Vaderlandsch museum voor Nederduitsche letterkunde, oudheid en geschiedenis. Deel 1
(1855)–C.P. Serrure, [tijdschrift] Vaderlandsch Museum– Auteursrechtvrij
[pagina 215]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het Nederlandsch in Frankrijk.Men is ten allen tyde in andere landen, en ook zelfs in Frankrijk, veel min vreemd aen onze moedertael geweest dan men zich zulks gewoonlyk voorstelt. Alwie iets van onze geschiedenis heeft gelezen, weet dat ten gevolge der oorlogen, welke Lodewijk XIV tegen Spanje voerde, het oude grondgebied van ons vaderland merkelyk ingesnoeid werd. Er ging onder anderen een geheele hoek van het graefschap Vlaenderen verloren, waervan het grootste gedeelte, dat namelyk hetwelk aen de tegenwoordige arrondissementen van Duinkerken en Hasebroeck beantwoordt, eene dietsche bevolking had en nog heeft, die tot heden toe in het bezit onzer moedertael is gebleven. Hiervan zal ik zoo aenstonds nader spreken. Doch in het overige van Frankrijk was men toch ook niet geheel met het nederlandsch onbekend. Dat in de zeventiende eeuw, de fransche letterkundigen onze moedertael als eene beschaefde en veel beoefende spraek beschouwden, blijkt ten volle uit de volgende woorden, ten jare 1638, door den grooten Corneille in de voorrede van den Cid, geschreven... les traductions qu'on en a faites (de la tragédie du Cid) en toutes les | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 216]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
langues qui servent aujourd'hui à la scène, et chez tous les peuples où l'on voit des théâtres, je veux dire en italien, flamand et anglois, sont d'assez glorieuses apologies contre tout ce qu'on en a dit. Des tijds bekende men dus in Frankrijk dat onze tael voor het tooneel geschikt was. Corneille noemt ze onmiddelyk achter de fransche en de italiaensche, omdat hy haer na deze den eersten rang toekent. Wat meer is, hy rekent het zich tot eer dat de Cid in het nederduitsch overgebracht werd. Zulke woorden in den mond van dien beroemden treurspeldichter, zijn eene heerlyke lofspraek voor ons nederlandsch, hetwelk reeds dan by de vreemden in aenzien was, terwijl het hoogduitsch nog in geene aenmerking kwam. In vroegere eeuwen werd, misschien meer dan heden, onze tael door buitenlanders aengeleerd. Ook zonden de Franschen en de Walen veelal hunne kinderen in het vlaemschsprekend gedeelte van ons vaderland om het nederlandsch machtig te worden. De beroemde missionaris Hennepin, die den tot dan toe weinig bekenden val der Niagara nauwkeurig beschreef en de eerste den Mississipi of Meschasebe ontdekte, getuigt dit ook van zich zelven. Hy was te Aeth, in Henegouwen, omstreeks 1640 geboren, en kwam in zyne jeugd naer Vlaenderen om onze tael aen te leeren. A Gand, zegt hy, où je m'étais transporté pour y apprendre la langue flamandeGa naar voetnoot(1). Dit gebeurde niet alleen onder de waelsche geestelyken, maer insgelyks onder de wereldlyke persoonen. Ongetwyfeld was het ten gebruike van deze dat er te Bergen, in Henegouwen, ten jare 1781, een fransch en vlaemsch woordenboekjen gedrukt werd. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 217]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In het voorbygaen zal ik hier aenstippen dat twee onzer nederduitsche dichters te Doornijk geboren werden, namelyk Jordanus van den Bempde, in 1634, en Jan van Meerbeeck. Deze laetste leefde omtrent 1716. Over vlaemsche boeken, in den beginne der XVIe eeuw te Parijs gedrukt, zal ik by eene nadere gelegenheid handelen. Ten allen tyde ook heeft men zich binnen gemelde hoofdstad boeken in onze tael kunnen aenschaffen. De boekhandelaer Barrois, was over vijftig jaren, voor de slyting van werken in de nederlandsche en andere uitheemsche spraken bekend, en hy heeft eenen kataloog der by hem verkrijgbare boeken uitgegeven. Voor onze tael gebruikte hy de verdeeling in livres Hollandais en livres Flamands. Onder deze laetste treft men onder anderen het Woordenboek en de Spraekkonst van Des Roches aen, die alsdan algemeen in gebruik waren. De voorraed van den parijsschen boekhandelaer was juist niet groot, doch wie het nederlandsch wilde aenleeren, kon zich met het aldaer voor handen zijnde behelpen. Te dezer gelegenheid