Mijn vriend, de heer baron de Saint-Genois, heeft reeds vroeger eenige voorbeelden van dien aerd in het Belgisch | |
[pagina 406]
| |
MuseumGa naar voetnoot(1) laten drukken. Uit dat zelfde grafschrift blijkt het, dat die Minderbroederskerk eerst in 1645 voltooid was, alzoo van Jan Willems, te dien jare overleden, gezegd wordt: Eerst begraven in dese nieu kerck. De andere vijf dietsche grafschriften, al is het dat zy tot persoonen behooren, die waerschijnlyk nooit buiten hun steedjen bekend waren, heb ik gedacht hier te mogen laten volgen, eens deels omdat ze mijn gezegde omtrent het gebruik der moedertael bevestigen, eens deels omdat aldus al de opschriften van gemelde kerk te samen zullen gedrukt zijn. Het geheel getal der grafzerken beloopt slechts op een negental, waervan een paer, die insgelyks in het dietsch waren, zoodanig zijn uitgesleten, dat er schier geene volledige woorden meer leesbaer zijn. De naem Tilmannus Goddin, van het vijfde grafschrift, doet ons eenigs zins aen dien van den brusselaer Francies Godin, die aldaer, ten jare 1661, eenen dichtbundel uitgaf, denkenGa naar voetnoot(2). Misschien was Tilmannus een afstammeling van eerstgenoemde. De zevende grafzerk eindelyk, die van Guillaume baron de Giey, is de eenige, die als een sierlyk werk van steenhouwery, dat echter zeer veel geleden heeft, mag doorgaen. Waerom dit grafschrift by uitzondering in het fransch is, laet zich licht begrypen. Die baron de Giey, alhoewel een Gentenaer van geboorte, behoorde tot een oud adellyk geslacht uit Frankrijk herkomstigGa naar voetnoot(3); bovendien was hy langen tijd, als kapitein in het leger van Lodewijk XIV, in franschen dienst. Later werd hy tot luitenant-generael der provin- | |
[pagina 407]
| |
cie Henegouw en der stad Bergen benoemd, zoodat hy veel jaren buiten het vlaemsch gedeelte van zijn vaderland doorbracht, en ook waerschijnlyk niet te Hal, maer wel in het waelsche gedeelte van België stierf. | |
I.In den zybeuk voor den autaer van O.L.V. Blauwe Steen. Boven op den zerk is, in eene versiering, een ossenkop tusschen twee gekruiste bylen, gebeeldhouwd: Hier leyt begraven in dit
graf beqvaem Ian Willems
vader ende soene van
eenen naem
waer af den soene soe
ick wel bemerck
eerst is begraven in dese
niev kerck ao 1645
20 Octobris
den vader weldoender
van dit convent
is oock overleden
kort daer ontrent
ao 1646 25 January
ende syne huys vrauwe
Catelyne Maeri aoGa naar voetnoot(1)
bidt voor de sielen.
De steenhouwer heeft verwaerloosd dit grafschrift naer het rijm af te deelen, ongetwyfeld om geene te lange regels te maken. | |
[pagina 408]
| |
II.Naest den voorgaenden zerk, leest men insgelyks op eenen blauwen steen: hier light begraven
den eersaemen Gvillam
Willems die sterf den
28 Febrvary anno 1648.
Bidt voor de siele.
| |
III.In den grooten beuk, by de communiebank. - Blauwe steen. hier ligt begraven
Nicolaus vanden Berghen
in syn leven geestelyken
vader van dit convent die
sterft den 23 Feb. a.o 1731
en Maria Ludovica van Dalem
syne huysvrouwe die sterft
den 4 9.ber Ao 1720.
Bidt voor de zielen.
| |
IV.Blauwe steen, by den voorgaenden. hier ligghen begraven
joffroue Ioanna Van
Slabeeck sterft den 9
Oct. 1701.
Jacob Van Slabeeck
sterft 29 Meert 1709
ende
jof. Anna Van Slabeeck
geestelycke dochter en
moeder van de eerw. paters
minderbr. recoll. binnen dese
stadt Halle heeft gheleyt
desen steen sterft den 1
Meert 1723.
bidt voor de zielen.
| |
[pagina 409]
| |
V.Naest den voorgaenden - Blauwe steen. hier licht beghraven
den eersaemen
Tilmannus Goddin
sterft den 25 Meert
in 't iaer 1720
ende
Joanna Du Pont
syne wettighe huys
vrouwe sterft den
29 November in 't jaer 1726
requiescant in pace.
| |
VI.Nog in de nabyheid van de vorige. hier leyt begraven
den eersamen Pieter
Tasselon die overleden
is den 22 Sebtember
1646.
ende de eersame
Maria Comans syne
wettighe vrauwe
die sterft den
eersten December
1651.
bidt voor de sielen.
| |
[pagina 410]
| |
VII.D.O.M.
sépulture
de messire Guilliaume baron
De Giey
seigneur de Hondschot etc. maréchal
de camp et lieutenant gouverneur
de la province d'Hainaut et ville
de Mons au service de sa maiesté
catholique qui trépassa le 14 du
mois de février l'an 1733 âgé de
84 ans passé
et dame Eleonore Henriette
Le Mire
sa compagne dame dudit Hondshot etc.
laquelle décéda le 8 mars 1745.
R.I.P.Ga naar voetnoot(1)
Aen den onderkant van dezen grafzerk ligt nog een andere blauwe steen, die den ingang tot den grafkelder bedekt. Op dien laetsten leest men: Louverture
de ce tombeau.
| |
[pagina t.o. 410]
| |
|