Vaderlandsch museum voor Nederduitsche letterkunde, oudheid en geschiedenis. Deel 1
(1855)–C.P. Serrure, [tijdschrift] Vaderlandsch Museum– Auteursrechtvrij
[pagina 296]
| |
Kleine gedichten uit de dertiende en veertiende eeuw.Al de volgende stukken zijn nogmaels uit het groot Hulthemsche handschrift Nr 192, op de koninklyke bibliotheek, te Brussel, berustende, getrokken. Die Codex mag, zoo als men weet, om den veelvuldigen en verschillenden inhoud, als eene bloemlezing onzer middeleeuwsche dichtkunst beschouwd worden. Weldra zal echter alles wat daerin bevat is, het licht zien, want de heer Angillis heeft thands eene keus der geestelyke gedichten ter perse, en in het tweede deel van dit Museum hoop ik al wat er nog overblijft op te nemen, en dan eene volledige beschryving van geheel den bundel te laten volgen. De veertig gedichten, die ik hier laet drukken, zijn van zeer verschillenden aerd. Dan eens behooren zy tot de lyrische, dan eens tot de leerende of verhalende poëzy. Dan eens zijn het vertellingen, zedelessen of hekeldichten, dan eens liederen of minnedichten. De meeste dezer stukken zijn uit de veertiende eeuw, eenige nochtans kan men tot de dertiende doen opklimmen. Al is het niet wel mogelyk den juisten tijd hunner vervaerdiging te bepalen, dan toch, wanneer men die Claghe van | |
[pagina 297]
| |
den grave van Vlaenderen, door Jan Knibbe, die ongetwyfeld op het oogenblik zelf van het overlyden van Lodewijk van Male (1384) geschreven werd, met de overige stukken vergelijkt, loopt de hoogere oudheid van de meeste dezer dadelyk in het oog. In slechts drie stukken treft men de namen der dichters aen. Aen wie men de andere hoeft toe te schryven, blijft vry onzeker, en meer dan gissingen kan men daeromtrent niet maken. Eenige dezer, meen ik, bestonden eerst niet op zich zelven, maer zijn slechts brokken, aen gedichten van uitgebreiden omvang ontleend. Als zoodanig beschouw ik dBedieden van den VII eeuwen (XXX) en Ene exsempel noch (XXXI), al is het dat ik niet kan aenwyzen waeruit ze getrokken zijn. In Boendales Lekenspieghel (B.I.C. 38) leest men ook iets over de Zeven Eeuwen, doch het is aldaer geheel anders bewerkt. In de Maria-mirakelen van Maerlant heb ik het verhael van den predikheer, waervan in dit Exsempel gehandeld wordt, niet aengetroffen. Doctor Snellaert heeft vroeger, na Willems dood, en uit 's mans nagelatene papieren, in het Belgisch MuseumGa naar voetnoot(1), een verhaeltjen medegedeeld, namelyk: Ene mirakele van Onser Vrouwen, hetwelk uit dit zelfde handschrift getrokken is, alwaer het afzonderlyk voorkomt, doch dot stuk maekt in Maerlants Spieghel historiael een kapitel (P.I.B. VII. C. 70.) Van den Jodinnen die soe verloste, uitGa naar voetnoot(2). Van de drie eerste dezer stukken zijn de dichters bekend. Jan Knibbe, van Brussel, schreef behalve die clage van den grave van Vlaenderen (XXI), ook nog een lied van dergelyken aerd: die Claghe van den hertoghe Wenselijn van Brabant, dat door Willems gedrukt werdGa naar voetnoot(3). Van het eerste echter zagen | |
[pagina 298]
| |
slechts tot hiertoe de aenvangstrofe en de twee slotversen het lichtGa naar voetnoot(1). Deze twee allegorische lijkzangen of wapendichten, hebben aen den schryver eene verdienstelyke plaets onder onze oude dichters doen toekennenGa naar voetnoot(2). Hertog Wencelijn van Brabant stierf den 7den december 1383, en Lodewijk van Male den 9den january 1384. Men kent dus den tijd waerin Knibbe bloeide; en daer hy zelf ons zegt dat hy een Brusselaer was, zal het mogelyk zijn iets naders omtrent 's mans leven of toestand in de maetschappy te ontdekken. Venus boem met VII Coninghinnen (XXII), van Jan Dille, doet ons insgelyks aen eenen dichter uit Braband, alwaer de naem Dille en Dillen heden nog algemeen is, denken. Willems heeft de eerste en laetste regels van dit stuk opgegevenGa naar voetnoot(3). De schryver van de fabel of allegorie Vanden Eenhoren (XXIII), noemt zich LodewikeGa naar voetnoot(4), meer zegt hy niet. Het rijm pit, een paer malen voor put, en gemein voor gemeen, doet wederom aen eenen brabander, misschien aen eenen Leuvenaer, denken. De heer Angillis deed my opmerken, dat een dergelyk verhael te lezen is in de Histoires et paraboles du père Bonaventure GiraudeauGa naar voetnoot(5), alwaer het Le voyageur imprudent heet. Het luidt daer als volgt: ‘Een reiziger trok door een bosch en werd ontwaerd door eene woedende leeuwin, die dadelyk toesnelde om den ongelukkige te verslinden. Haer vervaerlyk gebriesch weergalmde yselyk | |
[pagina 299]
| |
door de bosschen en de gebergten. De schrik, die den man had bevangen zette hem de noodige krachten by om hem met eene groote gezwindheid te doen vluchten, en om tusschen hem en het dier eenen ruimen afstand te laten. Doch terwijl hy dus, door de vrees gejaegd, het dreigend gevaer ontweek, viel hy in een ander, want hy had geene aendacht gegeven op eenen kuil, die op zynen weg lag en waerin hy neêr ging vallen. Wanneer hy gewaer werd, dat de grond hem ontweek, stak hy, door dit nieuw onheil verschrikt, den arm uit, om zich aen het een of ander voorwerp vast te grypen. Hy was gelukkig genoeg, in zynen val, zich aen den tak eens booms vast te klissen, waeraen hy bleef hangen, zoodat hy niet tot in het diepste van den kuil, waer hy eenen wissen dood zou gevonden hebben, nederplofte. Terwijl hy zich aldus in dezen toestand, hoe moeijelyk dan ook, bevond, achtte hy zich gelukkig den dood, al was het maer voor eenige oogenblikken, te ontwyken. Doch de rampzalige kende al de ongelukken die hem bedreigden nog niet! Toen hy immers naer den boom keek, wiens tak hem tot reddingsmiddel diende, zag hy twee groote ratten, de eene wit en de andere zwart, aen het onderste van den stam knagen, zoodanig dat hy byna geheel afgebeten was. En als hy zyn oog naer het diepste van den kuil liet gaen, ontdekte hy aldaer eenen verschrikkelyken drake, met glinsterende oogen en opgesparden muil, die slechts het oogenblik afwachtte dat de boom, geheel afgeknaegd, zou nederploffen, om alsdan de prooi, die zich aenbood, te verslinden. Dan keek hy naer den kant des kuils alwaer de boom zyne wortelen had; doch vandaer grijnsden hem de hoofden van vier afschuwelyke slangen toe, gereed om hem doodelyk te wonden. Ach Heer! riep hy al zuchtende uit, aen welke gevaren laet gy my over! Aen welke gedrochten moet ik ten prooi verstrekken? Blijft my dan niet één middel meer over, om my hieruit te redden, en om aen deze wreede | |
[pagina 300]
| |
dieren te ontkomen? Nauwelyks had hy deze woorden gesproken, of hy ontwaerde dat er uit eenige der bladeren van den boom honig vloeide. Hy raepte er eenige droppels van op, en na dat hy ze aen den mond gebracht had, vond hy ze wonderlyk zoet, en hy werd daerdoor geheel verkwikt. Het was eene versterking die de hemel hem zond, waervan hy had moeten gebruik maken om al zyne krachten te verzamelen, en dan, by middel van dien tak, of van iets anders, dat zich opdeed, uit den kuil te geraken, des te meer daer vermoedelyk de leeuwin, wier gebriesch hy niet meer hoorde, zich had verwyderd en diep in het bosch was geloopen. Doch, wie zou het kunnen gelooven? In stede dat hy zich trachtte te redden, klom hy op den boom, zette zich daer gemakkelyk op, en zocht alleen om den honig byeen te krygen en dezes noodlottige zoetheid te smaken. Hy wilde zelfs daervan eenen voorraed voor langen tijd opdoen; hy nam verder, volgends hem goede maetregelen, om later meer van dien honig te kunnen inoogsten. Maer zie, terwijl hy zich dus met deze hersenschimmen bezig hield, brak in eens de afgeknaegde boom en stortte, met dien welke er op zat, in den afgrond van den kuil neêr, alwaer de draek, zyne klauwen uiteen spreidde, zynen muil opende, en dadelyk voor eeuwig den ongelukkigen reiziger inzwolg.’ Zie hier thands welke zedeles uit dit verhael getrokken wordt. ‘O dwaze menschen, luidt het, herkent ten minste u zelven in dit tafereel; gaet uwe dwaling af, zoo lang het nog tijd is, en ziet er de nadeelige gevolgen van in. Zult gy u altijd laten misleiden en, voor eenen oogenblik genots, uw eeuwig welzijn opofferen? Van uwe geboorte af vervolgt u de dood als eene woedende leeuwin. Gy hebt haer gebriesch gehoord, en meer dan eens heeft u het peinzen aen het sterven verschrikt. Deze aerde, waerop gy een reiziger zijt, is een afgrond, die alles verzwelgt, en in wiens diepte de hel en de eeuwigheid gelegen zijn. De eenige steun die | |
[pagina 301]
| |
uwen val tegenhoudt is het leven van uw lichaem; maer dat lichaem zelf wordt door zyne eigene bestanddeelen bedreigd, en terwijl zich deze vermengen en bestryden, veranderen ze in een gift voor hetzelve, en werken krachtdadig tot zynen ondergang of verdelging. Dat lichaem kan slechts eenen bepaelden tijd duren, dien gy niet kunt verlengen, en die tijd wordt, als het ware, nacht en dag afgeknaegd, totdat eindelyk de zwakke boom ter neêr stort, en door zynen val u zelven in den afgrond der eeuwigheid medesleept. Is er dan geen middel om een zoo groot ongeluk te vermyden? Stellig is er een; en de eenige zorg, die gy gedurende uw leven moet hebben, is dat dit middel u niet ontsnappe. De Zaligmaker biedt u zijn kruis aen als den boom des levens, die alleen u kan redden; klampt er u aen vast en gy zult aen al uwe vyanden ontsnappen. Vrees den honig, dien de wereld u aenbiedt. Het is, wel is waer, een geschenk des hemels; maer let op dat zyne zoetigheid u niet dronken make en u het gevaer, dat u bedreigt, niet doe vergeten. Gebruik er niet meer van dan gy noodig hebt om u te versterken, en om u de krachten te bezorgen om boetveerdigheid te doen, aelmoezen te geven, goede werken te verrichten, de hel te schuwen en het eeuwig leven te verdienen.’ Ik ruimde geerne een plaetsjen in voor die parabel en zedeles van pater Giraudeau, omdat ze geheel eene middeleeuwsche kleur hebben behouden. Het is tevens een bewijs hoe zulke godvruchtige verdichtselen, tot op onze tyden toe, zijn blyven voort leven. Ons gedicht is eenvoudiger, min ingewikkeld dan het fransch verhael. Men begrijpt licht waerom Giraudeau den eenhoorn door eene leeuwin heeft vervangen. Het wezenlyk bestaen immers van dat dier, waervan in de middeleeuwen algemeen gesproken wordt, werd door de latere schryvers, alsook door de meeste van onze | |
[pagina 302]
| |
tyden, in twyfel getrokken. Nochtans zijn er heden in Duitschland uitstekende geleerden, die beweeren, dat men den eenhoorn ten onrechte onder de fabelachtige dieren heeft verwezenGa naar voetnoot(1). Zonderling genoeg, dat men, na de wechlating van den eenhoorn, den draek, die insgelyks tot de middeleeuwen te huis behoort, behouden heeft. De twee kleine slukjens: Ene questie en De antwoorde hier af, (XXIV en XXV), zal men wel aen eenen leuvenschen dichter mogen toeëigenen. De Loe of Loo, immers, waervan daerin gewag wordt gemaekt, is zulke onbeduidende beek of waterloop, dat zy slechts aen eenen inboorling van Leuven, of aen iemand die aldaer lang gewoond heeft, kon bekend zijn. Van die Loo bekwamen de Loobergen, het Loobroek, en waerschijnlyk ook de stad Leuven, hunnen naem. Dit sijn voghel Sproexkene (XXVI). Een dergelyk gedicht, in het platduitsch of nedersaksisch, komt voor in de verzameling van BrunsGa naar voetnoot(2), die het de Rathsversammlung der Thiere geheeten heeft. In der daed de dieren worden ten hove toegelaten om aldaer den koning, dat is den leeuw, goeden raed te geven. In het gedicht door Bruns gedrukt, neemt de koning eerst het woord en het geheel wordt besloten door het volgende van den vos: Wultu hebben vrede,
lat Reyneken lopen mede.
In ons stuk treedt op het einde Profeta op, en verschijnt de vos niet. Het nedersaksische gedicht, zoo als men uit de namen van zekere dieren, als ook uit eenige woorden en vormen zou kunnen opmaken, werd waerschijnlyk indien tongval uit het nederlandsch | |
[pagina 303]
| |
overgebracht, al is het dat de tekst, dien ik hier mededeel, niet tot grondlage van den platduitschen heeft gediend. Deze laetste heeft iets ouders, iets frisschers, dat naerder met de oude dierensage in verband staet, terwijl de nederlandsche veel meer aen de zedeleerende school, die Maerlant opvolgde, doet denken. Sommige der hekeldichten, en vooral Vanden Plaesteres (XXVIII), schynen uit dezelfde pen gevloeid als Vander Taverne van Jan Dingelsche, dat ik vroeger mededeelde. Een drietal stukjens, namelyk: Van enen armen Pilgrijn (XLII), Ene boerde (XLVII), en Noch een liedeken (LIII), zijn misschien op onzen bodem niet gegroeid, of althands behooren zy tot de uiterste grenzen van Nederland. De tael zweemt immers naer het hoogduitsch. Ik onthoude my hier iets meer omtrent deze kleine gedichten te schryven. In het vervolg zal ik nogmaels de gelegenheid hebben, zoo wel op het eene of andere van deze, als van de reeds vroeger opgenomene terug te komen. | |
XXI. Die claghe vanden Grave van Vlaendren.
| |
[pagina 304]
| |
Mettien sagic twee edele vrouwen
10.[regelnummer]
staende omtrent den bomebaren.
dEne was gecleedt met rouwen,
dander was met roeder varen.
Vele guldenden liliën sagic verclaren
in enen blauwen hemel ghesait.
15.[regelnummer]
Daer hoerdic gheluut der inglen snaren;
ene suete locht quam daer gewaytGa naar voetnootV. 16
vanden inglen, die den libaert vertroeste
ende sine goede lieden altemale;
maer onghetroest liet hi die boeste.
20.[regelnummer]
Dus sprac die ingel, met sueter tale:
‘Des heren ziele die es wale,
daer om soe laet u claghen staen.
Dese vrouwen selen u segghen wale
hoet metten here mach sijn vergaen.’
25.[regelnummer]
Mettien soe voer die inghel eweghe.
Dat was den libaert alte leit;
hi badt Gode om victorie en zeghe.Ga naar voetnootV. 27
Doen sach hi op dat roede cleeit,Ga naar voetnootV. 28
dat deen vrouwe hadde om haer geleit,Ga naar voetnootV. 29
30.[regelnummer]
ende sprac: ‘Vrouwe al sonder niet,
doer God hadt mi dat waer gheseit,
wanen ghi compt ende wie ghi sijt?
Die vrouwe sprac, met sueter figure:
‘Ic ben u werdinne, ende gi sijt mijn gast.
35.[regelnummer]
Ic hete die werelt; ter aventuren
met desen here wasic belast.
Ter werelt soe haddi crancken rast,
wat hi in sine levene dede;
dit roede cleedt heeft hi doer past;
40.[regelnummer]
mijn aventuren die volgede hem mede.’
- ‘Ach! edel vrouwe, doet u ghenade,
sprac die libaert! Mochtic u vraghen,
dor God wilt mi dbeste raden,
wat heren dat mi van rechten sal draghen?
| |
[pagina 305]
| |
45.[regelnummer]
Verleent hem zeghe tallen daghen,
goede aventure uut alre noet.
Och! Vlaendren lant, ghi mocht wel clagen,
want ghi sijt wese, u vader es doot!
‘- Dat lant, daer ghi van ierst sijt comen,
50.[regelnummer]
sprac die vrouwe, wilt daer bi duren:
dat sijn die gulden lieliën bloemen;
ende houdt te vriende u na geburen.
Oec soe en latet quade venijn niet ruren,
noch uwen gerechten here verdriven,
55.[regelnummer]
ende spaert vus selfs steden ende muren.
Oec hulp u volc eendrachtich bliven.’
- ‘Ach! vrouwe, dat dadic gerne utermaten,
boven al clagic mijns heren doot;
hi en conste die Vleminghen niet gesaten,
60.[regelnummer]
si en brachten elc andren in groter noet;
nochtan verleende hem God wijn ende broet,
al waende si haren here doen dolen,
sijn heerscapie wert noch soe groet.
Ach lasen! nu es hi Gode bevolen.
65.[regelnummer]
Dat heeft ghedaen die grote tentacie,Ga naar voetnootV. 65
want alle heren sijn ondersceiden,
ende vander werelt die regutacieGa naar voetnootV. 67
mijn aventure moet al beleiden.’
- ‘Merct die vrouwe metten swerten cleide,
70.[regelnummer]
sprac die vrouwe metten roeden,
dat ie geleefde dede si verscheiden,
ende al dat leeft dat sal si doden.’
Die libaert sprac: ‘Soe willic waghen
mijn lijf, mijn lant, mijn volc algader.
75.[regelnummer]
Wie maghic gerechter vede draghen
dan die gestolen heeft minen vader?
dat es die doot, der werelt verrader,
ghi hebdt mi minen heren benomen.
Vliet wech, eer ic mijn volc vergader,
80.[regelnummer]
hoe dorstu onder mijn oghen comen?’
| |
[pagina 306]
| |
- ‘Het es die overste coninc scout,
sprac die doot soe vreselike,
want in sal sparen cleine noch groet,
sijn si aerm of sijn si rike.
85.[regelnummer]
Maer docht bedwanct hoeghlike
dat ic uwen here hebbe ghespaert;
al es sijn leven worden slike,
die ziele es met Gode bewaert.’
Die libaer sprac met wenenden oghen,Ga naar voetnootV. 89
90.[regelnummer]
ende trac sijn haer soe menichfout:
‘Och doot! doer dat ic dat moet gedogen
dat ghi dus roeft mijn edel wout.
Met al dat silver, noch dat gout,
en mochti mi gebetren nemmermere;
95.[regelnummer]
ghi hebdt gepant van ouder scout
Lodewijc, minen here.’
- ‘Libaert, ghi sprect jeghen tgebod,
sprac die doot, wilt al vergheven.
Waendi mechteger sijn dan God?
100.[regelnummer]
want ewelijc en mach niemen leven.
Die lichame es uter erden gheheven,
ende toter erden moet hi weder,
al es die ziele in hem begheven,
die wille compt uut Gode hier neder.’
105.[regelnummer]
- ‘Ach doot! al hebdi mi verbeten,
ic moets in u twee vrouwen bliven,
minen here en maghic niet vergheten;
God bescerme die ziele voer alle keitiven!
Och! wat jammer sach men daer driven,
110.[regelnummer]
tSent Thomaes, ende soe groet ellendeGa naar voetnootV. 110
van heren, vrouwen, mannen ende wiven,
ende boven al des heren gesende;
want daer dese here lach in sine doot,
- ‘Vergheeft, riep hi, met menegen traen,
115.[regelnummer]
want ic vergheeft u, cleine ende groet,
dat jeghen mi mach sijn ghedaen.’
Al sijn ghesinde dat ghifti saen.
| |
[pagina 307]
| |
- ‘Mijn vrouwe ende mijn getroude wijf,
sprac die here, ic ben ghevaen,
120.[regelnummer]
die leght mi neven mijns selfs lijf.’
Oec dede hi alle sine vriende groete.