moet ik gewag maken van de keizerlyke boekery te Parijs, die zoo veel belangrijks voor onze letterkunde bevat. Behalve eenige kostbare handschriften, eenige hoogst zeldzame Vlaemsche Romans uit de XVIe eeuw, en een groot aental der eerste drukken in onze tael, bewaert men aldaer de uitgebreidste verzameling van nederlandsche tooneelstukken die misschien ooit bestaen heeft. Een letterkundige in Holland had er zich op toegelegd om al wat zijn vaderland, als ook België, in dit vak hebben voortgebracht, byeen te brengen. Na 's mans overlyden is de parijssche bibliotheek van dit alles, door aenkoop in bezit gekomen, en later nog spaerde de kundige heer Van Praet, een Bruggeling van geboorte, en die zich, zoo als men weet, gedurende lange jaren aen het hoofd van die boekery bevond, geene | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 218]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
moeite om dezen voor zyne moedertael zoo belangryken schat, nog te vermeerderen. Meermalen ook heeft men te Parijs, zoo wel in voorledene eeuwen als in de onze, boekwerken of stukken in onze tael ter pers gelegd. Zoo heeft men aldaer, kort na de vereeniging van ons vaderland met Frankrijk, de afgekondigde wetten met eene nederlandsche vertaling ten gebruike voor België uitgegeven. By gelegenheid der geboorte van den Koning van Rome, in 1811, noodigde men de dichters van al de landen, welke tot het fransche keizerrijk behoorden, uit, om deze gebeurtenis te bezingen. Diens-volgends kwam eene verzameling van de beste der ingekomene stukken in twee deelen in-8o, aen het licht, en deze bevat ook eenige dichten door onze landgenooten in de moedertael vervaerdigd. De geleerde bibliothekaris Van Praet, van wien ik daer even sprak, heeft in twee voor ons vaderland zeer belangryke werken: Notice sur Colard Mansion en Recherches sur Louis de la Gruthuyse, beide door hem te Parijs in 1829 en 1831 uitgegeven, blyken geleverd dat hy, ofschoon des tijds sedert omtrent vijftig jaren in Frankrijks hoofdstad met der woon gevestigd, zyne moedertael nochtans niet vergeten was. Een groot deel immers der bewijsstukken, waerop de schryver zich beroept in deze twee werken, of welke hy heeft opgenomen, zijn in onze tael geschreven. In 1829 heeft de heer Pardessus, beroemd rechtsgeleerde en alsdan professor aen de hoogeschool te Parijs, eene verzameling van Zeerechten, onder den titel van Lois maritimes antérieures au XVIIIe siècle, in genoemde stad uitgegeven. Het eerste deel bevat, onder den naem van Vonnesse van de zee, eenen zeer getrouwen en tot de XIVe eeuw behoorenden tekst van de Zeewetten van Damme. Vóór een twintigtal jaren heeft men te Parijs eenen bundel | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 219]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
proeven der verschillende dialekten van Frankrijk aen het licht gebracht. Onder deze bevinden zich ook stukken opgesteld in de tongvallen van Duinkerken, St.-Winoksbergen en andere vlaemschsprekende steden. De heer A. Le Glay, vroeger bibliothekaris van Kamerijk, en thands opper-archivaris te Rijssel, een zeer kundig man, die zich op onze tael toelegde, was vooral werkzaem om deze stukken te bezorgenGa naar voetnoot(1). By eene nadere gelegenheid zal ik eene lijst mededeelen van nederlandsche boeken te Lyons, te Parijs, te Rouaen en elders gedrukt. Voor dit mael wil ik my vooral tot het noordelyk gedeelte van Frankrijk bepalen. Meer dan eens wekte die uithoek van het tegenwoordig fransche keizerrijk, en vooral dat gewest, alwaer het nederlandsch de moedertael is, de aendacht onzer geleerden of letterkundigen op. De heer Jottrand, onder anderen, schreef eenige allerbelangrijkste bladzyden over den toestand van deze onze oude landgenooten, in het algemeen, en over dien onzer moedertael aldaer, in het byzonderGa naar voetnoot(2). En, alwie zich eenigszins op onze letterkundige geschiedenis heeft toegelegd, is min of meer bekend met het aendeel dat daervan, in vroegere dagen, aen Duinkerken, Cassel, St.-Winoksbergen, Belle, Steenvoorde, Hondschote, enz., toekwam. Willems heeft, zoo wel in zyne Verhandeling als in het Belgisch Museum, de verdiensten van De Swaen, eenen man, aen wien Bilderdijk zelf hulde deed, naer waerde doen schatten. Ook reeds ten jare 1836 had de geleerde heer Blommaert een lezenswaerdig stuk geschreven Over de Vlaemsche Tael in het Noorden van VrankrykGa naar voetnoot(3). | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 220]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Maer een verschijnsel, dat allen beoefenaren onzer tael- en letterkunde hartelyk welkom moet zijn, is het tot stand komen te Duinkerken, in 1853, van een Comité flamand de France, eene maetschappy welke, behalve een groot getal eere- en brief-wisselende, ook in Frankrijk zelf vier-en-veertig gewoone leden telt, en aen wier bestuer zich drie mannen bevinden die in de letterkundige wereld gunstig bekend zijn, namelyk de heeren De Coussemaker en De Bertrand, beide te Duinkerken, de eerste als voorzitter, de ander als sekretaris, en de heer De Baecker, van St.-WinoksbergenGa naar voetnoot(1), als ondervoorzitter. Dat Comité heeft tot hoofdoel de beoefening der nederlandsche tael en ook het opsporen der historische en letterkundige gedenkstukken, die voor dat gedeelte van het keizerrijk belang opleveren. Het werd den 10den april 1853 gesticht en heeft dus slechts tot hiertoe een tweejarig bestaen. Reeds in voorleden jaer zond dat genootschap eenen bundel Annales du Comité flamand de FranceGa naar voetnoot(2) in het licht, die alleszins onze aendacht verdient en voor de geschiedenis onzer moedertael talryke bouwstoffen oplevert. Alles echter wat het boek bevat, is niet even goed, alles zou ook niet den toets eener scherpe kritiek kunnen onderstaenGa naar voetnoot(3), | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 221]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
maer toch is er reeds in dat eerste deel dier Annales veel wetenswaerdigs voor handen. Als eene der belangrijkste bydragen van dien bundel beschouw ik eenen brief gedagteekend uit Parijs, van het corresponderend lid Carlier. Die heer treedt als een warm, edelmoedig en kundig voorstander der nederlandsche tael in Frankrijk op. Hy is met haren vroegeren toestand zeer wel bekend en pleit krachtdadig voor hare beoefening. De brief van den heer Carlier is onder alle opzichten lezenswaerdig. Behalve een kerslied met muziek Het Kribbetje, een dichstuk van J.F. Ricour van Godewaersvelde, eene vlaemsche Charter van 1286, enz., bevatten de Annales, nog eene Bibliographie des Flamands de France. Dit uitvoerig stuk is in tweeën verdeeld. Eerst komt eene opgave van negen-en-dertig werken, zoo in proza als in dichtmaet, welke tot hiertoe in handschrift zijn blyven berusten, dan volgen de titels van niet min dan zeven-en-negentig werken, zoo te St.-Omaers als te St.-Winoksbergen, te Duinkerken, te Hazebroeck en te Belle gedrukt. Alhoewel men het bestaen van een zoo groot aental dergelyke boeken niet zou vermoeden, zal het toch, denk ik, met eenige opsporing, op meer dan het dubbelde kunnen gebracht worden. By deze lijsten heeft men ten slotte gevoegd de titels van een twintigtal werken buiten Frankrijk gedrukt, maer die door Vlamingen uit die landstreek zijn opgesteld of wel tot de tael- en letterkunde in dat noordelyk gedeelte van Frankrijk betrekking hebben. De heer De Coussemaecker is de voornaemste opsteller van die Bibliographie, maer hy ontving daertoe bydragen van de heeren De Bertrand, Carlier en andere. Hoe verdienstelyk en uitgebreid dit gedeelte der Annales reeds zy, zal ik hier nog al het een en ander opgeven, dat aen hen onbekend bleef. Ook heeft de heer De Coussemaecker het mis, wanneer hy meent dat niemand vóór het | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 222]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Comité de gedachte opvattede om eene bibliographie van vlaemsche werken in Frankrijk gedrukt, byeen te brengenGa naar voetnoot(1). Reeds in 1834, en dus over meer dan twintig jaren, heb ik in de Nederduitsche LetteroefeningenGa naar voetnoot(2) die te Gent verschenen, eene eerste proeve van dien aerd geleverd en de titels opgegeven van eenige vlaemsche boeken te Bergen in Henegouwen, te Luik, te Douai, te Lyons, te St.-Omaers, te Parijs, te Rouaen, te Rijssel, en verder ook te Londen en te Norwich gedrukt. Ik had my des tijds bepaeld tot de opsomming van steden waer het nederlandsch nooit de landspraek was, of ten minste niet meer is. Uit dien hoofde maekte ik geen gewag noch van Duinkerken, noch van St.