Hi sprac: ‘Mijn Vlamenghe, houdt u vromen,
ghi selet elc andren vergeven moeten,
ende houdt den peis die was genomen.
125.[regelnummer]
Mijnre dochter kint sal u toecomen;
aenden libaert sal hijt verwerven.
Nu bidt voer mi, Maria, der bloemen,Ga naar voetnootV. 127
ende blijft te Gode, want ic moet sterven.’
Dese twe vrouwen neven den libaert,
130.[regelnummer]
als dese edel lanshere was doot,
doen voerdensine te Risele waert,
deen swert geeleedt ende dander roet;
met riddren, knechten, clein ende groet;
haer cledren waren meest deel swart.
135.[regelnummer]
- ‘Och! droever uut vaert men nie en geboet,
sprac die libaert, als nu wech vaert!’
Die roede vrouwe offerde vore
IIII orssen met IIII banieren,
dat was die werelt ierst vercoren.
140.[regelnummer]
Doen quam die vrouwe metten stieren,
swert soe was al haer bestieren,
orssen, banieren, riddren ende knapen,
ende maeghden, vrouwen, soe menegertieren,
dus offerden si des heren wapen.
145.[regelnummer]
Enen yeraut van consten rijc
hoerdic des heren titel uut geven.
Hi sprac: ‘Van Male Lodewijc
ende grave van Vlanderen was in sijn leven;
Artoys, Saluus was hem bleven,Ga naar voetnootV. 149
150.[regelnummer]
ende in Borgoenginen palatijn;Ga naar voetnootV. 150
Ritkiers, Nivers, Masiers daer neven,
Betuenen, ende here van Mechlein.’
Ach heren! vrouwen die doet ontsiet
| |
[pagina 308]
| |
ende hebdts des langhens varen vaer.
155.[regelnummer]
Ende leefde nie soe coene ghediet
sine sijn alle vore, wi en weten waer;
nochtan moeten wi alle volgen naer
dat al ter werelt lijf ontfinc.
Jan Knibbe, van Brusel, bidt dat wi claer
160.[regelnummer]
worden vonden voer den hemelsche coninc.
Amen. C.LX v.
In het Hs. onder Nr CXXX, bl. 111 vo. | |
XXII. Venus Boem met vii Coninghinnen.
| |
[pagina 309]
| |
maer Venus, die ic boven sach,
soe rikeleec sitten op dien boem,
te hare wert namic nauwe goem,
25.[regelnummer]
want si hadde in die rechte hant,
dochte mi, enen viereghen brant.
In dander hant, verstaet mi wale,
sachic hare met enen strale,
daer icse sach onledech met houden.
30.[regelnummer]
Ic wane wel dat niet en souden
alle dichteren vol prisen
hare scoenheit, na hare wisen.
Mi wonderde sere daer ic stoet;
mettien saghic ende wert vroet,
35.[regelnummer]
maer twee voghelen quamen neder,
al omme vlieghende wey ende weder,
ende hielden hem emmer daer omtrent.
Maer Venus die was onbekent
wat die voghelen daer bevloghen;
40.[regelnummer]
alsoe wert menech noch bedroghen
om dat verraderen laten vlieghen
loghenen, daer si met bedrieghen
goet gheselscap, die des niet en vermoeden;
daer soe sal hem billic elc voer hoeden,
45.[regelnummer]
want si den twee voghelen slachten,
die Venus daer quamen wachten,
daer si sijn waende ombegrepen.
Venus sprac: ‘Mi es verscepen
ter werelt dat ic mach doen dolen
50.[regelnummer]
den ghenen die mi gaen ter scolen;
want en es coninc, noch hertoghe,
noch ander here negheen, soe hoghe,
wilti mi ter scolen gangen,
hi moet bliven mijn ghevanghen.
55.[regelnummer]
Ochte neen! hi set sijn lijf te pande:
want ic soude met desen brande
sijn herte verbranden doen alte male,
ochte doer scieten niet desen strale,
dies hebbic ter werelt macht;
60.[regelnummer]
ende dicwile tonic oec mine cracht
| |
[pagina 310]
| |
onder tfolc, ter menegher uren;
maer dier meester der naturen
die heves boven al ghewout;
maer die hebbic in mijn behout
65.[regelnummer]
van hem, die boven al es here,
Scaemte, Trouwe ende ghi, Ere,
Ghestade, Hope, Miltheit, Moet,
onder u sevene, maect mi vroet
hoe men ter werelt u ontfaet
70.[regelnummer]
daer ghi van minen halven gaet,
want ghi sijt mine coninghinnen.
Wie dat met gherechter minnen
beladen es, int therte binnen,
hi moet u sevenen leren kinnen,
75.[regelnummer]
sal hi loen van mi ghewinnen.
Doen hoerdic Scaemte vore beghinnen:
‘Venus, ic lie wel dat ic ben
u vri eyghen, talre tijt,
maer tfolc en acht mi, meer no min,
80.[regelnummer]
op mi, in die werelt wijt.
Al mach mer van twentich vive
vinden die mi gherne sien,
men vint C man ende vive
die mi liever souden vlien.
85.[regelnummer]
Hier bi, Venus, sijt op u hoede;
het esser vele die op u liden
ende bederven onscalke bloede,
die ghi met rechte sout castiden.’
Doen sprac dander coninghinne:
90.[regelnummer]
‘Venus, mijn gherechte vrouwe,
in can nerghent vinden minne
daer men mi in besecht trouwe.
Nochtan soe werdic gheset
vanden meneghen te pande
95.[regelnummer]
die int quiten mijns verghet,
als of hi mi niet en cande.
Hier bi, Venus, moetic liden
want ic werde nu onbekint,
hier voermaels, bi ouden tiden,
| |
[pagina 311]
| |
100.[regelnummer]
wasic ter werelt bat bekint.’
Die derde coninghinne sprac
Venus toe met groten sere:
‘Ach lasen! men heeft nu ghemae
liever vele dan mi doet ere.
105.[regelnummer]
Men vint luttel iement nu
die met mi heeft te doene,
maer doer die minne, Venus, van u
es noch selc te mi wert coene.
U ghevanghene staen mi bi;
110.[regelnummer]
die ghi doer wont ende doer brant
hebt, die quiten hem in mi
waer icse vinde in enech lant.’
Doen sprac, vrouwe Stedecheit hier naer:
‘Mijns verghet men alte male;
115.[regelnummer]
in can nerghent comen daer
men mijns pleghen wilt wale.
dJonghe volc van ertrike
slacht den weder hane op der kerken;
recht alsoe ghestadelike
120.[regelnummer]
leven si, diet wel wilt merken.
Mine vriende hebbic meest verloren
die mi gherne plaghen tsiene
van C, die nu sijn gheboren,
sone kinnicker nerghent tiene.
125.[regelnummer]
Die vijfste coninghinne, Hope,
sprac al dus met droeven sinne:
‘Als ic ter werelt iement nope,
Venus, soe comter Twivel inne
ende besit die selve stat
130.[regelnummer]
daer si weet dat ic ben comen.
Venus, hoe ghedoechdi dat,
dat mi die stede wert ghenomen?
Dus hout mi Twivel soe bedwonghen
dat ic en weet te welken tien;
135.[regelnummer]
noch van ouden, noch van jonghen,
soe en laet si mi goet ghescien.’
Die seste coninghinne van
desen es gheheten Milde.
| |
[pagina 312]
| |
Si sprac: ‘In vant, in langhen, man,
140.[regelnummer]
Venus, die mi antieren wilde.
Dat clagic u, ende niement el,
dat men mijns aldus verghet;
inne vinde nerghent hof, no spel,
daer men mi in voerwaert set,
145.[regelnummer]
gelijc dat men hier voermaels plach;
doen wasic een liefghetal ende wert;
maer nu es comen, dunct mi, die dach
dat luttel iemens mi beghert.
Die sevende coninghinne Moet
150.[regelnummer]
die sprac Venus aldus toe:
‘Ic ben gheworpen onder voet
ter werelt, dunct mi, in weet hoe.
Onverdient ende buten scouden
hebben mi die ghene ghelaten
155.[regelnummer]
dies met rechten niet doen en souden,
wilden si hem ter doghet saten;
maer die doghet es soe besneden
dat ic luttel nu can vinden
iement, op den dach van heden,
160.[regelnummer]
die hem mijns wilt onderwinden.’
Doen andworde vrouwe Venijs:
‘Hi, die hemel ende paradijs
ghescepen heeft, es alles wijs,
wanneer hem tijt dunct dan sal hijs,
165.[regelnummer]
na verdiente, gheven tsijs.’
Doen sachic onder aen een rijs
waer Twivel hinc met beiden handen;
doent Venus sach, ghinc si dat anden
ende vraghede Twivel, op die stede,
170.[regelnummer]
wat si te hare feesten dede,
ende hoe dat si soe coene waer
dat si alsoe dorste comen daer.
Twivel die andworde dit:
‘Venus, waer ghi u hof besit,
175.[regelnummer]
ocht waer ghi soe machtich sijt,
daer moetic emmer, tenegher tijt,
comen oec ende bi u wesen.’
| |
[pagina 313]
| |
Vrouwe Venus sprac na desen:
‘Twivel, ghi waert mi liever henen,
180.[regelnummer]
want waer ghi wet dat mi verscenen,
ter werelt wert, een jonghe joghet,
ghine en laetter mi ere, no doghet
af ghescien, ghine comter inne
ende verwert alsoe die sinne
185.[regelnummer]
met uwen twifel, als ghire in comt,
dat mi en baet, noch en vroemt,
alsoe alst soude en quaemdire niet.’
Binnen desen dit hof daer sciet.
Venus heeft haren wech ghenomen;
190.[regelnummer]
om dat Twivel daer was comen,
sone woudsire niet langher dueren.
Doen dachtic, ter selver uren,
daer ic inder valeyen stont
ende in den sin te male wert cont
195.[regelnummer]
van dat die coninghinnen spraken,
dat ic iet daer op soude maken.
Ic ginc voert in die valeye
ende sach rikeleec die meye
ghebloeit met haren soeten aerde.
200.[regelnummer]
Die dach ginc op, die sonne verbaerde,
dat mi te rechte verwonderen mochte.
Mettien alsic onder sochte
minen sin, vandic ter waerheiden
al dat die coninghinnen seiden
205.[regelnummer]
met vrouwe Venus op dien boem.
Nu elc neme deser redene goem,
want bi gheliken hebbic vertrect
mire vrouwe Venus hof, om dat verwect.
Die ghene, die daer bi worden souden
210.[regelnummer]
ende dese poente niet en houden
alle sevene voerseit,
sijn eens deel nu af gheleit;
vanden meneghen, die nu leven,
sijn si ter werelt sere verdreven
215.[regelnummer]
dat der edelheit niet en voecht;
maer elc die doet dat hem ghenoecht,
| |
[pagina 314]
| |
ende daer met leit hi sinen tijt.
Twivel maect oec meneghen strijt;
si doet den mensche dicwile laten
220.[regelnummer]
dat hem comen soude te baten;
ende dicwile doet si oec bestaen
daer scande ende verlies leghet aen.
Aldus maect Twivel menech wonder.
Nu biddic hem diet al heeft onder,
225.[regelnummer]
dat ie ghewas of wesen mach,
dat hi ons, op den lesten dach,
gheve gans ghelove met goeden wille,
sonder twivel, bidt Jan Dille,
in ons herte al moet sinden
230.[regelnummer]
dat wi sine eweghe bliscap vinden.
Amen. It. IIc XXX. v.
In het Hs. onder No XCIX, bl. 80 ro, 81 ro. | |
XXIII. Vanden Eenhoren, een edel poent.
| |
[pagina 315]
| |
15.[regelnummer]
vanden putte, vele serpente
die, met ghemeinen consente,
alle gaepten naden man.
Oec sach hi aen die wortel van
desen boem twee diere cnaghen,
20.[regelnummer]
daer die lettren af ghewaghen,
over seker waerheit, dit:
dat deen was swert ende dander wit.
Ende dese cnagheden, nacht ende dach,
om dat si hadden gheacht
25.[regelnummer]
desen boem te velene neder.
Dese man sach voert ende weder,
ende sach aen den boem een gat
vol van hoeneghe; ende dat
smaecte desen man soe soete
30.[regelnummer]
dat hem van alle sorghen boete
gaf, ende maecten sorghen vri;
want die man vergat dat hi
ghejaghet wert vanden eenhorne,
die boven sijns wachte met torne.
35.[regelnummer]
Der serpenten hi oec vergat
ende die diere mede, die dat
boemken neder wouden vellen.
dEenhoren es die hellen
viant, hebbic ghelesen.
40.[regelnummer]
Hi jaeght den mensche in desen
putte, daer ic bi gome
dese werelt. Ende biden bome
meinic des menschen leven,
daer ons God aen heeft ghegheven.
45.[regelnummer]
Ende als merken mach,Ga naar voetnootV. 45
want die nacht ende die dach
corten tallen tiden dit:
die nacht es swert, die dach es wit.
tHonech, metten sueten smake,
50.[regelnummer]
bediedic in een ander sake.
| |
[pagina 316]
| |
Ic merker bi sekerlike
die ghenuechte van ertrike:
gout, selver, cleder ende scat,
vette morsele. Want in dat
55.[regelnummer]
nemtmen die ghenoechte soe groet
dat men die viant, noch die doot,
in die werelt niet en vreest,
ende als dan ontvaert ons gheest;
dan valt die boem metten man,
60.[regelnummer]
die die serpenten dan
al verteren ende die worme;
ende maken dan een ander vorme
dan die mensche hadde te voren.
Huedt u voor desen eenhoren
65.[regelnummer]
in desen cule, in desen pit,
want dat swert dier ende dat wit
cnaghen altoes anden boem.
Dit leven en es maer een droem.
In drome es men dicwile vroe
70.[regelnummer]
ende oec droeve. Recht al soe
es dit leven in ertrike;
want en es arm man, noch rike,
die over sinen tijt mach gaen;
want die boem moet vallen saen
75.[regelnummer]
als hi over es ghecnaghen.
God late ons, in onsen daghen,
al soe scuwen desen eenhoren
ende thonech, daer ic te voren
in mijn ghedichte af hebbe gesproken,
80.[regelnummer]
dat in dinde niet ghewroken
en moet werden aen onse ziele;
maer dat wi, met sente Michiele,
varen moeten in dat suete hemelrike.
Dit es die bede van Lodewike.
Amen. LXXXIIII. v.
In het Hs. Nr CXXXV. bl. 115 ro - 115 vo. | |
[pagina 317]
| |
XXIV. Ene Questie.Een man hebbe een wijf ende een scaep:
herde gherne soudic bedieden
een vraghe te recht horen van lieden,
die hem daer op verstonden wale.
5.[regelnummer]
Een man hebbe ene cuusche smale,
suver wijf ende een scone,
ende een lam, dat si ghewoene
hem te bringhen, alle daghe,
IIII gulden florine, ende draghe
10.[regelnummer]
heme, altoes als hi sit
ten iersten maeltijt ende et.
Het ghevalle, daer na, alsoe
dat te Loeven, in die Loe,
dit lammekijn ga weiden,
15.[regelnummer]
ende dese man si, bider heiden,
op enen hoghen boem ghetreden,
ende sijn goet wijf sitte beneden
daer bi, in een scoen foreest,
ende dit lammekijn worde ghevreest
20.[regelnummer]
van enen fellen wolve, ende hi
sie enen man comen bi
sinen goeden suveren wijf:
weder hi sal behouden dlijf
den lammekine, of sinen wive
25.[regelnummer]
hulpen, dat si suver blive?
Nota XXV v.
| |
[pagina 318]
| |
XXV. De antworde hier af.Men vint mans in ertrike,
die den wolf ghenendelike
vanden lamme souden weren,
ende laten den man gheberen
5.[regelnummer]
metten goeden sconen wive,
op dat si tot haren live
tgoet wonnen alle daghe;
maer ic, die dese questie vraghe,
segghe dat groet jammer ware
10.[regelnummer]
dat een goet wijf al soe hare
ere, met crachte ende met ghewoude,
emmermeer verliesen soude;
want een goet riene wijf,
die met scemelheit haer lijf
15.[regelnummer]
dect, es beter vele dan tgout.
Parijs hadde in sijn ghewout
gout, selver, ende scat,
nochtan waghede hi al dat
voer ene scone wel gheminde.
20.[regelnummer]
Achilles, die ridder, minde
ene maghet van hoghe gheslechte,
ende waghede sijn lijf bi nachte,
doer haren wille, inden tempel
Junonis. Dit exempel
25.[regelnummer]
vendic hier ende menich een.
Alsoe dat ic gout, perlen, steen
niet en prisen jeghen reine vrouwen;
want wat manne, die met trouwen
ende met gestadicheiden mint
30.[regelnummer]
een goet wijf, want hi wint
sonder hare dan dunct hem niet,
vintmen dan ter werelt niet
dat men gheliken macht daer jeghen.
Eenre vrouwen wert doch ane gheteghen
| |
[pagina 319]
| |
35.[regelnummer]
dat si Gods toren, met oetmoet,
met hare dueghet sachten doet,
alst die mensche heeft te doene.
Die selve vrouwe maect die soene
tusschen Gode ende den mensche.
40.[regelnummer]
Hier bi en steet, in minen wensche,
gheen dinc op ertrike boven vrouwen,Ga naar voetnootV. 41
die wi goet ende scemel scouwen.
Nota XLII v.
Deze twee stukjens komen in het HS. voor onder No CXLI en CXLII, bl. 117o vso 118. | |
XXVI. Dit sijn Voghel Sproexkene.
Den Aer.
Here, gheeft eren riken gave,
soe stadi in eren alle dage.
Den Gier.
Here, ghi moghet soe vele gheven
dat u namaels quame oneven.
Den Havic.
5.[regelnummer]
Here, wildi in eren leven,
soe moeste ghi ondoghet begheven.
Den Raven.
Die ere salmen achter laten
ende salse ane die spise saten.
Sporeware.
Uwen vianden sijt wreet,
10.[regelnummer]
u coninclijc wort houdt ende u eedt.
Die Craie.
Ghebrect des bi wilen iet,
here, des en seldi roeken niet.
| |
[pagina 320]
| |
Den Valke.
Here, her coninc, dats mijn raet,
valschen lieden die sijt quaet.
De Cauwe.
15.[regelnummer]
Salmen die valsche al verdriven,
soe souder hier weinech bliven.
De Papegai.
Besceidenheiden hulpet vort,
soe gheeft men u een heren wort.
dExtere.
Die besceidenheit lief heeft
20.[regelnummer]
hets wonder dat hi langhe leeft.
Die Lijstere.
Here, wildi te prisen sijn van seden,
soe hout u lant in goeden vreden.
De Roetaert.
Here, blijft u lant in vreden staen,
soe sal u u rente ontgaen,
De Meerle.
25.[regelnummer]
Here, wilde lijf ende ere bewaren,
soe laet hoverde van u varen.
De Kockoc.
Oetmoedecheit salmen miden,
want hoverde geet vore tallen tiden.
Die Tortelduve.
Here, seldi coninghen gheliken,
30.[regelnummer]
soe recht den aermen als den riken.
Die Ule.
Die aerme, here, altoes scant,
want de rike smeert de hant.
| |
[pagina 321]
| |
De Spreeuwe.
Here, houdt u wort in allen stonden,
soe werdi inder wijsheit vonden.
De Hoppe.
35.[regelnummer]
Here, wildi uwen wille volbringhen,
sone segt niemen u meininghen.
Die Nachtegale.
Here, keert te doeghden uwen moet,
dat sal u bringhen ere ende goet.
Die Meeuwe.
Here, wildi doghet ende ere ane sien,
40.[regelnummer]
soe sal u al u scat ontvlien.
De Leewerke.
Here, oetmoet ende goede lerc
houdt den prince in sijn ere.
De Zwaluwe.
Men sal oetmoet begheven,
dat doet altoos in eren leven.
De Zwane.
45.[regelnummer]
Here, ondoghet seldi scuwen,
soe mach men u al goets betrouwen.
Den Paeu.
Hout vaste metter rechter hant,
soe blijft u slinc hant niet ghescant.
Profeta.
Here, her coninc, here,
50.[regelnummer]
volghet altoes der wiser leere.
Profeta.
Der loeser leere, der valscher raet
die es tallen dinghen quaetGa naar voetnoot(1).