-Winoksbergen, met een woord, van niet eene stad uit geheel die dietsche streek van Frankrijk. Ik ben het volkomen eens met den heer De Coussemaecker, dat men, in onze dagen, de bibliographie niet meer mag beschouwen als iets dat slechts voor het bevorderen van het vertier der boeken of ten nutte der handelaren noodzakelyk is; zy is wel degelyk eene wetenschap die voor de kennis der geschiedenis of die der tael- en letterkunde als onontbeerlyk moet beschouwd worden. In Duitschland is men daervan zoodanig overtuigd dat men, behalve de algemeene werken in dat vak, er ook dagelyks afzonderlyke bibliographiën, byna voor elke wetenschap, of voor de onderscheidene tijdvakken, ziet verschynen. Men herinnere zich slechts de verdienstelyke werken van Panzer en van Heine voor de eerste voortbrengselen der drukkunst, die van Lipsius en Leitzmann voor de numismatiek, die van Nopitz voor de spreekwoorden, en dergelyke. De algemeene bibliographiën van Brunet, van Barbier, van Quérard | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 223]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
en andere, welke in Frankrijk verschenen, zijn kostbare werken, die voor alle geleerden, om zoo te zeggen, onmisbaer zijn. By ons echter is er tot hiertoe weinig voor handen. Behalve het verdienstelyk werkjen van den heer du Puy de MontbrunGa naar voetnoot(1), bestaet er in Noord-Nederland niets, meen ik, dat eenige melding verdient. By ons vestigde de geleerde baron De Reiffenberg, door de uitgave van zynen Bulletin du Bibliophile Belge, de eerste de aendacht op die wetenschap, en de heer Polyd. Vandermeersch, die met onvermoeiden arbeid opspoort al wat er vroeger door Nederlanders in vreemde landen gedrukt werd, zal daerdoor eenen nieuwen lauwerkroon voor den roem onzer voorvaders vlechten. Doch iets wat ik vooral zou willen zien verschynen, is eene met zorg opgemaekte bibliographie der nederlandsche boeken. Zoo lang zulk een werk niet bestaet zal de geschiedenis onzer literatuer, voornamelyk tydens de vijftiende, zestiende en zelfs zeventiende eeuwen, veel te wenschen over latenGa naar voetnoot(2). Later kom ik daerop nog wel eens nader terug. Zie hier wat ik voor de geschiedenis onzer tael in het Noorden van Frankrijk in 't algemeen, en voor de bibliographie in 't byzonder, heb byeenverzameld. Het kan dienen om by hetgene, dat er reeds in de Annales van het Comité flamand de France voorkomt, gevoegd te worden. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 224]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Douai.In deze stad, waervan de bevolking fransch is, ten minste sedert onheugelyke tyden, werden vroeger talryke boeken in onze tael gedrukt, al is het dat men heden daervan bezwaerlyk exemplaren kan terug vinden. Ja, deze zijn in het algemeen zoo zeldzaem geworden dat de heer Duthilloeul, bibliothekaris van Douai, die in 1835, eene Bibliographie Douaisienne uitgaf, waervan in 1842, eene veel verbeterde en aenzienlyk vermeerderde druk verscheen, er slechts twee heeft kunnen aenwyzen, en nog had ik op eenen dezer zyne aendacht getrokken en hem daervan den titel medegedeeld. Het is my gelukt twee-en-twintig, zoo boeken als plakkaerten, te kunnen beschryven, die te Douai van de pers zijn gekomen. Men weet dat, terwijl de drukkunst reeds in de vijftiende eeuw in onze vlaemsche steden, zooals Aelst, Leuven, Antwerpen, Brugge, Brussel, Oudenaerde en Gent was ingevoerd, die edele kunst eerst ettelyke jaren later in het waelsche gedeelte van België beoefend werd. Te Luik verscheen het eerste boek in 1556, te Bergen in 1580, te Namen in 1617, enz. Ook in de steden van het Noorden van Frankrijk, welke vroeger deel van ons land maekten, was men hierin zeer ten achter. Het oudste boek van Douai dagteekent slechts van 1563, en behelst het voorgevallene ter gelegenheid der instelling van de hoogeschool aldaer. Het is door het tot stand komen eener Universiteit te Douai, dat drukkers uit andere steden derwaerts aengelokt werden. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 225]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De eerste die zich aldaer met der woon vestigde, en van 1563 tot 1578 werkte, was Jan Boscard of Bosschaert, die van Leuven kwam, alwaer hy reeds vroeger het zelfde bedrijf had uitgeoefend. Ter zelfder tijd, en wel van 1564 tot 1576, treft men te Douai Lodewijk van Winde aen, insgelyks eenen Vlaming, zoo als zijn naem het genoegzaem aenduidt. Opmerking verdient het dat de vier eerste drukkers alle in het dietsche gedeelte van ons vaderland geboren werden. Want na Jan Bosschaert en Lodewijk van Winde ontmoet men, van 1574 tot 1634, wederom eenen Leuvenaer, Jan Bogaerdt, Boogaerdt of Bogaerts, die zich in het fransch Jean Bogard, in het latijn Joannes Bogardus noemde. Eindelyk volgt Balthazar Bellerus (1590-1684)Ga naar voetnoot(1), van Antwerpen, die tot een geslacht behoorde waeruit talryke drukkers zijn gesproten. Al deze mannen moest het dus niet moeijelyk vallen ook nederlandsche boeken in de wereld te zenden. Verder had het inrichten van eene Universiteit te Douai aldaer een groot aental studenten uit Vlaenderen vereenigd. De Vlamingen immers gingen by voorkeur de lessen dier hoogeschool volgen, als zijnde die stad voor hun minder vreemd en minder afgelegen dan Leuven. Geen wonder dus dat aldaer boeken in onze tael gedrukt en gelezen werden. Eene andere omstandigheid hield insgelyks te Douai, gedurende eenige jaren de vlaemsche drukpers zeer gaende. By koninklyk bevel, in naem van Philips II, te Maestricht, den 16en December 1579 gegeven, werd de Raed van Vlaenderen, die tot dan toe te Gent was gevestigd, naer Douai overgebracht en hy hield aldaer zyne eerste zitting op den 8en January 1580. Deze bleef echter slechts vier jaren binnen die stad, nadat Gent immers onder het gezag van den koning van Spanje was teruggekomen, schreef de | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 226]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
hertog van Parma, en reeds op den 20sten November 1584, aen den Raed om dezen binnen Vlaenderens hoofdstad te doen terugkomen. Dit gebeurde dan ook, alhoewel de eerste heropenings-zitting te Gent, slechts op den 18en Maert 1585 plaets hadGa naar voetnoot(1). De Raed van Vlaenderen hield ten allen tyde dat hy te Gent gevestigd was, zyne beraedslagingen in de volkstael, en ongetwyfeld geschiedde zulks insgelyks gedurende de vier jaren dat hy te Douai verbleef. Stellig is het in allen gevalle dat de besluiten van wege 's Lands bestuer, welke voor Vlaenderen, door dien Raed werden afgekondigd, in het nederlandsch opgesteld waren. Het is een nieuw bewijs hoe men in vroegere eeuwen er stiptelyk aen hield 's Lands wetten in de tael des volks bekend te maken. Des tijds vooral, toen de meeste der vlaemschsprekende gewesten het spaensch juk hadden afgeschud, wendde het bestuer van Philips II alles aen om onze voorvaderen onder zijn gezag te doen terugkeeren, en het wilde zich wel wachten, om, door het gebruik eener vreemde spraek, eenigszins inbreuk op de oude privilegiën te doen. Het is my gelukt twee verzamelingen vlaemsche plakkaerten, alle des tijds (1581-1583) te Douai gedrukt, ter hand te bekomen. De eene is in mijn bezit, de andere berust op onze akademische bibliotheekGa naar voetnoot(2). Ik schrijf hier, in hun geheel, de titels van de daerin | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 227]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
voorkomende stukken over, (alhoewel zy in 't algemeen vry uitvoerig zijn), niet alleen omdat het eene gewichtige bydrage voor onze vlaemsche bibliographie in Frankrijk is, maer omdat men daerdoor bekend wordt met den inhoud dier plakkaerten, waervan de meeste niet elders herdrukt werden; want van de zestien, die ik hier opgeef, heb ik er slechts vier in de Placcaert-boecken van Vlaenderen teruggevonden. Ik heb zulks telkens aengewezen. Zie hier wat onderscheidene drukkers van Douai in onze tael in het licht hebben gezonden. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
I. Lodewijk van Winde, 1567.1. Theorien ende Gheestelijcke contemplatien, Ofte bediedtselen ende den sin van den Goddelijckē dienst: te weten, der Missen, Vesperen, Completen, Vigilien ofte Wtvaerden, etc. Der Leecken Breuier ghenaemt. Alle Christen menschen seer van noode, ende behoeffelijcken.