In het Hs. onder Nr CLVII, bl. 152 vo. | |
[pagina 322]
| |
XXVII. Vander Wandelinghen.Die vrouwen sijn alselc van seden,
alse die vespertijt een wile es leden
dan gaen si sitten voer haer dore,Ga naar voetnootV. 3
om dat si van lostecheden
5.[regelnummer]
willen hebbe haren vreden,
soeten locht ende soeten gore.
Dan soe lijt haer kinnesse daer vore,Ga naar voetnoot7
selc te perde ende selc te voet,
si biet hem hovesheit ende hi hare,
10.[regelnummer]
si lichten beide cappruun ende hoet.
Dit dunct mi wesen alte goct
datse manlijc anderen bieden ere;
maer dese hovescheit moeit te sere!Ga naar voetnootV. 13
Een man die gherne sijn liefken saghe,
15.[regelnummer]
in ghenen tide van alden daghe
en sal hijs bat ghespreken connen
dan dat hi daer legghe sijn lagheGa naar voetnoot17
savens inder vrouwen vlaghe,
eer die maeltijt es begonnen.
20.[regelnummer]
Een op sien heeft hi doch ghewonnen
ende daer toe een groeten mede;
soe en heeft hi niet om niet gheronnen,
want onbegrepen es die sede.
Ic biddu, minners, telker stede,
25.[regelnummer]
dat ghi wel onthout dese lere;
maer dopstaen moit de vrouwen tsere!Ga naar voetnootV. 26
Die savens gheet ter laveien,
voer die vrouwen hem vermeien
als si ter rusten sijn gheseten,
30.[regelnummer]
dan gheet men gherne dansen reien.
| |
[pagina 323]
| |
Deeu! hoe wel mach hem ghereienGa naar voetnootV. 31
die daer haer lief te venden weten!Ga naar voetnoot32
Eer men dat aventmael gheet eten,
soe gheet dat volc op ende neder;
35.[regelnummer]
die vrouwen soudent node vergheten;
si staen op ende sitten weder;
die dan in haer benen sijn teder
die werden dan buten kere,
want dopstaen moit hem te sere!Ga naar voetnoot39
40.[regelnummer]
Hoe mocht men beter dinc ghevinden
dan dat keren ende dat winden,
na vespertijt, van straten te straten;
want dan gheet dat vroudelec ghesinde
ter locht waert sitten, tallen inden,
45.[regelnummer]
om dat si coelheit selen vaten.
Ende oec soe en selen sijs niet laten,
comt daer haer kinnesse vore ghegaen,Ga naar voetnoot47
si selen hem daer toe ghesatenGa naar voetnoot48
dat si jeghen hem opstaen.
50.[regelnummer]
Die meneghe soude sijn oghen opslaen
op die vrouwen vele mere,
en moide dopstaen niet soe sere!
Die wandelinghe dunct mi craes
ende oec eest een vriendelijc solaes;
55.[regelnummer]
maer mi ghebrecter een dinc an.
Biedt men hovescheit enen dwaes,
hi peinst die vrouwe groet mi, jaes!
Die sot verheft hem selven dan
ende hi peinst: ‘Ic ben een eerlec man,
60.[regelnummer]
want die vrouwen groeten mi;’
maer luttel goet soe weet hi dan
dat men met hem sot daer bi.
Maer vele te noder wandelen si,
sijn si vrouwen ofte heren,
65.[regelnummer]
om dat die hovescheit moit te sere!
Nota. LXV. v.
In het Hs. Nr LV, bl. 55 vo b. | |
[pagina 324]
| |
XXVIII. Vanden PlaesteresGa naar voetnoot(1).Mi quam te voren in minen moet
dat men menech amboch doet,
dat men heet herde groet.
Salic u segghen die redene bloet?
5.[regelnummer]
Mi en dunct negheen soe mechtich
van allen lieden, noch soe crachtich,
wevers, volders, sceres no backers,
maer die meste heren sijn die plackers!Ga naar voetnootV. 8
Al en trecken si niet een seel,
10.[regelnummer]
si plaesteren wel sonder truwel.Ga naar voetnootV. 10
Dit sijn al die meste heren,
daer omme soe willic plaesteren leren!Ga naar voetnootV. 12
Plaesteren sijn van twee manieren,
al soe ic u sal visieren:
15.[regelnummer]
selc die draghen grau ende bont
ende winnen menich groet pont,Ga naar voetnootV. 16
al en plaesteren si gheen muren,
si winnen grote dachuren;
al en stoppen si gheen gaten,
20.[regelnummer]
si gaen baleren achter stratenGa naar voetnootV. 20
| |
[pagina 325]
| |
ende houden metten lieden haer scheren.
Ic moet emmer plaesteren leren!
Alle die plaesteren metten truwele
sijn van clene voerdele.
25.[regelnummer]
Om twee groete of om drie,
staen si beslabt tote den cnie,
in den mortre, al den dach.
Hebben si daer in goet verdrach,
soe besteden si wel haren tijt;
30.[regelnummer]
ende doen si den lieden haer profijt,Ga naar voetnootV. 30
blidelec moghen sijt verteren.
Ic moet emmer plaesteren leren!
Selc can plaesteren herde scone
van buten, maer binnen soe es hi honc.
35.[regelnummer]
Wat si spreken ofte callen,
ende hoe scone haer worden vallen,
met haren smekenden sermone,
hebdi hare hulpe te doene,
hebdi gheet, mogdi wel gheven,Ga naar voetnootV. 39
40.[regelnummer]
soe seldi sijn lieve neve,
ende ‘: Alsoe hulpe mi theilich graf!
ic sal u hulpen, al dat ic mach,
alsoe langhe als ic sal leven.’
Hebdi gheen gheelt, mogdi niet gheven,
45.[regelnummer]
dan soe sal hi segghen, die selve man,
dat hi u niet ghehulpen en can,
nemmermeer met ghenen kere.
Ic moet emmer plaesteren leren!
Plaesteren connen dats die man;
50.[regelnummer]
soe, wel hem die wel plaesteren can!
Si sijn lief ende weert,
ende elc doet dat hi beghert,
waer si comen in elken lande.
Plaesteren connen en es ghene scande.
55.[regelnummer]
Ic segghe u waer, in goeder trouwen,
het pleghen heren ende vrouwen,
| |
[pagina 326]
| |
ende oec soe en willics niet ontberen.
Ic moet emmer plaesteren leren!
Plaesteren es dmeste ambacht,
60.[regelnummer]
daer die meneghe cleine op acht,
dat men in de werelt doet.
Wie van plaesteren es vroet
hi blijft gheert ewelike;
es hi arm, hi wert noch rike.
65.[regelnummer]
Sal yewers enech vordeel vallen,
het moet in haren ketel wallen.
Dus sijn si die meste leren!
Ic moet emmer plaesteren leren!
Die plaesteren connen sijn van groten love,
70.[regelnummer]
ende oec voersprekers telken hove.
Altoes moeten si voren gaen
daer ander lieden achter staen.
Elken soe maken si samblant:
tfier draghen si in die ene hant
75.[regelnummer]
ende dander hant es selden sonder
water, hier ende gonder;
si smeken ende si trufferen.
Ic moet emmer plaesteren leren!
tFolc van ertrike ghemene
80.[regelnummer]
plaestert, groet ende clene:
smede, coepers ende fruteniers,
perpointstickers ende permentiers,
scoenmakers ende smeden
plaesteren, met allen leden,Ga naar voetnootV. 84
85.[regelnummer]
dic cunnen spinnen ende noppen;Ga naar voetnootV. 85
soe doen si oec die cleders stoppen;
scipliede, molders ende wagheners,
alle soe sijn si plaesterers,
waer si gaen of waer si keren.Ga naar voetnootV. 89
90.[regelnummer]
Ic moet emmer plaesteren leren!
Ay mi! ic hadde wel na vergheten
die alder meest van plaesteren weten:
| |
[pagina 327]
| |
dat sijn meesters liberael,
die kieken inden orinael;Ga naar voetnootV. 94
95.[regelnummer]
si connen plaesteren wel ter cure
sonder eneghe grote labure.
In haren morter beslabben si hem selden,Ga naar voetnootV. 97
nochtan moet ment hem diere gelden;Ga naar voetnoot98
hoe die plaesteringhe vaert
100.[regelnummer]
ende hoe die liede meer pipen ende screien,
hoe si meer daer omme pleien.Ga naar voetnoot101
Biden stronte! ic moeter om sweren!
Ic moet emmer plaesteren leren!
Plaesteren connen al ghemeine:
105.[regelnummer]
baeliu, scepene ende casteleinen
plaesteren, groet ende cleine,
om te hebben dit sughebeen,
daer si op moghen, al in een,
in taverne gaen ende in caberetten,
110.[regelnummer]
eten ende drincken van den besten.
Hier omme eest dat si fineren.
Ic moet emmer plaesteren leren!
Die van plaesteren seide quaet,
swige daer af, dats mijn raet.
115.[regelnummer]
Vander werelt dmeste deel
sijn plaestereren al gheheel.
Oec soe sijn si lief int ghetal
dese plaesterers over al.
Die wille gheloefs, die wille ontbaers!
120.[regelnummer]
Ic blijfts metten plaesteraes!Ga naar voetnootV. 120
Not. CXX v.
Onder No LVI, bl. 56 ro a - 56 vo b. | |
[pagina 328]
| |
XXIX. Van onder Windene.Die van cleinen onder winden
es, die leeft met groten vrede;
alsoe ict nu in de werelt vinde,
es gheheten groten wijshede
5.[regelnummer]
ende het behout die ziele mede.
Vele onderwindens bringt meneghen in verdriet.
Wiltu doen der wiser sede,
te vele onderwindi niet!
Ic segghe u, die hem onderwintGa naar voetnootV. 9
10.[regelnummer]
der werelt, dan hem ane gaet,Ga naar voetnoot10
al clemt hi hoghe in sinen staet,
ende als hem die werelt weder laet
dalen ende hi vallen moet,
dan es hi vele meer versmaet.
15.[regelnummer]
Vele onderwinden en was noit goet.
Die vroede die lachterent soe sere
onderwinden dat die sotte prisen,
daer si mede, in lanc soe mere,
dalen, al dunct hem dat si risen,
20.[regelnummer]
metten vinghere si achter wisen,
den ghenen die hem te vele onderwint,
ic segghe die sal spade risen.
Hier bi onderwintdi twint!
Onderweint di van u selven,Ga naar voetnootV. 24
25.[regelnummer]
du hebter ane ghenoch te doene.
Peinst dat men di sal delven,
want ghi en hebt gheen achter noene;
gaet te messen ende te sermoene,
ende gherechtelike om dijn broet;
| |
[pagina 329]
| |
30.[regelnummer]
op dijns selves recht sijt coene,
anders en onderwintdi clene no groet.
Die sijn ziele ende sijn leven
behoet, bewaert II goede borghen.
Hier noch elder en sal hi sneven;
35.[regelnummer]
dies mach hi leven sonder sorghen.
Maer si hem selven soe verworghen,
die hem onderwint buten maten.
Hout u met vrede verborghen,
dat en sal u niet onderwinden laten.
40.[regelnummer]
Onderwinden es van manieren
die enen vremden persoen saghe ontstelt,
mocht men hem vriendelike paisiercnGa naar voetnoot42
met sinen rouwe worde ghevelt.
Al selc onderwinden en es niet ghetelt,
45.[regelnummer]
want hets werc van ontfermecheden.
Met vele onderwinden di niet en verselt,
ocht ghi leven wilt met vreden.
Nemt exempel ane u gheburen,
hoe sire hebben ghevaren mede
50.[regelnummer]
met vele onderwindens, te selker uren,
ochte hem ruste gheeft oft vrede
oft der zielen salicheden.
Nu merct die dinc, soe ghise vint,
rust u sinnen ende rust u leden,
55.[regelnummer]
ende niet te vele u onderwint.
Dits gesproken op vele onderwinden.
Dies hem wacht hets sijn profijt,
want wi exempel daer af vinden
dat die meneghe es swaerlijc ghecastijt.
60.[regelnummer]
Ic rade u, die mijn vriende sijt,
beide in nerste of in spele,
wat u es vremde ende ghi voer u siet,
onderwindes u niet te vele!
Om dat den dichtere duncket pijn,
65.[regelnummer]
soe gheeft hi dat castiement
den onderwinders, waer si sijn;
ende dat elkerlijc op hem selven kint,Ga naar voetnootV. 67
want menech mensche es ghescent,
| |
[pagina 330]
| |
bi vele onderwindens, int swaer verdriet,
70.[regelnummer]
horende doef ende siende blent.
Hier omme soe en onderwintdi niet!
Nota LXXXI v.
In het HS. No LVII, bl. 56 vo b. | |
XXX. dBedieden vanden vii eeuwen.Ghelijc die dach, sijts ghewes,
in sevene ghetiden gheset es,
alsoe es oec den tijt al,
die comen es ende comen sal,
5.[regelnummer]
in sevene euwen gheset.
dIerste euwe, dat ghijt wet,
was van Adame tote Noë,
doen over ertrike ghinc die zee,
ende nieman en bleef te live
10.[regelnummer]
dan iiii mannen ende iiii wive.
Dese ierste euwe hielt in
twelef hondert jaer een min.
dAnder euwe, als ic vernam,
stoet van Noë tote Abraham,
15.[regelnummer]
daer ene nuwe volc af quam,
dat besnidenesse an nam,
alsoe hem God ons here hiet.
Dese euwe stoet, alsmen siet,
omtrent dusentech jaer.
20.[regelnummer]
Die derde euwe stoet hier naer,
alsoe men bescreven vint wel,
| |
[pagina 331]
| |
tote dat die kindere van Israël
over die zee trocken scoene,
ten lande weert van promissione,
25.[regelnummer]
mids Gods, ons heren, gratie.
Dit heet men die transmigratie.
Selke liede maken ons cont
dat si tote Moysese stont.
Hoe dat es, dat latic daer.
30.[regelnummer]
Dese euwe stoet oec dusentech jaer.
Die vierde euwe hielt haren tijt
tote op den coninc Davijt,
die dierste coninc was van machte
onder dat joedsche gheslachte;
35.[regelnummer]
een heilich prophete ende vroet.
Dusentech jaer dese euwe oec stoet.
Die vifste euwe duerde voert
tote op Jhesus Cristus gheboert,
die, mids sijnre godliker crachte,
40.[regelnummer]
onse salicheit met hem brachte,
ende met sijnre heilegher doot
ons allen halp uter helscher noet.
Dusentech jaer, seeghtmen mede,
dat dese euwe hielt hare stede.
45.[regelnummer]
Die seste euwe sal staen
na XPC gheboerte, sonder waen,
tote dat hi weder comen sal
dese werelt doemen al,
ende gherechten loen sal gheven
50.[regelnummer]
van dat hi hier heeft bedreven.
Die sevenste euwe volghet hier na;
dats die euwe, als ic versta,
die altoes duert in ewechede
ende sonder inde houdt haer stede,
55.[regelnummer]
beide int scoene hemelrike
ende in die helle dier ghelike.
Not. LVI. v.
Onder No CLXXXII, bl. 184 vo. | |
[pagina 332]
| |
XXXI. Ene Exsempel noch.Een goet man, een predecare,
lach langhe te bedde, meneghe jare,
slapeloes, te femmerien.
Op enen nacht sach hi Marien,
5.[regelnummer]
der moeder Gods, onser vrouwen,
dien hi diende met goeder trouwen,
met groten lichte, vore hem staen,Ga naar voetnootV. 7
ende seide: ‘Broeder, hier sal saen
comen die viant vander hellen,
10.[regelnummer]
in die ghelike van uwen ghesellen.
Ic ben hier om u waerne comen.
tIerst dat ghine hebt vernomen,
ende vervaert u niet, maer sechent uGa naar voetnootV. 13
ende segt dat ic u lere nu:
15.[regelnummer]
‘Die vader, die alle creaturen
sciep, huede mi, in deser uren,
ende die sone, die ons met sinen bloede
verloeste, sende te mi sine hoede;
die heileghen gheest moet mi vertroesten
20.[regelnummer]
ende van allen vianden verloesten.’
Mettien voer onse vrouwe van daer
ende die broeder, die menich jaer,
nacht no dach, gheslapen en conste,
doen te slapen ierst begonste,
25.[regelnummer]
ende sliep bi na alsoe langhe
als die tijt vander vesper sanghe,
nochtan waest inden metten sanc;
ende doen hi ontspranc,
sach hi den duvel als een broeder
30.[regelnummer]
comen, als hem seide Gods moeder.
| |
[pagina 333]
| |
Alse die duvel was ghestaen,
wies hi soe sere dat hi saen
tote inden urst sloech metten hoede.
Die sieken broeder sachen node,
35.[regelnummer]
ende sechende hem ende seide die worde,
daer hi den duvel soe met storde,
daer hi hem soe mede werde
dat hi neder sanc te male dore derde
ende voer wech sijnder verde.Ga naar voetnootV. 37-39
40.[regelnummer]
Nu proeft, in allen dese saken,
hoe goet dat es een teken maken
des cruce, daer ons Here ane starf,
daer hi den duvel mede bedarf
dat hi met scanden van hem vlietGa naar voetnoot44
45.[regelnummer]
daer hijt met trouwen maken siet.
Explicit.
It. desen sproke: Een goet man, een predecare, hout XLV. verse.
In het Hs. onder No IX, bl. 24 ro. - Dit stukjen volgt in het Hs. onmiddelyk op Een edel exsempel, zijnde insgelyks een verhael van geestelyken inhoud. | |
XXXII. Vander Borch heet Vaste Hoede.Op enen tijt mijn wech ghelach
ane ene borch, daer ic op sach
ene werde wijfelike figure.
Ane hare hadde die nature
5.[regelnummer]
bejaecht, als mi dochte,
| |
[pagina 334]
| |
dat haers ghelijc niet wesen en mochte,
want hare werken ende haer wesen
quam uut soe hogher art gheresen
dat ic nemmermeer en conste
10.[regelnummer]
hare doghet gheliken, noch haer onste,
diese te haren minnere droch;
maer eens deels hare onghenoch
dochte si mi ter werelt liden.
Ende ic nam minen wech besiden,
15.[regelnummer]
alse die gherne gheweten
hadde waeromme si ware gheseten
daer op die borch, uten lieden,
want met cleinder meysenieden
dochte si mi hebben, na hare betamen.
20.[regelnummer]
Doen sagic waer si twee quamen
vore die porte ende clopten inne.
Wel gherust, met sueten sinne,
sprac dat wijf uut hogher art,
vander borch, dus neder wart:
25.[regelnummer]
‘Wies begherdi onder u beiden?’
Si andworden dus ende seiden:
‘Vrouwe, dat wi u gherne spraken.
- ‘Blijeft daer, ic weet wel die saken,Ga naar voetnootV. 28
vele meer dan ghi bevroedt.
30.[regelnummer]
Die hem jeghen contrarie hoedt,Ga naar voetnootV. 30.
die bewaert sijn ere,
ende hi volghet wel der wiser lere;
dies en dadi niet ghi twee;
bi mi en condi nemmermere,
35.[regelnummer]
alsoe verre als ic ben mechtich,
ghine en wert mine sinne crechtich
dat icker ongheweldech ware.’
Binnen desen tartic bat nare
ende boet der vrouwen goeden dach,
40.[regelnummer]
op die borch, al daer si lach.
- ‘God dancke u, sprac dat hoghe wijf,
| |
[pagina 335]
| |
stant al luttel ende swijch,
du saelt wonder moghen scouwen.’
Doen badic der werder vrouwen,
45.[regelnummer]
dochte hare goet ende sijt gherde,
want ic met dichtene mi ghenerde,
dat si mi materie gave
daer ic mochte maken ave
dat ghenoechlike waer te horne.
50.[regelnummer]
Doen sprac aldus die wel gheborne:
‘Vrient, dat selve sal di ghescien.
Hier quamen si twee, hebdijt ghesien?
die mi herde gherne souden
dit huus af winnen ende onthouden,
55.[regelnummer]
mochten si, met eneghen dinghen,
soe subtileec toe ghebringhen
dat si mi vanden huse ghecreghen.
Maer neen si niet! hier sijn gheleghen
si twee, daer ic mi op verblide.
60.[regelnummer]
In tornoye, in storme ende in stride
hebben si meneghen, dat ghijt wet,
met mijnre hulpen voert gheset
ende oec bracht in groter eren.
Siet, vrient, nu willic di leren:
65.[regelnummer]
dit selve huus heet Vaste Hoede,
daer elc wijf van goeden bloede
in wesen sal, na hare betaemt;
ende ic ben gheheten Scaemt,
die dit huus verwaren moet.
70.[regelnummer]
Nu willic u maken vroet
uut wat arde si sijn gheresen
die selve twee, die bi mi wesen.
Hope es deen ende dander Troest,
die, nort, west, zuut ende oest,
75.[regelnummer]
met allen lieden sijn bekint;
ende wie minen name mint,
hen staen si herde gherne bi;
maer ghene twee, die hier tote mi
comen waren, alsoe ghi saecht,
80.[regelnummer]
die ic van hier hebbe ghejaecht,
| |
[pagina 336]
| |
sijn twee bose evele gaste,
die dicwile herde grote onraste
hebben ghemaect ende noch pleghen,
want alle vroude es hem jeghen;
85.[regelnummer]
ende menech minnere, die leeft,
wetic wel dat dicwile heeft
groet vernoy mids desen tween.
Twivel es gheheten deen,
Wanhope es des anders name.
90.[regelnummer]
Ic woude nemmermeer en quame
goeden minneren desen tween te voren.
Soe vele vrouden wert verloren
mids dat dese tween bedriven.
Nu biddic allen goeden wiven
95.[regelnummer]
dat si die borch alsoe bewaren
dat desen twee niet daer op en varen.
ende dat hen gheen scande en blive ten inde.
God huede ons allen vore meswende!
Amen. It. XCVIII. v.
In het Hs. onder Nr LXXX, bl. 69, vo. | |
XXXIII. Van Castidemente.Die jonc ende kintsch es van naturen
het en helpt niet dat men seer castijt;
gheen wijsheit soe en mach hem dueren
voer dat comen es sijn tijt.
5.[regelnummer]
Mijn vriende heten mi wesen vroet.
Ic segghe: ‘Ic sal’, maer ic en kan;
ter rijsheit hebbic betren spoet;
hi es mijn vrient dies mi veran.
In der goeder ghesellen ghespan
| |
[pagina 337]
| |
10.[regelnummer]
altoes te wesen es mijn jolijt;
al haddic gelts vol enen wan,
ic soudts varinghe wesen quijt!
Als die corre sit biden viere
ende waent dat hem der erden sal gebreken,
15.[regelnummer]
soe benic te wine, ocht te biere,
ende hoer daer singen ende boerden spreken.
Het sijn mijn vriende, die mi verspreken,
mijn vianden hebbens groten nijt.
Int jaer sijn LII weken,
20.[regelnummer]
ic sal noch vroeden tot eneger tijt!
Als ic ane sie die rode monde,
met haren lachende vlinckenden oghen,
soe gheven si mi int therte ene wonde;
tot hare vrienscap moet ic boghen.
Maer dicwile ben ic beloghen
als men mi eneghe vroescap aen tijt,
ende int ende ben ic bedroghen
als ic mijns gelts ben worden quijt!
Nota XXVIII v.
Nr CXXIII, bl. 105, a. | |
XXXIV. Drie Poente, die de Vrouwe haren Sone leerde.Scaemte, wijsheit ende trouwe,
dese drie poenten sal elc ane sien,
weder hi man si ochte vrouwe,
want daer vele dochden ane ghescien.
5.[regelnummer]
Dese drie sijn fondament
daer alle doghet sijn uut ghesproten;
soe wie dese drie met herten mint,
| |
[pagina 338]
| |
heeft edelheit in hem besloten.
Scaemte die heet meneghen ridder
10.[regelnummer]
ende oec meneghen goeden stam
dranc doen drincken soer ende bitter,
die hem herdelike ane quam.
dAnder poent es wijsheit,
daer den lande ende den here
15.[regelnummer]
herde vele ane gheleit,
ende oec eest een poent van groter eren.
Trouwe dat es dalder leste
van desen drien ende oec slot;
ic rade elken dat hise veste,
20.[regelnummer]
wantse serve ghemaect heeft God.
Nu gaic uut mier prologhen
ende trecke ter materien waert.
Een tijts soe was mi vertoghen
hoe dat een vrouwe, uut goeder aert,
25.[regelnummer]
haren sone te voren leide,
dat hi drie poenten van haer hilde.
Hi antwerde ende seide:
waert moghelijc, dat hijt doen wilde.
Die vrouwe sprac: ‘Lieve kint, verstaet,
30.[regelnummer]
het sijn drie poente sonder blame;
hier bi willic dat ghise ontfaet,
si moghen meeren uwen name.
Dits dierste poent, hoert na mi:
als ghi ghewapent sijt om striden,
35.[regelnummer]
daer meerder heren sijn dan ghi,
en seldi ierst niet achter tiden,
maer altoes biden hoeefde bliven,Ga naar voetnootV. 37
daer ghi met sijt comen daer;
soe mach men uwen name scriven
40.[regelnummer]
in scamelheiden, wet vor waer;
want het es ene jammerlike vraghen
dat men enen ridder vracht:
‘Waer lietti uwen here verslaghen?’
die scaemte al in sijn herte dracht.
| |
[pagina 339]
| |
45.[regelnummer]
Hier bi, lieve kint, soe radic u
dat ghi dit poent hebt voer oghen,
van desen daghe vorwaert nu,
waer ghi sijt, na u vermoghen.
dAnder poent, dat ic u rade,
50.[regelnummer]
soe waer ghi uwen zeghel sent
dat ghijt met herten hout ghestade,
want daer u trouwe in es bekent.
Maer eer ghi zeghelt soe ane siet
hoe ghi zeghelt ende watte,
55.[regelnummer]
soe misselike eest wat na ghesciet;
met herten soe radic u datte.
En es here op erterike,
wat hi zeghelt hi en moet houden,
sal hi leven ghetrouwelike,
60.[regelnummer]
ochte oec edel sijn ghescouden.
Hier bi, lieve kint, waer ghi sijt,
gheeft emmer uwen worden macht,
ocht wat ghi zeghelt tenegher tijt,
soe weert al docht in u gheacht.
65.[regelnummer]
Nu verstaet mine derde lere:
ridderen, knechten, die u lijf
achter waren, dien doet ere,
ende en staet niet na haer lijf,Ga naar voetnootV. 68
noch na hare kinderen, wats ghesciet;
70.[regelnummer]
ghi mochter u bederven met;
lieve kint, daer es groet verdriet
dicke af comen, dat ghijt wet.
Hier bi soe seldi met trouwen
u ghesende altoes minnen,
75.[regelnummer]
noch aen maeghden, no aen vrouwen,
die hem toe hoert, gheen arch beghinnen;
soe staen si u ghetrouwelike bi,
oec soe blijfdire met gheert.
Dese drie poente hout van mi,
80.[regelnummer]
lieve kint, soe waer ghi u bekeert.’
| |
[pagina 340]
| |
Nu, elc here van hogher machte,
die in eren wilt volstaen,
nemt dese drie poente in sinen ghedachte,
want der doghet vele leghet aen.
85.[regelnummer]
dIerste, na mijns sijns viseren,
van deser werder vrouwen leren
mach men billijc compareren
scamelheden, min no mere;
want menech verf edelmanGa naar voetnootV. 89
90.[regelnummer]
bleven es bi groten heren,
om dat hi niet wech en ran,
want scamte en woden niet laten keren.Ga naar voetnootV. 92
dAnder poente es woenachtech
inder wijsheit, groet ende smal,
95.[regelnummer]
want een here moet sijn vordachtech
sijns sijns, wanneer hi zeghelen sal.
Oec ende eest ghene clene sakeGa naar voetnootV. 97
eens heren zeghel, verstaet den sin;
hets seker, na der wiser spraken,
100.[regelnummer]
sijns selfs trouwe, meer no min.
dLeste poent van desen drien,
na der leringhe vander vrouwen,
sone weetic bat gheliken wien
dan ict gheliken mach ter trouwen.
105.[regelnummer]
Oec willic u dit verclaren:
sijn si hoghe, sijn si neder,
die eens heren ere verwaren
sal een here verwaren weder.
Soe verwaert hi, des sijt vroet,
110.[regelnummer]
trouwe, lijf, goet ende ere.
Soe wie dese drie poente doet
heeft verstaen der vrouwen lere.
Nota It. CXII v.
Onder No XCVI, bl. 78 a. | |
[pagina 341]
| |
XXXV. Van Miltheiden.Dat alder edelste, dat men vint,
dat es miltheit ende gheven.
God, ons Here, den ghenen mint
daer miltheit in es becleven,
5.[regelnummer]
want si hevet al verdreven,
die die werelt wel versint:
goet, ziele, lijf ende leven.
Dat en es gelogen twint!
Noch soe geeft God altoes
10.[regelnummer]
goet, lijf ende oec gesonde,
ende ere, die nieman en verloes,
die te pointe geven conde.
God gaf sijn lijf, dore die sonde
die Adam dede, der jode boes,
15.[regelnummer]
ende quijcte uut der hellen grondeGa naar voetnootV. 15
die ziele, die hi daer vercoes.
Daer na gaf hem God sijn rike;
dese gifte en was niet smal.
Wie gaf ye soe mildelike
20.[regelnummer]
als God, ons here? Hi geeft al
daer men bi leeft opt ertsche dal!
Hets recht dat hem elc gerne wike;
hi gaf ende geeft ende gheven sal,
sonder inde, ewelike.
25.[regelnummer]
Oec soe hebbic gelesen,
dat miltheit ende vromichede
emmer altoes willen wesen
beide te samen, in ene stede.
Waer deen es, es dander mede,
| |
[pagina 342]
| |
30.[regelnummer]
dat moghen wi merken, ende aen desen
die hier voermaels lijf ende lede
aventuerde sonder vrese.
Hector ende Machedo,
Julius ende Josuë,
35.[regelnummer]
David, Machabeus also,
Karle, Artur nemic mede,
ende Godefroete, die over zee
coninc was nemicker toe;
vrecheit was met hem gewee,
40.[regelnummer]
maer geven dat makese vroe;
alsoe doet oec elken vromen.
Noit en was coene man vrec;
ic neemt hier voer in mijn goemen,
die voermaels waren sonder gebrec.
45.[regelnummer]
Waer du wilts proef ende merc,
van Parijs tot hoghen Rome,
du en haest niegerinc, inden strec,
ghenen vrecken coenen vernomen.
Maer wie vrec es, hi es blode;
50.[regelnummer]
het es sijn wesen ende sijn aert;
hi geeft van naturen noede,
wie dat bloede es ende vervaert.
Oec es hi gierich, ende begaert
altoes winninge in sijn loede;
55.[regelnummer]
den ghenen heeft hi onwaert
die tsijns hebben wille een scroede.
Aldus merkic geene doeght
in vrecheit, noch in giericheit,
maer geven maect die ziele verhoeght
60.[regelnummer]
met Gode. Dit es rechte waerheit.
Geven altoes wedersteit
den viant, den helschen voeght;
daer hi om pijnt ende aerbeit
verliest hi, ende daer hi om poeght.
65.[regelnummer]
Gheven es dat hoeghste ghewin
daer nye mensche omg edachte;
gheven coelde des vaders sin
ende deden wesen sachte.
| |
[pagina 343]
| |
Gheven ontsloet met crachte
70.[regelnummer]
den toren ende brachte Gode in
ertrike, te middernachte.
Dit was ons een scoen beghin.
Gheven dede Gode sterven
op ertrike ene doot;
75.[regelnummer]
gheven dede bederven
die helle ende haer conroet,
ende dede die sware scout uut kerven
in Abrahams scone scoet;
dede ons gheven erven.Ga naar voetnootV. 79
80.[regelnummer]
Gheven doet den cropel springen
ende doet die blinde effen gaen;
gheven doet die papen singhen
als si ghevens sijn in waen.
Gheven es een edel traen;
85.[regelnummer]
het can die zielen te hemele bringen
ende enen van doot sonden dwaen,
butens des duvels rekeninge.
Gheven doet den persemaert
in dat kerkehof graven;
90.[regelnummer]
gheven doet, als hijs begaert,
den zielen gherne laven.
Gheven doet die quenen draven;
die geen die rijc ende vermaert,
beide hertogen ende graven,
95.[regelnummer]
hebben alle gheven waert,
Waeromme soudict haten dan
ic en soudt oec minnen mede?
gheven becompt oec elken man,
hi en si vol van vrecheden.
100.[regelnummer]
Gheven maect pais ende vrede,
het can verdriven den ban;
met Gode kan het maken stede
hem, dies te gheven an.
| |
[pagina 344]
| |
Hier bi ghevet uwen scat,
105.[regelnummer]
dien u God heeft gegeven,
dat ghi na cont vinden dat
in dat ewelike leven;
want doet u die doot eer sneven,
eer ghi maect den pat,
110.[regelnummer]
soe blijft u ziele verdreven,
over midts Gods scat.
Die vrecke haette hi sere,
ende gheven heeft hi lief,
want hi gaf, die here,
115.[regelnummer]
hem selven int meskief.
Noch moghen wi den brief
aenscouwen, tonser leeren,
hoe dat God gheven verhief.
Hier bi leert gheven emmermere!
Nota C.XIX v.
Onder Nr CXXVIII, bl. 107 vo b - 108 vo. | |
XXXVI. Wat dat Trouwe es.Ter ere van hare, dies mi met wille
bat, ende ics oec haer wel an,
salic u segghen, in worden stille,
wat trouwe es, na dat ic kan.Ga naar voetnootV. 4
5.[regelnummer]
Om dat ic kinne ende seker weet
dat si ghenoechte heeft in trouwen,
benic te doene altoes bereet
| |
[pagina 345]
| |
daer si ghenoechte in moge scouwen.
Trouwe es dat fondament
10.[regelnummer]
van allen doeghden, soe ic ghevroede;
si dede den here omnipotent
hier neder dalen, in die armoede,
want uut der trouwen, die in hem was,Ga naar voetnootV. 13
ende hise oec betrouwede wel,
15.[regelnummer]
vercoes hi dat suveren palas,
biden ynghel Gabriël.
Oec soe haddi trouwe groet
tot allen ertschen creaturen;
want uut trouwen nam hi die doot,
20.[regelnummer]
die sijnre mensheit wart te suere.
Om dat was sijn godlijc meenen
dat hem elc soude houden trouwe,
soe wilde hi hem met hen verenen;
die daer omme niet en dinct, saels hebben rouwe.
25.[regelnummer]
Ende die hem niet ghetrouwe en sijn,
alsoe hi vore exempel gaf,
selen weten, inden fijn,
dat si daer doghen selen hebben af.
Nu willic ter werelt keren,
30.[regelnummer]
daer die trouwe sere es dunne;
trouwe, na dat seeghet mijn lere,Ga naar voetnootV. 31
es beghinsel van alder minne.
Het en quame nemmermeer
trouwe, in mannen of in wiven,
35.[regelnummer]
sonder dat si bewanen eer
dat men hen soude ghetrouwe bliven,
ende hebben oec dat meynen vast
trouwe te houdene elc andren voert,
sijn si met rechter minnen gelast
40.[regelnummer]
ende niet en hebben aen tlegger boert.
Sonder trouwe, onder al dat leeft,
es gene doeght in enegen state,
al eest dat si niet ieerste sneeft,
| |
[pagina 346]
| |
int inde leghet al die bate.
45.[regelnummer]
Men en mach trouwe niet volprisen,
dunct mi seker, in mijn avijs;
als alle dinct daelt, soe sal si risen,
boven in dat paradijs.
Neghene dinc en mach volstaen
50.[regelnummer]
daer trouwe niet en es gheoppenbaert;
het moet cort te nieute gaen
waer dat si daer jegen es ghespaert.
Die trouwe sayde, hi heeft gemist,
te vergheefs heeft hi ghem gemoyt;Ga naar voetnootV. 54
55.[regelnummer]
sijn goede saet heeft hi ghequist,
want luttel soe eest uut gegroyt.
Smekers, verraders, niders tonghen
hebben die wortel soe dore nayt,
ende houden tsaet soe sere bedwonghen
60.[regelnummer]
dat niet en mach blicken, al eest gesayt;
hier omme soude men niet wanhopen
dat nu niet opcomen en moet;
het sal comen uut ghecropen
als ontrouwe sal liggen onder voet.
65.[regelnummer]
Trouwe es dat edelste cruut
daer die werelt met begonste;
gheen man en soude sijn virtuut
ghegronderen met sijnre conste.
Soe wie hi si, eest man oft wijf,
70.[regelnummer]
die ontrouwe heeft in sinen seden,
nemmermeer en sal hi in sijn lijf
ere comen tot enegher steden.
Oec en salmen hem niet gheloeven,
soe wat dat hi heeft te doene,
75.[regelnummer]
in wette, noch in heren hoven,
die trouwe leghet in bandoene.
Ende hi en mach, na mijn gevroeden,
gheen kersten mensche sijn gescouwen,
soe wie ontrouwe in hem laet broeden
| |
[pagina 347]
| |
80.[regelnummer]
ende oec in hem laet verbouden.
Hier bi radic elken persoen
trouwe te houdene, na sijn vermoghen;
hem sal daer af comen goeden loen,
want bi hare en was noit man bedrogen.
85.[regelnummer]
God gheve ons gratie dat wi hem moetenGa naar voetnoot85
trouwe houden, want hise ons helt,
ende dese werelt soe dore wroeten
dat wi ghetrouwe sijn ghetelt.
Amen. LXXXVIII v.
Nr CXXV bl. 106 vo b. | |
XXXVII. Vander hogher Salen.Ic quam van hier, in weet van waer,
al in een herberghe hoech van prise;
in kinde, weder lich no swaer,
edelen dranc, noch goede spise.
5.[regelnummer]
Ic was daer meer dan VII jaer,
ic sach daer dranc ende spise voert halen,
eer ic vernam eneghe mare
dat men tghelach soude betalen.
Scoenre sale en sach noit mensche,
10.[regelnummer]
al was hi van daghen out;
si was, boven alle wensche,
ghetemmert sonder stene ende hout.
Een wert heves al sijn ghewout,
dat noit mensch gheweten en conde,
15.[regelnummer]
die van leringhe was soe stout
waer die sale inde of begonde.
| |
[pagina 348]
| |
Meneghe woenighe es daer binnenGa naar voetnootV. 17
ende al overdect metter salen.
Daer na begonstic mi te versinnen
20.[regelnummer]
dat men tghelach soude betalen.
Sinen metselier dede hi voert halen
die mechteghe wert, met ghewelt,
hine gheert ghesteinte, no scat, te male
dan elc daer metten live ghelt.Ga naar voetnoot24
25.[regelnummer]
Het dunct mi wesen een mechtech wert;Ga naar voetnootV. 25
men moet al prisen dat hi doet,
want hi pant, noch gheelt en gheert
dan dlijf, wat hulpet dat behoet?
het moet wesen, want wi sijns vroet.
30.[regelnummer]
Mochment met cleinder haven betalen,
hier es selc die mede moet,
hi bleve ewelike woenen inder salen.
Maer emmer duncket mi sijn bedwanc,
dus heeft die wert tghelach gheset,Ga naar voetnoot34
35.[regelnummer]
want hi en gheeft om niemens danc,
noch om ghene coke vet;
maer hi sceedt lijf en letGa naar voetnootV. 37
vander zielen, in corter stont,
waer die ziele vaert, die daer na metGa naar voetnoot39
40.[regelnummer]
die mate, die es al sonder gront.
Nu heeft mi die wert ghedaecht,
dat ic betalen moet tghelach,
dat es dat mi te sere versaecht;
doch moet wesen op enen dach,
45.[regelnummer]
ic bidde den wert oft wesen machGa naar voetnoot45
dat hi mi al luttel beit;
ic doe hem cont, soe ic best mach,
dat ic niet wel en ben bereit.
Wi moeten rekenen, die wert ende ic,Ga naar voetnoot49
50.[regelnummer]
van scoude, die hi mi heeft gheborcht;
dies es leden een groet stic.
Om hem te betalen benic besorcht;
| |
[pagina 349]
| |
eer dat mi die doot verworcht,
soudics gherne comen toe
55.[regelnummer]
ende ghelden dat ic hebbe gheborcht,
als ic noch sal, in weet niet hoe.
Dus heeft mi die wert doen manen,
dat ic mijn rekeinghe moet maken.Ga naar voetnootV. 58
Het gheet al buten minen wanen,
60.[regelnummer]
in wijste niet eer van deser saken.