In-8o van 4 en 240 blz. De titel gedrukt in rood en zwartGa naar voetnoot(1). Matheus Galenus was te Westkapel, in Zeeland, ten jare 1528, geboren en deed zyne eerste studiën te Gent. By de inrichting der hoogeschool te Douai, in 1562, werd hy aldaer professor der godsgeleerdheid, in 1563 proost der kollegiale kerk van St.-Pieter, in 1569 der kerk van den H. Amatus, en stierf den 15den September 1573, toen hy slechts den ouderdom van 45 jaren bereikt had. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 228]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Paquot, die uitvoerig over Galenus handeltGa naar voetnoot(1), noemt, onder zyne talryke werken, ook de Theoriae Liturgicae op, en zegt dat de schryver dit boek in het latijn en in het vlaemsch schreef, terwijl het door eenen anderen in het fransch werd vertaeld. Volgens Paquot bestaen er verschillende drukken van de vlaemsche uitgave. Galenus draegt zyne Theorien ende Gheestelijcke contemplatien op aen Antonia van Burgondië, vrouwe van Habencourt, zuster van wylen den Markies van Vere, en alsdan met der woon te Douai gevestigd: ‘Op, zegt hy, dat het sy tot een eeuwighe memorie, ende getuyghenisse van danckbarighen herten, voor alle die weldaden, die ghy my dese twee jaren ghedaen hebt, de welcke ic u hier te Douay hebbe begonnen te kennen, ende ghy my. Want als dit boec inde Vlaemsche tale yemanden moeste toe gheschreven worden: so en mochtet niemanden met meerder recht, ende bequamer gheboren, dan uwer devotien. Want ghelijc het eerstmael is geschreven van my ten versuecke, ende doer begheerte van eene myn lieve nichte, ende weldoenstre S.G. Antonia Simons dochter: also dunct het my te betamen dat het een Antonia gheheel hebbe, de welce niet alleene den selven name en hebbe, maer ooc met devotien, ende Kersten wetenschap, jae met gonste te mywaerts, dandere verre te boven gaet. Ic late varen dat ghy my so dicmael ghebeden ende vermaent hebt om dit selve boec int openbaer te brengen doer de prente allen Christenen Vlaemschen menschen ende principalic onsen lanslieden van Walcher, ende gheheel Zeelandt. Ic swijghe dat het niemant meer geacht, ende badt ghebesicht, ende te werc ghestelt, syn besten ghedaen en heeft, om een yeghelic te leeren dese salighe leeringhen die in dit boec begrepen syn, dan uwe edele innicheyt: | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 229]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
also dat ghijse niet alleene metten monde vele menschen gheleert en hebt, maer ooc hebt doen inden Walsche oversetten door andere persoonen, ja dat selve hebt bestaen te doene, op dat het gene dat ic int Vlaemsche selve gheschreven hadde, soude perfectelic ende ghetrouwelic over int Walsch ghestelt, ende ghetranslateert worden. Want in het oversetten gheschieden dicmaels groote veranderingen, ende fauten, als ic uut die Latijnsche oversettinghe van desen selven dinghen door u vermaen wel bevonden hebbe. Ende om wille dat dit ghedicht eerst ghemaect is om die stadt van Westcappel, ende ander steden van den Eylande van Walcher, daer wy uut gheboren syn, ende ghy ooc mede daer af het naeste natuerlic oor sijt nae u ouders, ende uwen laetst overleden broeder, Marchise van der Veren, ende ooc daer alder eerst ghepleecht, ende ghebruyct gheweest es: so laet ic my geheel duncken, dat het van noode is, dat het toegeschreven soude worden die aldernaeste natuerlic oor, ende Vrouwe van desen landen..... Want ghy ooc in dese vremde landen met u exempel veel goede edele, ende onedele herten tot dierghelijcken dienst Gods getoghen hebt. Waeromme ist meer te hopen van onsen Eylanden, ende andere contreyen, daer die Duytsche ofte vlaemsche sprake ghebruyct wordt, dat uven doorluchtighen name veel goets sal doen door dit boec, bisonder als die onse sullen hooren ofte mercken het selve van eenen Zeelander, in uwen name, uutghegheven te syne...’ Ik geef eene groote brok dezer opdracht omdat zy hier en daer nog al belangryke byzonderheden bevat, en omdat zy ons over den schrijftrant van Galenus laet oordeelen. Hy gebruikt hier onverschillig de uitdrukking duytsche of vlaemsche sprake. Verder echter in het boek wordt het woord duytsch by voorkeur gebruikt. Zoo leest men bl. 47 ‘Tot den Paternoster, voer die gheen Latijn en connen, ofte int duytsche niet en verstaen.’ | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 230]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bl. 92 ‘Singhen in zijn herte int duysche (aldus), so verre hy gheen Latijn oft Griecx en can.’ Bl. 96 ‘Als men nunc dimittis singt; so leset mede so verre ghyt verstaet, ofte int duytsche cond’ | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
II. Jan Bogaerdt (1574-1634).2. Die verclaringhe ende verworpinghe van het valsch verstant ende tquaet misbruycken van sommige sententiē der heyligher schrifturē...
In-8o van 24 niet gecyf. blz. en 154 blz., die slechts aen eenen kant get. zijn. Ik schrijf hier slechts het derde, en wel het zakelykste van den uitvoerigen titel af. Wie de vertaler van dit boek is weet ik niet. Slechts de voorletters van zynen naem: F.J.V.S.T.D., worden in de goedkeuring opgegeven. Het was dus een doctor in de Heilige Godgeleerdheid; doch de drie overige letters: F.J.V. blyven een raedsel.
3. Gebeden ende onderwysingen van dat waerachtigh Catholisch gheloove 1580.
Deze titel wordt aldus, zonder iets meer, opgegeven by Duthilloeul, (2den druk bl. 368, onder no 1580), met talryke andere boeken van Douai, waervan de drukkers aen den yverigen bibliothekaris onbekend bleven. Waerschijnlyk zag dit boek het licht by Jan Bogaerdt. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 231]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4. Translaet, Placaert ēde ordinantie Sconincx ons gheduchs heeren, annegaende tsaysissement vanden goedinghen vanden genen, die tot zijne Maiesteyt niet en zijn ghekeert oft ghereconcilieert. Metgaders de briefuen vā mijn Heere den Prince van Parme, Gouverneur generael etc.
In-8o van 4 ongecyf. bladen of 8 bladzyden. De titel is voorzien met des drukkers vignette in houtsnede, verbeeldende een gevleugeld hart, waerop een open boek rust; rondom de spreuk cor rectvm inqvirit scientiam. Het koninklyk plakkaert is gegeven te Maestricht, den 4den van Sporkel (February) 1580. Het werd afgekondigd in het openbaer Consistorie van den Raed in Vlaenderen, den 8sten van Hooimaend (July) 1580. De daerby gevoegde brief van Alexander van Parma aen den graef van Reux, des tijds gouverneur van Waelsch-Vlaenderen, en aen den Raed van Vlaenderen, is gedagteekend den 20sten van Wedemaend (Juny), en te Douai afgekondigd den 8ste van Hooimaend 1580.
5. Ban, ende edict bij vorme van proscriptie, vuytgegaen ende gedecreteert bij onsen alregenadichsten Heere de Coninck, tegens Wilhem van Nassau, Prince van Oraignyen, als hooft, beruerder ende bederuer van tgeheel Christenrijck, ende namentlijck van dese Nederlanden: Waerby eenyegelijck geaucthoriseert wordt van hem te beschadigen, offenderen ende vuyter weerelt te helpen, mit loon ende prys voorden ghenen die des doen, oft daertoe assisteren sullen.