Mijn spise, mijn dranc, mijn edele smake,
mijn goede juwelen die moeten hier bliven.
Waer ic den iersten nacht sal gheraken,
dan can mi pape, no clerc bescriven.
65.[regelnummer]
Met groten armoede quamic hier.
Onraste soe es al mijn leven;
om ertsche have wasic ghier;
ter werelt wasic gherne verheven;
met rouwe soe moetic hier beven,
70.[regelnummer]
ende besuerent metter doot swaer.
Vader, moeder, suster, neven,
die sijn vore, in weet waer.
Al dus hebbic hier gheweest,
wanen ic quam dan wetic niet,
75.[regelnummer]
waer ic sal varen. Die daer na leeft,Ga naar voetnoot75
het waer beter dat hijt liet,
want hi vindes een cranc bediet;
die wert, hi eest diet allene,Ga naar voetnootV. 78
wat ie ghewas oft ie ghesciet
80.[regelnummer]
of wesen sal, dat es hem clene.Ga naar voetnootV. 80
Ic wils al al bliven biden wert,Ga naar voetnootV. 81
ende hi en seits mi ghenen danc
eenen ghelden, dat ic hebbe verteert,
als hijt ghebiet, eest cort of lanc,
85.[regelnummer]
want hi heeft mi in sijn bedwanc.
Nu biddic hem, doer sinen oetmoet,
dat hi mi bringhe inder inglen sanc
ende hoeden vore der helscher gloet.
Amen. Item. LXXXVIII v.
Onder Nr LXXI, bl. 65. | |
[pagina 350]
| |
XXXVIII. Van suveren Cledren te dragen alle vrouwen.Als ic aensie den edelen aert,
die alder ieerst uut vonden waert,
minne, die men soe edel scrijft,
al ware mi therte een deel beswaert,
5.[regelnummer]
si worde alles leits verlaet,
soe suver eest daer si uut clijft;
want XPC in Marien toende,
doen hi daer IX maent in woende,
dat hem minne daer toe dwanc.
10.[regelnummer]
Ane siet hoe wel hijt haer loonde,
want hise boven hem selven croende.
Hets nauwe ghenoech, al heeft hijs danc,
sinder dat hi in rechter trouwen
met hare, die moeder es der vrouwen,
15.[regelnummer]
heeft ghesiert sijn edel rike;
soe laet ons lieflijc ane scouwen
al dat nature can behouden,
ene beelde na haer ghelike.
Ghi, werde wijflike figuren,
20.[regelnummer]
hoert na mi, ic sal u roeren
cledre, die ghi dragen selt,
die sonder smetten selen duren,
in hert weder ende in sturen.
Men maghse hebben sonder gelt.
25.[regelnummer]
Dat ieerste cleedt, verstaet mi dit,
dats Suverheit, ene hemde wit,
dat elc goet wijf sal doen ane,
in wat gheselscape daer si sit.
Het es een cleet dat niet en besmit,
30.[regelnummer]
het houdt altoes sine ghedane.
Hier omme radic di, salich wijf,
soe wanneer datstu over dijn lijf
| |
[pagina 351]
| |
een hemde trecst, soe saltu sien
ende scriven in dijn herte enen brief
35.[regelnummer]
datstu emmer suver blijf.
Di sal seker goet ghescien.
Enen roc, die men hier ouver doet,Ga naar voetnootV. 37
hi es roet ende oec soe goet,
dat ics niet en can volloven
40.[regelnummer]
ende es gheheten, des sijt vroet,
Scamelheit, die billic moet
ghedragen sijn tot allen hoven.
Nu hoert hier toe een blau sorcoet,
dat van doeghden es soe goet,
45.[regelnummer]
ende dat soe rikeliken steit
dat elc goet wijf over hoet
draghen sal, verstaet mi bloet;
gheheten eest Ghestedicheit,
daer elc goet wijf, die leeft,
50.[regelnummer]
die wijsheit oft verstannesse heeft,
sculdic es te cledene mede.
Soe wie hem tot desen cledren geeft,
ic wane wel dat hi niet en sneeft;
si staen soe wel in sekere stede.
55.[regelnummer]
Enen swart mantel, ende die bedect,
als ic hier hebbe te voren vertrect,
hoert hier toe, alst wel betaemt;
soe wie hi es, dien hi ghebrect,
hi en es ter wijsheit niet verwect;
60.[regelnummer]
Oetmoet es hi ghenaemt,
daer alle die wijsheit ieerst in
begonste te nemenne haer beghin,
die God ter werelt heeft gemaect.
Hier bi sal elc natuerlijc sin
65.[regelnummer]
verstaen wat ic hier seggende bin,
die na doeght ende wijsheit haect.
Nu sijn, bider Gods ghenaden,
hier vertrocken dese ghewaden,
| |
[pagina 352]
| |
allen goeden wiven teren.
70.[regelnummer]
Constic hem beters yet geraden,
daer si ter werelt bat bi daden,
ic hadt geset in mijnre leren.
Nota. LXXII v.
Onder Nr CXVII, bl. 102 vo b - 103 ro a. | |
XXXIX. Vii letteren daer men mede Wapene spelt.In een prieel quam ic ghegaen,
daer ic locht in woude rapen;
doen vandic daer ghewapent staen
een deel ridderen ende cnapen.
5.[regelnummer]
Ene frissche joncfrou, wel ghedaen,Ga naar voetnootV. 5
sat daer in suverheden ghescapen.Ga naar voetnootV. 6
Om haren name vraegdic saen;
men seide: ‘Si hiet Minne van wapen’
Enen scilt lach op haren scoet,
10.[regelnummer]
daer VII letteren binnen stonden;
uut elke lettere .I. bloeme sproet
van groter dogheden, na mijn bevroeden.Ga naar voetnootV. 12
Haren ridderen si ontboet
dat si den scilt namen in hoeden,
15.[regelnummer]
soe dat sijs alle sloeghen bloet,
dies scilts vertuut in hem niet en loeden.Ga naar voetnootV. 16
Eerst werf gruetic de coninghinne,
ende daer na al dat bi haer stoet.Ga naar voetnoot18
Ic sprac: ‘Edel vrouwe, op minne
| |
[pagina 353]
| |
20.[regelnummer]
soe biddic u ende op oetmoet
dat ghi mi hulpt dat ic versinne
des scilts vertuut, van dogheden goet;Ga naar voetnootV. 22
ende wat die letteren hebben inne
diere in staen, maect mi des vroet.
25.[regelnummer]
Vriendelike antworde zi mi:
‘Cnape, ic saelts u maken cont:
die scilt heet Doghet ende hi es vri.
Die letteren, diere staen inden gront,
sijn VII, ende daer spelt men bi,Ga naar voetnoot29
30.[regelnummer]
dit woert Wapene; elken vont
die rechte wapenture zi
met VII bloemen, talre stont,
die uten letteren sijn ghesproten,
ende die moet elkerlijc draghen
35.[regelnummer]
in sijn herte vaste besloten,
die wapenture es tallen daghen.
In wien dese niet en sijn ghegoten
dien salic uut minen hove jaghen;
ruerde hi den scilt, hi worde gescoten
40.[regelnummer]
van minen cnapen ofte verslaghen.’
Ic viel voer haer op mine knienGa naar voetnootV. 41
- ‘Och! edel vrouwe, waer ic des wert,Ga naar voetnootV. 42
seidic, ic wilt mi mochte ghescien
dat mi desen bloemen worden verclaert.’
45.[regelnummer]
Ende si antworde mi mettien:
‘Si selen u werden gheopenbaert;Ga naar voetnootV. 46
wie deser bloemen willen plien
set hem dat hi den scilt an vaert.
Dierste es een V, die bringt ons voert
50.[regelnummer]
een bloeme die heet Waerhede;
die dunct mi wel dat toe behoert
ten wapenture, in elker stede,
want die met wapene acoert,
sal houden eendrachtechede;
55.[regelnummer]
hi moet vaste houden sijn woert
| |
[pagina 354]
| |
ende al omme sijn getrouwe mede.
Sekert hi in eneghen strijt
ende hi stridende wert ghevaen,
ende op sijn trouwe van daer rijt,Ga naar voetnoot59
60.[regelnummer]
in sekerhede moet hi volstaen.
Eest dat hi sijn trouwe niet en quijt
ende hi die laet te quiste gaen,
soe en mach hi dat edel abijt
vanden scilde niet ontfaen.
65.[regelnummer]
dAnder V, voerwaer gheseit,
bringhet een scone bloeme groene,
si es gheheten Vromicheit.
Een man moet sijn van herten coene;
op Gods vianden moet hi doen feit
70.[regelnummer]
met wapene gelijc den lioene;
hi moet oec altoes sijn ghereit
daers sijn lantshere heeft te doene.
Wilt hi mesdoen eneghen man,
doe hem weten ure ende tijt
75.[regelnummer]
ende sprekene of doe hem spreken an,Ga naar voetnootV. 75
dien dan cranct, dan es gheen verwijt.
Maect hi dan meer op hem ghespan,Ga naar voetnoot77
soe es hi ere van wapene quijt,Ga naar voetnootV. 78
ende men saels hem mesprisen dan,
80.[regelnummer]
waer hi gaet ofte rijt.
Die derde bloeme spruut uter A.
Die es edel van manieren;
si es gheheten, als ic versta,
een woert dat men heet Antieren.
85.[regelnummer]
Die den wapene wilt volghen na,
hi moet antieren ende bestieren
hem selven soe dat hi prijs ontfaGa naar voetnoot87
daer men halsberghe doet faelgieren.Ga naar voetnoot88
Die dese bloemen wilt draghen,
90.[regelnummer]
die men dus antieren heet,
in assaute versaghen,
| |
[pagina 355]
| |
moet hi ten wapene sijn ghereet.
Sinen vrienden ende sinen maghen
moet hi bi staen, hoe soe dat gheet,
95.[regelnummer]
en donrechte van hem hulpen jaghen,Ga naar voetnootV. 95
soe wert hi van den bloemen ghecleet.Ga naar voetnoot96
Die vierde bloeme gheeft die P.
Sal doghet in den man verscinen,
soe moet hi, snellijc alse een ree,
100.[regelnummer]
dese bloeme antieren die heet Pinen.
Met wapene moet hi in lanc soe mee,
ofte sijn name die sal dwinen.
Op dlant moet hi ende op die zee
antieren, sal hi grinen,
105.[regelnummer]
dese scilde, te menegher stonden,
soe moet hi, in allen hoeken,
tornoye, feesten ende tafelronden,
orloghen ende striden besoeken.
Die deser bloemen hem laet wonden,Ga naar voetnoot109
110.[regelnummer]
hi es vermaect met sueten doeken;
bi haer mach hi wel orcondenGa naar voetnoot111
dat men te hove sijns sal roeken.
Die vijfste bloeme, die E gheeft;
si es gheheten Edelheit.
115.[regelnummer]
Soe wie van deser bloemen sneeft
die scilt es hem te male ontseit;Ga naar voetnoot116
maer die soe na die wapene leeft
dat dese bloemen es in hem ghespreit,Ga naar voetnoot118
soe waer dat zi an hem cleeft,
120.[regelnummer]
die behoert tes scilts eerlijcheit.
Die dese bloemen willen laden,
soe wat manne verwonnen lijt,
voer hem die hem bidt ghenaden,Ga naar voetnoot123
die moet van hem sijn ghevrijt.Ga naar voetnoot124
125.[regelnummer]
Die vrouwen an haer ere scadenGa naar voetnoot125
oft reine wijf, des seker sijt,
die moet hi cranken, tallen paden,
van live ende van goede, talre tijt.
| |
[pagina 356]
| |
Die seste bloeme van wapen spruutGa naar voetnootV. 129
130.[regelnummer]
uter N, als men mach scouwen,
want si heet, mids haer vertuut,Ga naar voetnoot131
naden vrouwen ende joncfrouwe.
Als die wapene sijn ghedaen uut,
sal men dat vrouscap, al in trouwen,
135.[regelnummer]
te hove bidden, dats haer cruut,Ga naar voetnoot135
die metter wapene sijn dor houwen.
Dan sal men hoven blidelike
metten reinen vrouwen beelden,
ende houden enen maeltijt rike,
140.[regelnummer]
ende daerna reyen ende dansen in weelden.Ga naar voetnoot140
Dan sal dat vrouscap, al ghemenelike,
hem verbliden metten heelden,
die daer metten wapenen vromelike,Ga naar voetnoot143
met frisschen moede, voer hem speelden.Ga naar voetnoot144
145.[regelnummer]
Dese sevene bloemen, sonder hone,Ga naar voetnootV. 145
spruut uter E, met dogden sere.
Diese hebben wilt te lone
hi sta daer na, want zi heet Ere.Ga naar voetnoot148
Si es soe goet ende soe scone,
150.[regelnummer]
dat recht es dat hem elc kereGa naar voetnoot150
te desen scilde, die ic u tone.’
Nu merct wel deser vrouwen lere.
Die dese ere wilt ontfaen
ende die voer ghenoemde bloemen,
155.[regelnummer]
hi moet den scilde sijn onderdaen,
salmen wapenture noemen.
Oec moet hi helen sonder waen
ende lieghen lieghen laten ende beroemen,Ga naar voetnootV. 158
sal hi in suverheden volstaen.
160.[regelnummer]
Wie anders doet willic doemen.
Ghi, heren, ridderen ende cnechte,
aen siet dese bloemen nu ter tijt,
ende houtse soe wel te rechte
dat ghijs en hebt gheen verwijt,
| |
[pagina 357]
| |
165.[regelnummer]
soe wordi alre scalcheit slecht
ende in die wapene wel ghequijt.
God die alle dinc berecht
laet u verdienen des scilts abijt.
Nota.
It. desen sproke hout, C ende LXVIII v.
Onder Nr XLIIII, bl. 48 a-48 b. | |
XL. Vanden Fondamente.Een salich wijf, van jonghen daghen,
hoerdic wilen, in eenre stat,
eenre wel liever gheselscap vraghen,
die daer in groter vroude sat.Ga naar voetnootV. 4
5.[regelnummer]
Haer vraghen ic aldus verstoet:
ocht een man uut goeder aert,
die legghen woude lijf ende goet
aen enen casteel, onghespaert,
soe moeste hi dan een fondament
10.[regelnummer]
sueken, dat hem niet en begave;
want menech man dicke ghescent
es om om dat hem dat ghinc ave;Ga naar voetnootV. 12
ende als hi dan hevet vonden
ene stat, die noit en was ghebout,
15.[regelnummer]
ende hi dan, in corten stonden,
calc doet bringhen, steen ende hout,
ende hi soe rikeliken ende soe scone
toe dade legghen dien casteel,
soe dat men, onders shemels trone,
20.[regelnummer]
niet en mochte gheliken dat juweel;
| |
[pagina 358]
| |
ende als hi dan, na sinen vermoghen,
hadde ghemaect scone ende sterc,
soe mochte hi wel in Goden hoghen
leven, als hi dat scone werc
25.[regelnummer]
te sinen vreden mochte aen scouwen
en besitten met ghemake.
Nu vraghic heren ende vrouwen
ofte die casteel viele ende brake,
wat men hem best raden soude:
30.[regelnummer]
een nuwe fondament te legghen?
soe dat men weder wrachte op doude?
Wie sal hier sijn best af segghen?
Doen si si haer vraghen hadde ghevracht,Ga naar voetnootV. 33
elc sprac daer dat hem goet dochte,Ga naar voetnoot34
35.[regelnummer]
doen badic der soeter maghtGa naar voetnootV. 35
ochte ic dit absolveren mochte.
- ‘Jaghi, vrient, hets wel mijn wille,
sprac haer soete mondelijn,Ga naar voetnootV. 38
men sal u maken een ghestille
40.[regelnummer]
van alle die ghenen die hier sijn.
Soe willic u dan met redene toghen:
men vint op den dach van heden
casteel, soe neder noch soe hoghe,
hine mochte wel noch worden bestreden.
45.[regelnummer]
Met voer rade, gheloeft mi dat,
heeft men dicke borghe ende huse,
ende oec meneger goeder stat,
ghedaen herde grote confuse.
Maer alst van selven, dat verstaet,
50.[regelnummer]
een scoen casteel vallet neder,
soe es dat fondament wel quaet,
men salder niet op metssen weder.
Dicke hebbic hoeren spreken
wisen lieden, des sijt vroet:
55[regelnummer]
men mach enen boem wel breken,
nochtan soe blijft die wortel goet.
| |
[pagina 359]
| |
Daer omme en salmen laten niet
men sal ter wortel nemen goem,
al ware hare een mesval gheschiet,
60.[regelnummer]
si mochte noch wel werden een boem,
ende met sueter vrocht becliven
dan si te voren hadde ghedaen.
Allen goeden reinen wiven
ghevic hier exempel aen.
Nota. LXIIII v.
Onder Nr LI, bl. 54 a. - In het Hs. heeft men niet aengewezen, dat dit stuk in vierregelige strofen moet afgedeeld worden. | |
XLI. Staet vaste het Waeyt sere, ghemaect op Ghestadecheit.Boven al soe dunct mi goet
Ghestadecheit, daer mense dreecht;Ga naar voetnootV. 2
maer ic en can ghewerden vroet
waer si nu es ende wiere pleecht.
5.[regelnummer]
Mi dunct si es nu af gheleecht
ende al gheworpen onder voet,
want nieman anderen toe en seecht
dat hi peinst in sinen moet.
Ay! wacht u dies wie soe doet;
10.[regelnummer]
hi wert verdoemt van onsen Here.
Staet vaste het wayt sere!
Een wint es nu op gheheven,
in corten tide, na mijn verstaen,
bi welken winde nu es verdreven
| |
[pagina 360]
| |
15.[regelnummer]
Ghestadecheit ende wech ghedaen.
Maer alle die sijn onderdaen
desen winde, die moeten sneven,
met alre loesheit in dit leven;
daer omme es ons dit ghegheven
20.[regelnummer]
tenen exemple ende tere lere.
Staet vaste het wayt sere!
In desen winde, daer ghi af hoert,
soe merkic Onghestadechede,
daer af es comen menech moert
25.[regelnummer]
ende noch doet ter meneger stede.
Daer raste es, maect hi onvrede,
ende tusschen vriende groet discoert.
Hijs sot die hem gheselt daer medeGa naar voetnoot28
ende van sinne sere verdoert.
30.[regelnummer]
Set dit in uwe herte voert,
of ghi wilt bliven in u ere.
Staet vaste het wayt sere!
tHerte van joncfrouwen dunct mi al
te desen winde sijn gheboghen,
35.[regelnummer]
daer si haer doghet mede maken smal,Ga naar voetnootV. 35
want si anders niet en poghen
dan hoese die manne bedrieghen moghen.
Sine duchten niet haers selfs mesval,
daer si mede bliven doch bedroghen,Ga naar voetnoot39
40.[regelnummer]
alse God die werelt doemen sal.
Ach! hoedt u vore den swaren val,
doer God, dat hi u niet en dere!
Staet vaste het wayt sere!
Reinder dinc en es neghene
45.[regelnummer]
in ertrike, diet wel versint,
dan scoene joncfrouwen, daer si reneGa naar voetnootV. 46
van herten sijn ende sonder wint;
maer luttel dunct mi dat mer vint
int therte gestadich ofte neghene.
50.[regelnummer]
Hier vore wacht u, ghi die mint,
want in joncfrouwen es trouwe clene,Ga naar voetnoot51
| |
[pagina 361]
| |
maer wayen es in hen ghemene,
daer hem af comt wel grote onnere.Ga naar voetnootV. 53
Staet vaste het wayt sere!
55.[regelnummer]
Jolijs waert wesen met joncfrouwen,
wouden si haer wayen laten
ende ghestadech ane scouwen,
ende die in haer herte vaten;
anders eest te cleinder baten
60.[regelnummer]
dat si minnen, in goeden trouwen,
ende sijn van Gode daer omme verwaten,Ga naar voetnoot61
dat hem boven al mach rouwenGa naar voetnootV. 62
Hier omme peinst dat ghi met trouwen
minnen wilt voertane nu mere.
65.[regelnummer]
Staet vaste het wayt sere!
In wille des wayens nemmere gewagen,
joncfrouwen mochtens hem vermiden,Ga naar voetnoot67
maer hoeden hem die wayens plagen;Ga naar voetnoot68
soe doen si wale in allen siden
70.[regelnummer]
ende selen voert altoes verbliden;
maer die ghestadeghe herte draghen
sijn sonder blame, dit overliden,
want si sijn vri van allen plaghen.
Nu peinst hier omme, tallen daghen,
75.[regelnummer]
ende sedt dit voert in uwen ghere.
Staet vaste het wayt sere!
Nu sedt voert ane in uwen sin
Ghestadecheit, ende sijt ghestade,
want u van wayene gheen gewin
80.[regelnummer]
comen en mach, vroech no spade,
maer swaer verdriet ende grote scade,Ga naar voetnootV. 81
des sijt soe seker als ics ben;
daer omme biddic u ende rade,
dat ghi en wayet, meer no min,
85.[regelnummer]
maer houdt u herte vaste hier in
dat u dese wint niet omme en kere.
Staet vaste het wayt sere!
Nota. LXXXVII v.
Onder Nr CLXXXIIII, bl. 184 vo b - 185 b. | |
[pagina 362]
| |
XLII. Van enen armen Pilgrijn.Eynen armen pelgrijn, jonc van dagen,
of ongherechten weghe ich vant;
hi saez aen eynder wilder hagen
ende sprac mit suchteliker claghen:
5.[regelnummer]
‘Ach God! wie is myr dus bewant,
ellendich man, mijn sinne doven!
den rechten wech haen ich ghemist,
doch willic ummer Gode loven;
hee weys wael wie goet pilgrijn is!
10.[regelnummer]
Ich leve in wunderliker maesen,
o wee, o wee! oncundich man!
Al benich ofter rechter straesen,
in mach soe rechte nicht wael ghelasen
daz ich den wech behalden can;
15.[regelnummer]
dus dole ich ute der rechten pade;Ga naar voetnootV. 15
dies claghe ich Gode, den milden Krist,
ende set al in sijnre ghenade;
hee weys wael wye goet pelgrijn is!
Helf, heer God, dijn helf ich gheer,
20.[regelnummer]
ende wijs mir of eyn guet ghewerde;
conde ich tse heym ghebringhen mir,
mijn heym steet woest, dat claghe ich dir,
ende nieman en achtes die leeft of erden,
daer waer ich gherne, wie come ich daer?
25.[regelnummer]
Ich vrucht ich haen dies langhe vrist,
al dole ich voert dus al mijn jaer.
God weys wael wye guet pelgrijn is!
Plach ende was is voer ghesciet,
ich haen mich wael tse laet besonnen.
30.[regelnummer]
o Wee! in kanz ghekeren niet!
| |
[pagina 363]
| |
Ich ben tse verre af weghe ghetsiet,
mich selven maghich evel gheonnen.
Ich was in lidene ye den tzijt,
ich waenz mich noch eyn weynich ghebrist.
35.[regelnummer]
God si gheloeft, ghebenedijt!
Hee weys wael wye goet pelgrijn is!
Ach leider! muetz ich dus verdrerven,Ga naar voetnootV. 37
ben ich ummer hier tsoe gheboren,
doch soldich gherne, voer mijn sterven,
40.[regelnummer]
den saleghen sanc sijn hulde verwerven,
daer ich den wech um haen ercoren.Ga naar voetnootV. 41
Wolde hee mich selve noch onnen daz,
soe salich is sijn heileghe list,
ich queem noch daer ich nye en was.
45.[regelnummer]
God weys wael wye guet pelgrijn is!
Sent ich eyn pelgrijn wesen solde
soe en weys och gheen soe heileghen sanc,
dien ich voer him versueghen wolde,
hee is mijn troost, dae ich um doelde.
50.[regelnummer]
Sijn heylegher name ist wide bekant.’
Dus sprach die pelgrijn ende ghinc voert,
die menich leit verborghen wist,
maer ummer was ten lest sijn woert:
‘God weys wael wye guet pelgrijn is!’
Nota LIIII v.
In het Hs. onder Nr CXXI, bl. 104 ro - 104 vo. | |
XLIII. Van verlorenen dienste.Constic ghegheven minen tijt
haer te lieve, dien ic blive
| |
[pagina 364]
| |
eyghen vri, soe wiet benidt,
soe waer mijn lief te minen live;Ga naar voetnootV. 4
5.[regelnummer]
si ghelievet mi vore alle wive,
want ic hebse uut vercoren;
doch hebbic anxt, wat ic bedrive,
dat mijn dienst noch wert verloren!
Troest brinct mi in selken waen
10.[regelnummer]
bi wilen, dat Beschedenheit
haer dat al sal doen verstaen
hoe dat mi int herte steit.
Dan comt Mestroest ende seit:
ic ben wel ghelijc den doren.
15.[regelnummer]
Al weel si wel hoet met mi gheit,
mijn dienst die es te male verloren!
Aen hare, die ic met trouwe minne,
die mi vroude ende droefheit bringt an,
ach! si weet selve herde cleine
20.[regelnummer]
dat ic nooit liever wijf en ghewan.
In woude niet dat wijste enech man
hoe mijn sinne daer om verstorenGa naar voetnootV. 22
dat ic haer ghesegghen niet en can.
Ic duchte mijn dienst die es verloren!
25.[regelnummer]
Riden, lopen ende gaen,
ende wat ic metten live mach beghinnen,
willic doer haren wille bestaen.
Al en maghic haer niet doen bekinnen;
doch hopic dat sijt sal versinnen,
30.[regelnummer]
want si vol dogheden es gheboren.
Ghevalt mi van haer gheen ghewinnen,
soe blijft mijn dienst te male verloren!
Eer ic wijste wat liefde was,
wardic ghevaen in haren stricke;
35.[regelnummer]
nu doen mi bliven in den pas
haer over suete oghen blicke.
Och! Troest, woudi mi selken raet gescricken
dat mi bat ware dan te voren!
| |
[pagina 365]
| |
nu es mijn sorghe, wat ic micke,
40.[regelnummer]
dat mijn dienst blijft al verloren!
Niders, roemers ende claffen,
dese drie mi vander liever scheiden.
Ic siet ter werelt soe ghescaffen,
niemen en can hem ontriden,
45.[regelnummer]
ende die noch alles mocht verbeiden,
want si can merken sien ende horen,
ende dat mi wise meesters seiden.
Mijn dienst die es te male verloren!
Ic wille, ic moet ende oec salic
50.[regelnummer]
haer dienere sijn, tot in minen ende.
Soe wien dat oec dunct onmoghelijc,
mijn herte ic van hare niet en wende.
Ach! troest, wondi mi hulpe senden,
als mi van rechte soude gheboren,
55.[regelnummer]
hulpt si mi niet uut sorghen benden,
soe es mijn dienst te male verloren!
Eren, werden ende loven
willic dat hoghe wijflec wijf,
want si in mijn herte es boven
60.[regelnummer]
alle, die op erde hebben lijf.
Nu moetic sijn in dit bedrijf:
ghesciet mi van hare lief no toren,
ende wilt si jeghen mi houden kijf,
soe es mijn dienst te male verloren!
Item dit hout LXIIII v.
Nr XLVIII bl. 51 vo. | |
[pagina 366]
| |
XLIIII. Van Minnen. - Ene vriendelike groete van enen lieve ten anderen.Alsoe meneghen goeden dach
als God, ons here, gheleisten mach,
moetti hebben, scone joncfrouwe!
Wet dat ic u op rechte trouwe
5.[regelnummer]
minne, ende sende desen brief
om dat ic u, wel suete lief,
niet en mach spreken te deser tijt,
omme der quader wroeghers nijt,
die ic overal nu duchte.
10.[regelnummer]
Mi ware leet haddi gheruchte
ochte sprake, om minen wille;
hier omme gruetic u al stille
om te houdene in u ere.
Joncvrouwe, ic peinse vele mere
15.[regelnummer]
om u, lief, nacht ende dach,
hoe ic u ghespreken mach,
ochte comen tenegher tijt,
suete lief, al daer ghi sijt,
want aen u allene staet
20.[regelnummer]
mijn hope, mijn troest, mijn toeverlaet.
Daer omme biddic u, joncfrouwe,
op ghenade ende op trouwe,
dat ghi mi troest, suete lief,
ende sent mi weder enen brief
25.[regelnummer]
ochte eene tafele heimelike,
al uwen wille, in die ghelike
dat ghi selve tote mi sout segghen.
o Werde lief, wouddi mi legghen
dach te sprekenne jeghen mi,
30.[regelnummer]
ic blive altoes u eyghen vri,
| |
[pagina 367]
| |
ende wille tote uwen dienste staen,
want ghi hebt mi te male ghevaen
met uwer minnen stillekine,
dat ic, werde, joncfrouwe fine,
35.[regelnummer]
voert, in negheenre manieren,
ane uwen dienste en wille falgieren.
Nu peinst om mi als ic om u,
als lief om lief. God si met u!
Nota XXXVIII vo.
Nr LXXVII. bl. 69. | |
XLV. Noch een vriendelike saluut van Minnen.Scone joncfrouwe, wel gheraect,
in allen doghden vol maect,
edel, oetmoedech van manieren,
hovessche, cusche ende goedertieren,
5.[regelnummer]
u doghet en canic niet vol prisen.
Licht draech di vore alle wiven;Ga naar voetnootV. 6
men mach oec wel ane u scouwen
grote goedertierenheit, in trouwen,
goet ghelaet ende hovesscheide,
10.[regelnummer]
scone sprake ende wetentheide,
sempel in alder doghet beseten.
Ane u en heeft God niet vergheten.
Ic gruete u, lief, in bens niet werdech;
tuwen dienste ende verdech
15.[regelnummer]
willic wesen emmermere.
God gheve u gheluc ende ere,
| |
[pagina 368]
| |
met trouwen ende met ghestaden sinne.
Boven alle, die ic kinne,
sendic u saluut, joncfrouwe.
20.[regelnummer]
Ic minne u met goeder trouwen,
mijn herte es altoes daer ghi sijt.
Met swaren ghepeinse leidic den tijt.
Ic anne u goets vor alle die leven,
ende nemmermeer moet mi God gheven
25.[regelnummer]
ander herte noch anderen sijn.
Eest mijn verlies, eest mijn ghewijn,
ic wille bliven u eyghen vri.
Ay! doer ghenade, lief, troest mi,
want ghi blijft mechtech mijnre sinne,
30.[regelnummer]
ende van miere herten coninghinne.
Ay! lief, ic bevele u Gode;
peinst om mi, ic ben in node!
Item. XXXII v.
Onder Nr LXXVIII bl. 69. | |
XLVI. Van Minnen.Goeden dach gheve u God, scone,
op rechte minne, sonder hone,
op rechte minne ende op ghenade.
Yement die sere es gheladen
5.[regelnummer]
met uwer minnen ende u heeft lief,
heeft u ghesent desen brief,
ende mint u vore alle die leven,
ende minnen sal, sonder begheven,Ga naar voetnootV. 8
| |
[pagina 369]
| |
ende heeft u minne langhe begherdt.
10.[regelnummer]
Hi bemaent u sere ende beswerdt
bi vrouwe Venus, der godinnen,
die vrouwe es van fine minnen,
ende bider cracht ende bider macht
die u minne heeft, nacht ende dach,
15.[regelnummer]
ende elker minnere, waer hi si,
wel over scone lief, dat ghi
dese rose, die staet in desen brieve,
gheeft uwen alderliefsten lieve,
ochte heimelike met boden sent,
20.[regelnummer]
binnen drie daghen, ende ghehint
daer u herte best toe draghet
ende u te minnenne meest behaghet,
ja, van vremden creaturen.
Vergomes niet ter goeder uren.
25.[regelnummer]
Nu blijft ghesont, sonder mesvaren.
U lief en wilt jeghen u gheen dinc sparen,
want hijs u wel an, die u dit sende.
Maer niemen soe en willic noemen;
dus es die brief ane u comen.
30.[regelnummer]
Gode soe bevelic u,
tallen tiden ende oec nu.
Nu blijft met Gode, scone joncfrouwe,
ende sijt met herten uwen lieve ghetrouwe.
Nota. Item. XXXIII. v.
Nr LXXXIIII, bl. 67. | |
XLVII. Ene Boerde.Ic minne een wijf die scande geert
nemmermeer, si pijnt na ere;
wijflijcheit haet hare onweert
| |
[pagina 370]
| |
nicht, haren prijs kan si meerren.Ga naar voetnootV. 4
5.[regelnummer]
Quade, ongheraecte werken si doet
nergens, haer lijf ich minne;
aen valscheit keert si haren moet
selden, voer scande si haer behoet,
haer hertse ende oec haer sinne.
10.[regelnummer]
Al haer seden prijstmen nicht
weinich, goet sijn haer dade;
ontrouwe heeft si in haer geplicht
negeine stont, si blijft gestade.
Aen haer oncuesche werken sijn
15.[regelnummer]
nergeens, si haer wael prueft;Ga naar voetnootV. 15
alle doeght in haer verswijnt
cleine, doghet si haer onderwint;
haer en roect nicht wien dat bedrueft.
Hier om soe muotsich laen van ir
20.[regelnummer]
nicht, lief es mir die saerte;
si sal ummer leiden mir
weinich, op haren troest ich waerte.
Ich wilse scuwen, of minen eit,
luttel, mich helpt haer gruetsen;
25.[regelnummer]
men vintse sonder bescheidenheit
nemmermeer, mijn dienst bereit
sal sijn der saleger suetsen!
Nota XXVII v.
Nr CXX, bl. 104. | |
XLVIII. Vanden Minnere.Die loen was alte menech fulde,
die men doer goede wiven hulde
wilen eer verwerven conste.
| |
[pagina 371]
| |
Doer alle goede wiven onste
5.[regelnummer]
willic u redene segghen hoe
hem die loen mochte comen toe.
Doen plach men scamelheit taensiene
ende alle onghedoecht te vliene,
altoes waer mense vlien mochte.
10.[regelnummer]
Die mi nu enen minnere sochte
die recht scamel ware van gronde,
dancte Gode, als hine vonde.
Het esser vele meer dan bedeerf,
die gherne alle op Venus keerf
15.[regelnummer]
rekennen soude, mocht hem ghescien.
Ghi, goede wiven, die seldi vlien,
want si en doghen niet te verre betrout.
Hets saen ghesciet dat langhe rout.
Hier vormaels, bi ouden daghen,
20.[regelnummer]
vinden wi dat minners plaghen
dicwile, sesse jaer of sevene,
sonder loen, op hope te levene,
die nu soe langhe beiden woude
het es te moedene dat men soude
25.[regelnummer]
segghen dat hi niet en conste
dienen na der vrouwen onste.
Dits een jammer, dat verstaet,
dat goede minne al dus gaet
nu te nieute metten goeden.
30.[regelnummer]
Hier bi soe seldi u billic hoeden
eelc goet edel vrouwe name,
want het ware jammer dat si quame
in verliese van hare eren.
Seggic waer, volcht mi der leren,
35.[regelnummer]
maeghden ende goede wiven,
want ic u allen dit ane scrive.
Item XXXVI. v.
Nr XCV, bl. 78. | |
[pagina 372]
| |
XLIX. Van tien Poenten van Minnen.In tien poenten machmen bekinnen
die ghene die hem onderminnen.
dIerste es dat si hem ondersienGa naar voetnootV. 3
vriendelijc, alst hem mach gheschien.Ga naar voetnootV, 4
5.[regelnummer]
dAndre es dat si die tale
gherne hielden, mochten si wale.
Terde es dat elc sinen lieve
sende boeden ofte brieve.
tFierde es dat men wel ontfeet
10.[regelnummer]
den bode, die van lieve te lieve gheet.
tFifte datmen oec dies pleghe
dat elc andere gherne gheve.
tSeste datmen houdt langhe
ende node gheven, en si bi bedwanghe.
15.[regelnummer]
tSevende es datmen verwite
elc anderen ende begripe,
niet in felheden, maer in spele,
daer doet die minne herde vele.
dAchtende es datmen verdraghe
20.[regelnummer]
liefs begrijp, ende niet en claghe.
dNeghende poent, dat mach wel mede,
het es recht ende oec die sede,
dat elc doer den anderen doghe die pine,
die hi ghedoghen mach in die sine.
25.[regelnummer]
Tiende es dat si sijn ghereit,
in alrehande hovescheit,
te doene elc anders wille,
openbaer lude ende stille.
Nota XXVIII v.
No CLXXXII, bl. 184 ro. | |
[pagina 373]
| |
L. Ene aensprake ende een wedertale van minnen.Ga naar voetnoot+Her mey, ghine moghet mi niet verbliden,
noch gheen voghel inden woude,
in moet droeven in allen tiden,
want therte mijn es soe coude.
5.[regelnummer]
Dat heeft ghedaen ene scone figure,
die in mijn herte es vercoren,
dat kint, die here der nature;
want seker die soe hebbic verloren,
om hare soe hebbic altoes toren.
10.[regelnummer]
- ‘Bi lode! jonchere, het mach ghescien,
na mi en doerfdi nemmermeer sien.’
- ‘Ic mach wel claghen, al mijn leven,
ende droeven tote in mijn inde,
want mijn troest heeft mi al begheven.
15.[regelnummer]
Die liefste, die ic noit bekinde,
si heeft alte male doer vloghen
beide mijn herte ende minen sin;
seker si heeft mi nu bedroghen,
die clagic Gode mijn ghewin
20.[regelnummer]
ende Onser Vrouwen, meer no min.’
- ‘Het mach ghescien, en es gheen saghe;
Onse Vrouwe en hoert niet uwe claghe.’
- ‘Vele peinsen ende mede swighen,
dat sal wesen dleven mijn.
25.[regelnummer]
Blisscap, ghine dorst u niet minghen
met mi, ic wille uves quite sijn,
want ic leve in selken sorghen.
Die blisscap es met mi ghedaen;
ic hebbe meneghen swaren morghen;
30.[regelnummer]
mi dunct mijn leven sal vergaen!
Als icse ane sie soe biddic ghenade.’
- ‘Het mach ghescien, in bids u niet
dat ghi mi soe gherne ane siet.’
| |
[pagina 374]
| |
- ‘Sint dat mi die werde reine ontseide
35.[regelnummer]
alte male hare sprake,
hebbic gheleeft in groten leide
ende in groten onghemake,
want het es ene grote pine
vander herten te schedene dbloet,
40.[regelnummer]
soe eest oec vander vrouwen mine
dat ic van hare scheden moet,
die mi dicke droeven doet.’
- ‘Het mach ghescien ende es ghesciet;
dat ghi droevet es al om niet.’
45.[regelnummer]
- ‘Noch peinsic vele hoe sijt can vinden
te mi wert mach, al in haer herte,
dat si mi hout in desen allende
ende in soe jammerliker smerten,
want icse noit en woude spreken
50.[regelnummer]
daert quaden tonghen mochten scouwen,
ende si mi soe sere heeft versteken,
des valt mijn herte van groter ontrouwen,
als icse ane sie, in groten rouwe.’
- ‘Het mach ghescien. Van uwen rouwe
55.[regelnummer]
es die droefheit van mi nauwe.’
- ‘Menech suchten ende beven,
dat hebbic alte male vercoren,
om dat ic haer mijn herte hebbe ghegheven,
want si mi niet en wilt horen.
60.[regelnummer]
Nochtan en hebbics niet verdient,
noch in werken, noch in spraken,
dat si mi wesen soude onvrient,
want ic haer niet en wilde ghenaken
daer si scaemte mochte gheraken.’
65.[regelnummer]
- ‘Seker, jonchere, het mach ghescien;
ghine hadt mi noit daer ghijs moch plien!’
- ‘Venus, vrouwe, ghi sijt ghemaect
over rechter vander minnen;
ic claghe u dat ic ben mesmaect,
70.[regelnummer]
want troest en machic niet ghewinnen
van minen herten nemmermeer,
sekerlijc in gheenre stont,
| |
[pagina 375]
| |
want therte mijn dat es soe seer;
dat heeft ghedaen haren roden mont,
75.[regelnummer]
die mi altoes hout ghewont.’
- ‘Het mach ghescien, in wonde u niet;
waer toe claechdi u verdriet?’
- ‘tHerte mijn dat es gheset
in minen lichame ende gheplant,
80.[regelnummer]
onde daer toe mijn oghen met
die hebben mi te male ghescant,
want ic hebbe verloren ene
die mi alte male ontgheet,
daer ic om bliven moet in weene,
85.[regelnummer]
want si es mi wel onghereet,
daer bi es blisscap mi ontseet.’
- ‘Dat ghi blisscap hebdt verloren
het mach ghescien, dies hebdi toren!’
- ‘Joncfrouwe, nu hebdi verstaen
90.[regelnummer]
hoe ic doer u ben ghequelt,
want u minne heeft mi ghevaen
ende si mi oec dat herte steelt.
Nu biddic Gode, onsen lieven here,
ende Onser Vrouwen, sonder hone,
95.[regelnummer]
dat si u hueden moet van allen sere
ende bringhen u inden hoghen trone,
daer die inghelen singhen scone.’
- ‘Jonchere, seker u bevelen
dunct mi wesen herde goet,
100.[regelnummer]
maer quaden tonghen, die ons doen quelen
ende tormenten, dies sijt vroet,
dit es dat ons scheden doet.’
Van hare schedic, bi Onser Vrouwen,
jammerlike ende met groten rouwen,
105.[regelnummer]
want ic en spreker nemmermere
van minnen ane, bi mijnre trouwen!
ende si dat ic noch mocht ghelouwenGa naar voetnootV. 107
troest, daer mi therte af es soe sere!
Nota. It. CVIII v.
In het Hs. onder Nr LXXXI, bl. 70 vo. | |
[pagina 376]
| |
LI. Hier verstaet van hovesscher nyaelder Minnen.Daer lief tote lief hem verbint
ende lief ane lief trouwe vint,
die moghen wel in vrouden leven;
want elc lief mach den anderen gheven
5.[regelnummer]
gherechte vroude ende hoghen moet.
Sijn lijf, sijn herte ende daer toe sijn goet
en sal men niet vore lieve sparen,
want het can droeve sinne verclaren.
Al ware eens tsmannes moet in werre
10.[regelnummer]
ende hi ware droeve ende erre,
woude sine herte keyserinne,
si brachte hem weder in sinen sinne,
dat hi sijns droevens soude begheven
ende oec daer toe in vrouden leven.
15.[regelnummer]
Nochtan soe comt van minnen toren,
die bi dommen rade wert verloren
vroude, die si gheven can.
Dies soe huede hem wijf ende man,
ende en late hem niet alsoe verwinnen
20.[regelnummer]
dat si werden ghevelt in minnen,
want daer comt toren af ende scade;
maer wie minnen can met rade,
soe dat hi onghemelt si,
leefter in groter ghenuchten bi,
25.[regelnummer]
op dat men hem dan weder mint,
ende si beide sijn wel ghesint,
ghestadich verbeidende, ende vroet,
dat emmer toter minnen moet
op dat men wilt in eren bliven.
30.[regelnummer]
Hier bi radic mannen ende wiven,
die met minnen sijn beseten,
dat si niet en laten soe verre weten
| |
[pagina 377]
| |
dat si hare ere iet over gheven,
want menech man es in sijn leven
35.[regelnummer]
dat hi hem wel beroemen can
van minnen, dies hi noit scout ghewan;
ende als een ander hoert die woert,
seit hise, sonder redene, voert
daer wijfleec ere wert bevelt,
40.[regelnummer]
om dat men loghene voer waerheit telt.
Maer wie in minnen es gherecht,
es hi here of es hi cnecht,
hi en sal niet daer na staen
daer wijflijc ere bi mach vergaen.
Nota. Item XLIIII v.
Nr LXXIIII, v. bl. 69 vo. | |
LII. Ene claghe tot ver Venus, der godinnen.‘o Venus, vrouwe, coninginne,
sint u, met herten ende met sinne,
weten wel der minnen cracht,
hoe es mi dus te male ontsacht
5.[regelnummer]
hulpe ende troest van eenre minnen,
die ic met ghestaden sinnen
eyghen was ende altoes si?
Des, lieve vrouwe, berecht mi
ocht dat es der minnen recht,
10.[regelnummer]
die in trouwen es haer cnecht
ende te haren dienste wille altoes staen,
ocht hijs eneghen loen sal ontfaen?’
- ‘Gheselle, vernemt wel mine wort,
ic wille u segghen wat behoert
| |
[pagina 378]
| |
15.[regelnummer]
ter minnen ordene, talder stont.
Soe wie dat dreghet int hertsen gront
liefde tot reynen vrouwen fijn,
tote allen tiden sal hi sijn
in haren dienste altoes bereet.
20.[regelnummer]
Lijdt hi doer hare pine of leet,
hi sal des sijn in goeden moede
ende emmer hopen dat die goede
hare te rechte bedincken sal,
goeden dienst en blef nie verloren al;
25.[regelnummer]
al valt die beide som wile lanc,
int leste moet sijs hem weten danc.’
- ‘Och! vrouwe, mochtic in hopen leven,
ic woude seker dan begheven
drueven, liden ende smerte,
30.[regelnummer]
dat ic langhen tijt int herte
heimelike verborghen haen,
sint ic niet en wane ontfaen
troest van die werde reine,
die mi liever es alleine
35.[regelnummer]
dan allet tgoet, dat ye ghewaert.Ga naar voetnootV. 35.
Si es een wijf van hogher aert
ende mi te groet, dat wetic wale;
ic ben haer eyghen alte male,
maer, als ic mi te rechte versinnen,Ga naar voetnootV. 39
40.[regelnummer]
soe peinsic dat men niet en mach ghewinnen,
ten iersten vaste borghe ende steine.
Die minclike sartse reineGa naar voetnootV. 42
es vaster vele in haer behoet
dan eneghe borch, die es soe goet.’
45.[regelnummer]
- ‘Nu, lieve gheselle, hebdt goeden moet.
Der borghen en vint men geen soe goet,
noch soe vaste mede ghemuert,
daer men in rechte stede voer duert,
men wintse wale ane haren danc.
50.[regelnummer]
Al vallet thouden som wile lanc,
| |
[pagina 379]
| |
men sal der stonden niet verdrieten.
Hets recht dat mens hem siet ghenietenGa naar voetnootV. 52
die ghestedelike verbeit.
Ic neme dat, vrient, op minen eyt
55.[regelnummer]
dat men die borch niet prisen en mach
die men wint op den iersten dach.’
- ‘Vrouwe, ghi hebdt mi waer ghesacht.
Die borch es van cleinder macht
die men wint ten iersten male;
60.[regelnummer]
maer goede borghe ende vaste sale
hout men dicke langhe stont,
dat mi wel van rechte es cont.
Ic hebbe in steden vaste gheleghen,
voer ene borch die mi dunct alleweghen
65.[regelnummer]
voer alle engiene wael behoet,
wes men werpet, sciet of doet,
der borch en can men niet ghescaden,
soe wel es si behoet met staden,
beide van buten ende van binnen,
70.[regelnummer]
salen, porten, mueren ende tinnen
sijn wale bewaert, na haer behoren;Ga naar voetnootV. 71
doch willic daer bliven voren,
ligghende met ghestaden sinne.
Sint ghi, vrouwe ende coninghinne,
75.[regelnummer]
mi dicke vore hebdt gheseit:
soe wie in steden wel verbeidt
dat hijt in trouwen seker vint,
des willic haghel, snee ende wint,
ende soemers hitte daer vore dueren.Ga naar voetnootV. 79
80.[regelnummer]
Het mochte soe comen teneger uren
dat mi God soude daer over wreken,Ga naar voetnoot81
soe dat haer spise mocht ghebreken,
van node si dan moest op gheven
die goede borch, die mi doet leven,
85.[regelnummer]
dicke in anxten ende in vare.’
Och! here God; hoe blide ic ware,
| |
[pagina 380]
| |
stonde mi des huus een poertier te sine!
Drueven, liden ende alle pine
ware van mi dan verseten,
90.[regelnummer]
des ic noch niet en can vergheten,
nochtan en twifelt mi niet den moet;
hoe starc die borch es ende hoe goet,
in salse int leste hebben wel,
sint ic met steden verbeiden wil.
95.[regelnummer]
Ic hebbe ghenomen in mijn ghemerc
dat vrouwen herte es gheen steenwerc.
XCVI.
Onder Nr CIX, bl. 94. | |
LIII. Noch een liedeken.Mi vroud daer si al mijn begheer
ende oech mijn troest hebbich zu deer
met mijnlecheit: in trouwen gheer
serst vrou gheleic: want wes voer waer
5.[regelnummer]
dat liever vrou mi nie: en waert: op ghene vaert
dat doet dijn lieflijch eer ende weerde
want dijn ghebeerde: die es soe minlech ende soe goet
in minen moet: dijn lieflijch aensien mir oec dat doet
Al en hebbic niet des goet te wil
10.[regelnummer]
ich doe ghelijc in trouwen sal
als bloemekijn kersoude ghenant: hoves suver ende fijn
ende wael bekant: si es wit suver ende rein
in weet meer ghein: bloemen van natueren haer
ghelijch op ertrijc mir vroud daer
15.[regelnummer]
Natuer dat die kersoude haet
smorghens als die sonne op gaet
| |
[pagina 381]
| |
ontpluct si scoen al sonder wanc,
ende volcht den troen der sonnen ganc
al tijt soe waer si haer bekeert
20.[regelnummer]
daer omme mich meert: dijn vorst ich bidde di
lijeflijch vrou: want ich met trou: die vol nachtGa naar voetnootV. 21
ende dach ende emmer sal: ghelt mir dat wael
soe werdich alder vrouden vol
Nota.
Onder Nr CLXI, bl. 157 vo. - Dit liedjen volgt in het Hs. onmiddelyk op een ander: Het viel op sente Peters nacht, dat tweemael door Willems is uitgegevenGa naar voetnoot(1). - Ons liedjen moest insgelyks met muziek vergezeld zijn. In het Hs. had men reeds de liniën getrokken, maer men heeft er de noten niet in geschreven. Ik heb dit stukjen laten drukken zonder andere afstipping dan die welke in het Hs. voorkomt. De twee punten duidden waerschijnlyk eene rust aen, die by het zingen moest in acht genomen worden. Het getal der versen van dit liedjen staet in het Hs. niet opgegeven. | |
LIIII. Van Minnen.Herte ende sijn ende mijn vermoghen
settic, lief, in uwer ghenaden.
Ic mach nemmermeer verhoghen,
in moet sijn bi uwen rade.
5.[regelnummer]
Werde lief, ic blive u ghestade;
tot uwen dienste willic mi poghen,
in allen saken, vroech ende spade,
| |
[pagina 382]
| |
die u teren comen moghen.
Och! lieflijc lief, ic hebbe verloren
10.[regelnummer]
al mijn herte ende u ghegheven.
Sint ic u ierst hadde vercoren,
heeft mi mijn herte te male begheven,
ende heeft u soe in mi verheven
dat ic en weet wat mi gheboren
15.[regelnummer]
sal te doene, moetic dus leven,
ende si dat ghijt mi wilt verstoren.Ga naar voetnootV. 16
Wel pijnlec eest dus eyghen sijn,
daer omme soe benic sere onghestelt,
doch hopic, edel maghet fijn,
20.[regelnummer]
dat ghi mijns ontfermen selt,
dat ic doer u dus ben ghequelt,
soe dat verswijnt die herte mijn,
ende dit soe wert voer niet ghetelt,
loendijt mi nader hulden dijn.
25.[regelnummer]
o Edel figuere, hovesche joeght,
ic bidde u dat ghi mi versiet
op hovescheit ende doer uwe doght;
niet dat icx verdient hebbe iet,
want, wat ic mach doen es al niet
30.[regelnummer]
jeghen dat ghi mi gheven moght
te lone. Lief, als ghijt ghebiet,
in u soe steec, salic sijn verhoght.Ga naar voetnootV. 32
Mijn herte die sal haer te male verteren
in doghene ende in aerbeit,
35.[regelnummer]
dies ic niet en can verweren,
al soet mi nu ghescepen steit,
want si mi doet, noch boesheit,
die mi mach hulpen ende deren,
soe verkeert mijn heil in leit,
40.[regelnummer]
dies ic mi emmer moet verweren.
Ic hebbe begonnen in weet wat,
want ic en hebbe ghevoelen in;
sent ic u ierst om die minne bat,
| |
[pagina 383]
| |
en ghecregic noit daer toe ghewin.
45.[regelnummer]
Dat verdroeft soe minen sin,
dat ic al ben van vrouden mat.
Ach leider! dits al mijn beghin!
Al dus gheet der aventueren rat!
Nochtan en willic twifelen niet
50.[regelnummer]
sine sal mijns hebben ghenade,
als si mijn doghen selve ane siet,
want ic soe blive haer ghestade.
En si dat kere bi valschen rade
der niders, die noit doght beriet,
55.[regelnummer]
si en sal niet lonen goet met quade,
want alle aercheit van haer vliet.
Nemmermeer en magicse haten,
wat mi van hare mach ghescien;
nochtan heef si mi soe belaten
60.[regelnummer]
dat mi alle vreuden vlien.
Maer dat doet haer groet ontsien,Ga naar voetnootV. 61
dat eneghe vroeghers mochten vaten,
die altoes om clappen spien.
Die duvel moetse noch verwaten!
65.[regelnummer]
Och! here God, woudi vermincken
clappers tonghen ende wroeghers met,
die op alle doeghden stincken,
ic ware sciere van hare ontset!
Si es soe hovesch ende soe beset:
70.[regelnummer]
si soude mi onst van herten scincken
ende trecken mi van onder dnet,
daer ic onder moet versincken!
Nota LXXII v.
Nr CLXVIII, bl. 170 b - 171 a. | |
[pagina 384]
| |
LV. Den Hoet van Minnen.Het woende te Bruesel, in die stat,
ene joncfrouwe, die mi bat
in dietsche te maken een ghedichte.
En dadics niet, het mochte mi lichte
5.[regelnummer]
scaden! Si es soe goedertieren!
In al die werelt sijn niet si viere
hoefscher, noch oec bat gheracht!
Al hebbicker een deel omme ghewaect
dore haren wille, en rouwet mi niet.
10.[regelnummer]
Een vroet man, die mi riet
dat ic altoes ghedienstech ware
hoefschen joncfrouwen, hare ende tare.Ga naar voetnootV. 12
In worder nemmermeer bi ghehoent;
goeden dienst en bleef noyt ongheloent!
15.[regelnummer]
Ic hebbe dicke horen ghewaghen,
dat joncfrouwen souden draghen
den hoet, der bloemen vander minnen
daer ane staen souden, si prijs ghewinnen.
dIerste dat es die Violette.
20.[regelnummer]
Si es sonder lac ende sonder smette,
ende rieket soete, al es si clene.
Daer omme souden joncfrouwen reneGa naar voetnoot22
suver van allen smetten wesen,
selen sise te rechte lesen.
25.[regelnummer]
dAnder es die Corsouwe,
die ic node vergheten soude.
In hare blader hebbic ghelesen
dat joncfrouwen souden wesen
simpel ende van hoefscher woerden.
30.[regelnummer]
Al waert dat sake dat si hoerden
die dinc, die hem niet goet en dochten,
| |
[pagina 385]
| |
ghebaerden of sijs niet en rochten.
Dat derde, dat es die Goutbloeme,
die ic met groten rechte noeme,Ga naar voetnootV. 34
35.[regelnummer]
want si es van der manieren,
dat joncfrouwen goedertieren
van allen manieren wesen moeten
jeghen hem allen diese groeten.
Die vierde bloeme staet int coren.
40.[regelnummer]
Van hare varwen moghedi horen:
si es blau ghelijc den lasuere.
Vander bloemen die natuere
dats goede maniere ende scoen ghelaet,
dat joncfrouwen wale staet;
45.[regelnummer]
ende pleghen sijs, si hebbens ere;
men saelt hen prisen herde sere.
Nu hoert vander vijfste bloemen.
Ghi hebt dicke horen noemen
Acoleye, hier te voren.
50.[regelnummer]
Die poente, diere toe behoren,
dats oetmoedecheit van joncfrouwen.
Men mach ane dacoleye scouwen
dat si bughen daer si staen.
Joncfrouwen, die dit wel verstaen,
55.[regelnummer]
si moghen daer doghet an bekinnen,
want het sijn bloemen vander minnen.
Die seste, dats die Lylye wit.
tAlre ierst alsi wert besmit,Ga naar voetnootV. 58
laet si hare blader sincken.
60.[regelnummer]
Hier omme souden joncfrouwen dincken,Ga naar voetnoot60
ende souden altoes scamel sijn.
Nu es der minnen hoedekijn
al volmaect tote ere bloemen,
ende en mochte niet volcomen,
65.[regelnummer]
die selve bloeme en waer daer ane.
Hare varwe ende hare ghedane
es soe scone, ende men seghet
dat vele doghet ane hare leghet,
| |
[pagina 386]
| |
ende es gheheten ene Rose.
70.[regelnummer]
Die roke, die en es niet bose,
die van haer comt; bedi eest recht
dat mense prise, nu ende echt.
Die rose draghet soe menich man,
dat ic proeven wille daer an
75.[regelnummer]
hopende herten ende milde.
Ende wat joncfrouwe die wildeGa naar voetnoot76
prijs ontfaen, si moesten wesen
onderdanich van al desen.
Nu es den hoet volmaect
80.[regelnummer]
met sconen bloemen, ende gheraect.
Die minnen sonder loes baraet
ende sonder dorperliker daet,
si moghen draghen desen hoet,
die soe scone es ende soe goet.
85.[regelnummer]
Ende die onghestadegher minnen plien
en moghen op desen hoet niet sien.
Saghen si daer op, si bleven doot;
der bloemen cracht die es soe groot,
dien roke dootse eer iet lanc.
90.[regelnummer]
Nu wetec alle den ghenen dancGa naar voetnootV. 90
die desen hoet te maken began,
daer selke doghet leghet an,
maer si die goeder minnen plien,
al eest dat sise niet en sien
95.[regelnummer]
hare soete lief metten oghen,
daer si pine omme doghen,
ane scouwet met herten.
Al doghen si daer omme smerte,
het wert hem menichfout gheloent,Ga naar voetnootV. 99
100.[regelnummer]
want noyt minnere was ghehoent,
die met herten minde fijn
sijn soete lief, sijn minnekijn.
Explicit.
Item desen sproke: Het woende te Bruesel in de stat, houdt C verse ende II.
In het Hs. Nr XIII, bl. 25, vo. | |
[pagina 387]
| |
LVI. Van Minnen.Ay! in wiste noyt van minnen
sonder nu! Ic moets beghinnen.
Grote vernoy ende sware smerte,
die ic draghe al in mijn herte,
5.[regelnummer]
in allen tiden, om uwen minne,
si rovet mi van minen sinne.
Ghi sijt vaste in minen sinne,
vore alle die ghene die ic kinne
ende die ic noit met oghen sach.
10.[regelnummer]
U minne doet mi, nacht ende dach,
groet vernoy ende sware smerte,
verholenlike al in mijn herte.
Ic ben int herte soe bevaen
met uwer minnen, ende ontdaen
15.[regelnummer]
dat ic gherusten niet en mach
ghenen tijt, nacht no dach.
Ic ware gherne, in alder tijt,
soete lief, al daer ghi sijt,Ga naar voetnootV. 18
om te ontladene mijn herte
20.[regelnummer]
vander rouwen ende vander smertenGa naar voetnootV. 20
ende vander pinen, die ic al stille
ghedoghe, lief, dore uwen wille;
maer en mach mi niet ghescien,
dore quade tonghen, die ons spien.
25.[regelnummer]
Soete lief, ic ben bedwonghen
metten quaden valschen tonghen,
dat ic niet en der gaen
daer ghi sijt, noch bi u staen,
noch bi u sijn, soete lief, daer ment siet,Ga naar voetnoot29
| |
[pagina 388]
| |
30.[regelnummer]
noch bi u sitten ofte spreken iet.
Ic woudse de duvel moeste halen,
die dit, met haren talen,
beletten dat onse wandelinghe
niet moghen bringhen onderlinghe!
35.[regelnummer]
Soete lief, in mach u spreken niet;
daer omme es mijn rouwe ende mijn verdrietGa naar voetnoot36
niet te minder, noch mine pine,
in mijn herte, al stillekine.
Mine pine die es vele te mere
ende mijn herte vele te sere
41.[regelnummer]
oft ic u mochte, vroch ende spade,
spreken ende mijn herte ontladen.
Ic peinse om u in alder tijt,
soete lief, waer ghi sijt!
Soe waric, lief, van u ben,
46.[regelnummer]
ghi hebt mijn herte ende minen sen
ende mijn ghepeins ende mijn herte!
Ic lide daer in grote smerte,
dies moghedi wel gheloven.
Alsidi verre van minen oghen,
51.[regelnummer]
ghi sijt altoes mijnre herten bi,
want ic ben u eyghen vri.
Al sijn ons die wroeghers fel
onse wandelinghe, ic weet dat wel,
sine moghen die herten van ons beiden,
56.[regelnummer]
in ghere manieren, niet ghesceiden,
al doen si ons dicke toren;
want mijn herte heeft u vercoren
vore alle die leven op ertrike.
Bi onsen here van hemelrike!
61.[regelnummer]
soete lief, in sal u nemmermeer begheven
alsoe langhe als ic sal leven!
Ghi sijt daer al mijn herte an staet:Ga naar voetnoot63
mijn sin, mijn troest, mijn toeverlaet!
In dien dat ghi mine minne
66.[regelnummer]
ghestade draghet in uwen sinne,
ende ghi mi goede trouwe hout,
ic gheve mi op in uwer ghewout,
| |
[pagina 389]
| |
herte ende sin, lijf ende lede;
lief, doeter uwen wille mede!
71.[regelnummer]
Ic bevele u, lief, der minnen,
die alle herten mach verwinnen.
Een corte antworde mi ontbiet,
dies biddic u, uut vercoren lief!
Explicit.
Item dese sproke: Ay mi! in wiste noyt van minnen, hout LXXIIII v.Ga naar voetnoot+
No XI, bl. 24 vo. | |
LVII. Van Minnen.Ane u, reyne creature,
die alder liefste boven allen wiven,
scrivic saluut te deser ueren,
ende wille tuwen dienste bliven,
5.[regelnummer]
met ziele, met live, nacht ende dach,
tallen tide, vroech ende spade,
met al dat ic verleisten mach.
Wel suete lief, hebt mijns ghenade!
Miere herten troest, miere herten spieghel!
10.[regelnummer]
soe sidi in mi gheprent,
in mijn herte, als een seghel!
Ic moet leiden groet torment,
dat ic u niet en mach comen te spraken
ende u claghen minen noet.
15.[regelnummer]
Wel scone lief, dit sijn die saken
daer ic om quele toter doot.Ga naar voetnootV. 16
Mochtic u dicke comen bi,
| |
[pagina 390]
| |
sonder begrijp van niders fel,
soe waric alder sorghen vri,
20.[regelnummer]
ende hebben in mijn herte spel.
o Wi! ach lasen! nenic niet!
Ic moet u scuwen ende vlien,
doer quaden tonghen, die men ontsiet!
Al ongheluc moet hem ghescien!
25.[regelnummer]
Dit doet mi doghen grote pine
ende groet torment, int herte binnen,
dat ic van groter smerte verdwine,Ga naar voetnootV. 27
sonder troest. Dat wilt bekinnen!
Op hope eest dat ic gheduere,
30.[regelnummer]
dat noch beter werden sal.
Al eest dat ic nu drincke tsuere,
ic hebbe hope op goet gheval.
Wildi bekinnen mine quale,
ende daer omme in u herte dincken,Ga naar voetnoot34
35.[regelnummer]
dat wetic wel, overcuusche smale,
ic soude te bliderlike drincken
mijn rouwe ende mijn bitter zeer,
dat ic om uwen wille moet doghen.
Scone joncfrou, in bidde u nemmeerGa naar voetnootV. 39
40.[regelnummer]
dan ghi mijn pine hebt voer oghen,
om dat ic u niet comen en mach te spraken
als ic beghere, na minen kies,
daer om ghinc ic desen brief maken,Ga naar voetnoot43
want ic hope u soude dies
45.[regelnummer]
mijns ghedincken, als ghine saghet
ende ontfermen minen noet,
die mijn herte swaerlike draghet
ende torment toter doot.
In wille niet noemen uwen name,
50.[regelnummer]
noch den minen, dat verstaet,
op avontuere waer die brief quame.Ga naar voetnootV. 51
Het mochte ons lichte wesen quaet,
want selken mochte comen den brief
| |
[pagina 391]
| |
toe, hi mochter af spreken blame.
55.[regelnummer]
Dat waer mire herten groet meskief,Ga naar voetnootV. 55
diere nemmermeer ut en quame,Ga naar voetnootV. 56
want ic wille behouden u ere,
tallen tiden, na minen macht.Ga naar voetnootV. 58
Altoes ic ane u beghere
60.[regelnummer]
dat ghi u van blamen wacht,
want niders tonghen sijn soe fel
ende quaet te clappen alsoe ghereet,
dat ic ontsie ne gheen dinc el.
Den meneghen esser af comen leet.
65.[regelnummer]
Nu doet mi weten in enen brief,
ocht segghet mi met uwen monde,
ocht ic verliese, suete lief,
dat ic u minne, tijt ende stonde.
Ic bidde u, in rechter beden,
70.[regelnummer]
dat ghi mi tware doet verstaen.
Ic soudt besterven, wet over waerheden,
wildijs mi ter noet afgaen!
Ic sende u alsoe vele goeder jare
als dropel waters sijn indie zee
75.[regelnummer]
ende op u hoet staen inckelre hare,
ja, ende dusent werven meer!
God si met u, in alder stont,
ende peinst om mi, wel scone joncfrouwe,Ga naar voetnootV. 78
want binnen in miere herten gront
80.[regelnummer]
sidi ghewortelt, in goeder trouwen!
Nota.
It. desen sproke houdt LXXX verse.
Nr XXIX, bl. 39 a - 39 b. | |
[pagina 392]
| |
LVIII. Van Minnen.Moeder ende maghet, reine vrouwe,
ic moet u claghen minen noet;
ic hebbe den jammerlijcsten rouwe
ende mesbaren alsoe groet.
5.[regelnummer]
Ic ben een valchs verader bloet,
dies moetic doghen vernoy ende pine;
ic saelt besterven metter doot.
Ay lacen! die scouden die sijn mine!
o Venus, valsche verradinne,
10.[regelnummer]
dese claghe doe ic over mi!
Ghi sout bewaren gherechte minne,
ende ghi ontrefse. o Wach! o wi!
Ghi laet dese valsche sijn soe vri
dat si verdriven die minne fine;
15.[regelnummer]
des seggic uwen heerscape fi!
Ay lacen! die scouden die sijn mine!
Met miere valscheit hebbic verloren
die ghene die was mijn toeverlaet.
Dat salic metter doot becoren!
20.[regelnummer]
Ay! mi behoeft wel goeden raet!
Mijn doghen es groet ende mijn mesbaer,Ga naar voetnootV. 21
daer mi langhe in staet te sine,
ic hebbe verloren raet ende daet.
Ay lacen! die scouden die sijn mine!
25.[regelnummer]
Ic vant trouwe, daer icse sochte,
die hebbic alte male verloren.
Ic was dierste diese verwrochte,
dies moetic draghen alden toren,
want ic weet oec wel, te voren
30.[regelnummer]
die mijn liefken plach te sine,
| |
[pagina 393]
| |
si heeft enen anderen nu vercoren.Ga naar voetnootV. 31
Ay lacen! die scouden die sijn mine!
o Venus, quade valsche vrouwe!
waer omme en nemdi van mi niet wrake?
35.[regelnummer]
ende ic selve, met groten rouwe,
der valscheit lide doer mine kaken.
Men soude mi die doot doen smaken,
braden, sieden met venine,
ic hebbe verdient wel alder saken!
40.[regelnummer]
Ay lacen! die sonden die sijn mine!
Och, God here! of ic sochte
ane hare hovesche ghenade,
malichte haers mijns ontfermen mochte?
Ontfermen en soudse, het ware te spade,
45.[regelnummer]
ende ware nochtan met goeden rade
mochsi mi troesten stillekine.
Sijn soude, si es dies niet en dade!
Ay lacen! die scouden die sijn mine!
Ende of ic troest sochte an hare,
50.[regelnummer]
ende sijt ontseide, wat lagher an?
Ic sal haer claghen mijn mesvaren;
in sal, ic sal, in sal nochtan!
Ic ware een verloren man,
ghelijc den snee in sonne schine;
55.[regelnummer]
hope ende troest dies benic van!
Ay lacen! die scouden die sijn mine!
Latic nochtan, sekerlike
ic saelt besterven, vroech of spade,
nochtan, bi Gode van hemelrike!
60.[regelnummer]
om al die werelt ics niet en dade.
Sonder hope, troest ende ghenade,
duchtic, soe steet mi langhe te sine.
Nu soe moet mi God beraden,
want die scouden die sijn mine!
65.[regelnummer]
Ay God! ontfaet die ziele mijn,
als ic sterve die bitter doot!
| |
[pagina 394]
| |
Mochtic noch eens mijn minnekijn
sien met minen oghen, in vrouden groet,
soe waric een die blijte man
70.[regelnummer]
die nu levet in eertrike
ende die van moeder nie lijf ghewan.
God here, ontfaet mine ziele in u rike!
Amen LXXII v.
Onder Nr CCVIII, bl. 231. | |
LIX. Den Prijs van Vrouwe, op drie Stene.Drie steene sijn hier op der erden,
die men hout van groter werden,
boven anderen steene diere.
Hare natuere ende hare maniere
5.[regelnummer]
ende haer viertuut es soe goet
dat mense emmer prisen moet.
dIerste dat es een Dyamant,
die es brun ende viercant.
Men seghet hi heeft selken sede,
10.[regelnummer]
men gheeftere enen gheluuc mede,
daer mennen gheeft doer vriendelecheit;Ga naar voetnootV. 11
ende oec es hi soe hert van arde
dat men en can, met ghenen warde,
aen hem ghewinnen, dat wetic wale,
15.[regelnummer]
noch met ysere, noch met stale,
noch met neghen steen soe hart,Ga naar voetnootV. 16
noch met dinghe dat ye ghewart,
| |
[pagina 395]
| |
sonder allene met box bloede,
daer brectmen mede, alsic bevroede.
20.[regelnummer]
dAnder dats een Myraude claer;
die can men vermourwen, dats waer,
des menschen herte ende sinen sijn,
ende brinct hem ere ende blisscappijn.Ga naar voetnootV. 23
Die myraude heeft enen sede:
25.[regelnummer]
waert dat men onreinleecheden
met hare beseghede, min of mee,
si splete ende brake te hans ontwee,
ende haer viertuut waer al verloren,Ga naar voetnootV. 28
dat haer natuere gaf te voren.Ga naar voetnootV. 29
30.[regelnummer]
Terde dats een Robijn.
Jeghen dat edel sonne schijn
verlicht hi recht, in der maniere
als of hi ware ghelijc den viere.
Sijn natuere es, als men ons leert,
35.[regelnummer]
dat hi sterct ende conforteert
des smenschen herte ende sinen sinnen,
ende maectene starc ende mechtich van binnen.
o Reine, werdech, salich wijf,
dijnct dat dijn reine werde lijf
40.[regelnummer]
meer viertuut heeft allene
dan moghen hebben al die steene,
dan enech goet, ochte oec eneghen scat.
Ende en es te prisene niet voer dat
dan een wijf in eren leeft,
45.[regelnummer]
ende haer selven daer toe gheeft,Ga naar voetnoot45
na des dyamants sede,
dats dat si met reinecheden,
met herden moede ende met starken sinnen,
haer selven hoeden, soe hert van binnen,
50.[regelnummer]
dat si aen ghenen man en legghe
doer ghene scoenheit, die men haer segghe,Ga naar voetnoot51
noch doer des mans behaghelheit,
noch doer des goets ghierecheit,
| |
[pagina 396]
| |
sonder aen enen, die si, tallen stonden,
55.[regelnummer]
trouwe ende ere in heeft vonden.
Ghelijc dat die myraude gheeft
vroude hem die in sorghen leeft,
al dus ghelike soe sal een wijf
in vrouden houden haer reine lijf,Ga naar voetnoot59
60.[regelnummer]
ende in scanden haer lijf niet wenden;Ga naar voetnoot60
want waert dat ment aen haer bekendenGa naar voetnoot61
dat si doer een vroylijc begheren
uute ghinghe hare eren,Ga naar voetnoot63
soe ware hare viertuut verloren,
65.[regelnummer]
als der myrauden daer te voren.
Maer die wile dat si leeft in eren,
ende in scanden en heeft gheen begheren,
ende reyn gheselscap hout openbaer,
soe es si ene myraude claer,
70.[regelnummer]
ende verblijdt herte ende sin,
ende si bringhet meer vrouden in
dan alle die myrauden ghemene.
Moeder der vrouden es si allene.
Gheliker wijs dat die robijn
75.[regelnummer]
verclaert jeghen dat sonneschijn,
recht of hi van viere ware,
al dies ghelike sal binnen clare
dijn herte ende tfier der scamelheit
jeghen die sonne der hertleecheit;
80.[regelnummer]
want scamelheit sal di leren
ende herte ende sin daer toe conforteren,
soe dattu sels in eren bliven
ende becoringhen van di driven;
soe bestu dan een troest op der erden
85.[regelnummer]
ende een spieghel van groter weerden
ende een exempel van groter lerenGa naar voetnootV. 86
ende een overste licht van groter eren.Ga naar voetnoot87
Wijf, nu bewaert u, in elc lant,
dijn selven, na den diamant
90.[regelnummer]
die brun es, na der simpelhede,
| |
[pagina 397]
| |
staerc, mechtich nader herthede,
viercant na dat vierlement,
die God in di heeft ghesent.
Dinct altoes na den box bloede,
95.[regelnummer]
soe dat neghen man in dinen moedeGa naar voetnootV. 95
meester en werde dijnre sinnen,
dan enen allene, dijn saltu minnen,Ga naar voetnootV. 97
daer trouwe ende ere in es becant.Ga naar voetnootV. 98
Ende, ghelijc dat die dyamant
100.[regelnummer]
vermorwen doet dat box bloet,
alsoe sal mourwen hem die moetGa naar voetnoot101
die di tenen gheselle wert gheset,
na der heilegher kerken wet.Ga naar voetnootV. 103
Dijn sinne ontpluuct ende wilt ontdoen
105.[regelnummer]
in vrouden, na der myrauden doen,Ga naar voetnoot105
soe bestu een troest inden oghen;
ende hoet di ende laet di niet bedroghen,
voert meer soe en werct buten pade,
soe seltu wesen, vroech ende spade,
110.[regelnummer]
ene myraude die vroude gheeft
den goeden die in eren leeft.
Ende wiltu sijn een robijn,
soe bewaert al dus den lichame dijn.
Nota CXIIII v.
In het Hs. onder Nr LII, bl. 54 b - bl. 55 a. | |
LX. Den boem van Minnen.Ic ben ane ene minne comen
die mine herte sere verteert.
God gheve dat mi moet vromen,
| |
[pagina 398]
| |
want si es vele eren weert!
5.[regelnummer]
Noit en wistic, te gheenre uren,
wat noiale minne was,
sonder vander reinder figuren
die mi leert gaen der minnen pas.
Si es hovesch ende goedertieren,
10.[regelnummer]
wetende vroet ende wel gheraect.
Hare vriendelike manieren
hebben in mine herte ene wonde ghemaect.
Ic ben ghescoten met enen strale
dat ic gherusten niet en mach.
15.[regelnummer]
Scone, ontfermt mire quale,
die ic doghe nacht ende dach.
Scone, ic biddu ghenade;
ghi wet wel hoet met mi staet,
u minne hevet mi soe verladen!
20.[regelnummer]
Mijns selfs en wetic ghenen raet!
Ic ben ghescoten, ic moet verdraghen;
doet met mi dat ghi beghert.
Ic en wets els wien claghen
dan u, joncfrouwe; ghi sijts wel wert!Ga naar voetnootV. 24
25.[regelnummer]
Ghi hadt mi cortelike ghevaen,
doen ic u ierst met oghen sach,
ende ic ghemerct hadde ende verstaen
die grote doghet die ane u lach.Ga naar voetnoot28
Daer om soe biddic u, joncfrouwe,Ga naar voetnoot29
30.[regelnummer]
dore trouwe ende dore edelhede,
want ic mi op u doghet vertrouwe,
ende werp op mi ghene onvrede.
Dat ic u claghe minen noet,
daer toe dwinct mi gherechte minne.Ga naar voetnootV. 34
35.[regelnummer]
Ic legghe mijn hoet in uwen scoet,
want ghi staet vaste in minen sinne.
Boven alle die nu leven,
moetic u wesen onderdaen;
peinsen, carmen, suchten, beven
| |
[pagina 399]
| |
40.[regelnummer]
hebbic, joncfrouwe, van u ontfaen.Ga naar voetnoot40
Penster omme, soe doedi wale,
ende verblidt die herte mijn;
van mijnre over groter qualeGa naar voetnootV. 43
u dienstman willic altoes sijn.
45.[regelnummer]
Joncfrouwe, nu willic u visieren
ende maken enen boem
van vii telgen, in goeder manieren;
penster omme ende nemens goem.
Hi es nuttelijc allen vrouwen;
50.[regelnummer]
ic rade hem dat sire werken na,
want si horen ende scouwen
dat men na elken telch versta.
Dierste telch dat es Trouwe,
die elc minnere hebben moet,
55.[regelnummer]
es hi man of es hi vrouwe,
of die minne en es niet goet.
Die ander telch es Wijsheit,
die elken mensche wel staet,
soe wat men totem seit,
60.[regelnummer]
dat hi hem wachte van dulre daet.
Die derde es Oemoedicheit
die den minnere wale sit,
daer ute spruut al edelheit,Ga naar voetnoot63
hadse ontrouwe niet besmit.
65.[regelnummer]
Die vierde telch es Miltheit,
die den minneren toe bestaet,
die sere doet minnen ende ghereit,
of het es al loes baraet.
Die v telch dat es Doghet,
70.[regelnummer]
die dene vrient den anderen doet,
die en scuwet niet, waer ghi moghet,Ga naar voetnootV. 71
daer ghi trouwe vint inden moet.Ga naar voetnoot72
Die vi telch es Duchten,
daer bedriech in wesen mach;
75.[regelnummer]
die meneghe claghet sijn versuchten,Ga naar voetnootV. 75
| |
[pagina 400]
| |
dat hi doer minne lijt nacht ende dach.
Die vii telch es Vor pensen
wat van dinghen mach ghescien.
Die meneghe can hem sere wel vensen.
80.[regelnummer]
Joncfrouwe, dit moetti al vorsien.Ga naar voetnoot80
En ghelovet niet lichtelike
yemende die u bedrieghen mach;
mint u yemen, sprect hoveschelike,Ga naar voetnootV. 83
maer en legt hem ghenen dach.
85.[regelnummer]
Niemen en seidi dachvaert houden,
noch u herte ane hem keren
die vele worde spreken souden,
met loghenen souden si u onderen.
Ende oec mede biddic u nu
90.[regelnummer]
ende hout met ghenen man u sceren.Ga naar voetnootV. 90
Al suect hi sine minne ane u,
wildi, ghi moghes wel ontberen,
want meneghe joncfrou van groten stateGa naar voetnootV. 93
hevet dicke swaerlijc besuert;
95.[regelnummer]
daer bi salmense liden laten
met payse, al hebbent sijt verbuert.
Oec en suldijt niet versegghen,
al leghet u yemen van minnen an,
ghi souter u mede in talen legghen,
100.[regelnummer]
sonder verdiente na den man.
Wachtu oec van achterspraken;
ende en segt van niemen quaet;
hordi oec spreken quade saken
iemen, dat van monde slaet.
105.[regelnummer]
Op desen bome suldi merken
die dese vii telgher draghet,
want si sijn goet in hare werken;
penster omme, lief edel maghet.
Noch biddic u, met goeder trouwen,
110.[regelnummer]
scone joncfrouwe, oft wesen mach;Ga naar voetnoot110
hebt vore oghen minen rouwen,
| |
[pagina 401]
| |
die ic dore u doghe, nacht ende dach.
Nu blijft met Gode, onsen here,
ende penst om mi op ghenade;
115.[regelnummer]
ende en losti mi niet ute minen zere,
minen noet salic verwinnen spade.
Ghebiet te mi, edel maghet;
te uwen dienste benic ghetrouwe,
want mi u minne wel behaghet.
120.[regelnummer]
God beware u, ende Onse Vrouwe!
Amen.
It. desen sproke hout C ende XXV v.
In het Hs. Nr XXXIV, bl. 42 a - 42 b. Het stuk heeft slechts 120 versen, al is het dat er onderaen staet C ende XXV. Dit is waerschijnlyk een misslag van den afschryver. |
|