In-8o van 47 blz. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 232]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De omzendbrief van Parma, die dat berucht stuk vergezelt, is gedagteekend uit Bergen, in Henegouwen, den 15den juny 1580.
6. Placcaert ende ordinantie s'Conincx geduchts Heeren, nopende tvoeren vanden vruchten in beslotene steden ende bewaerder handt in daten vanden XIIIen. Augusti, XVcLXXX.
In-8o van 7 blz. Gegeven te Bergen, den 14den Augustus 1580, afgekondigd te Douai den 26sten der zelfder maend.
7. Ordonnantie ende eeuwich ghebodt daerby de Co. Maiesteyt verclaert dat alle de Magistraten ende officiers ghemaect in steden van Vlaenderen rebelle zyne voirschreue Maiesteyt, duer de factien van den Prince van Orangien, negeensins en zyn Magistraten noch en hebben wettighe macht noch autoriteyt, ende dat de zelue by ghewelde gheintrudeert zynde, niet en vermoghen te maecken legittime vergaderinge, vande viere leden slandtz van Vlaenderen, noch eenighe actien obligatoire ende van weerden, verclaerende de zelue voer nul, hemliede interdicerende ende verbiedende, op peyne te vallen in crym van lese Maiesteyt te doen alsulcke noch eenighe andere conuocatien, vergaderingen communicatien, oft resolutien, zoe wel in zaecken van beden, impositien oft ander contributien, als oock van alle andere materien ende affairen van date den eersten in Februario XVC.LXXXI.
In-8o van 16 blz. Deze ordonnantie is gegeven te Bergen, den 1sten February 1581, en afgekondigd in het Consistorie van den Raed van Vlaenderen den 17den Maert 1581.
8. Placcaert ende ordonnancie daerby zijne Maiesteyt ordre stelt opde foullen ende ongheregheltheden die daghelijcx byde soldaten | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 233]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ende andere onder tdexele van crychslieden ten platten lande ghecommitteert worden, metgaeders opt faict vande landtsbouwinghe, vande xxven Martii XVcLXXXI.
12 Blz. Het plakkaert is gegeven te Bergen, den 25sten Maert 1581, en afgekondigd te Douai, den 21sten april.
9. Placcaert ende ordonnancie Sconyncx ons gheduchts heere, innehoudende verbodt van gheene ghevanghenen te slaecken ofte ranchonerene, Ne zy by cōsente van myn Heere dē Prince vā Parme Gouverneur ende Capiteyn generael inde naeme van zyne Maiesteyt, van dese nederlanden, ende naer den regle ende ordre byden voorscreve placate daerop ghestelt, tē hende de quaetdoenders niet en blyven onghepuniert. In daten tself placaet vanden xxen van XVc een-en-tachentich.
8 Blz. Op den titel is het woord Juny vergeten. Het plakkaert is gegeven te Bergen, den 20en Juny 1581, en afgekondigd te Douai, den 17en July.
10. Placcaet daerby zyne maiesteyt verbiedt wel expresselick alle magistraten van steden, landen, ende andere subalterne ende inferieure Richteren hen te onderwinden ofte eenighe kennesse te nemen in wat vueghen ende manieren dat tzy opde angeslaghē en̄ ghesaisierde goedijnghen, oft die alnoch angheslaghen soude moghen wordē noch vāde pretēsien vp diere. Nemaer dat alle de ghene die op de selue zullen willen pretēderen eenige Renten, iaerlicxsche prestatien, pensien, Douairen, ofte andere reelen oft personnele schulden ghehouden sullen wesen tselfde te doene ende intenteren voor de provinciale Raeden van zyne voorss. maiesteyt ofte andere gherichten | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 234]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ende hooghe insticiē daerde selue zyne Maiesteyt Fiscaelen heeft.
In-8o van 11 bladz. Het plakkaert is gegeven te Bergen, den 1sten Augustus 1581, en afgekondigd te Douai den 19en der zelfde maend.
11. Placcaert ende Ordinantie daerby zijne Maiesteyt transfereert by provisie den stapel vande alluynen, binnen der stadt van St. Omers, in plaetse vander stadt van Antwerpen, houdende tegenpartij van zijne voorseyder Maiesteyt.
14 Bladzyden; op de laetste een versiersel in houtsnede. Het plakkaert is gegeven te Bergen, den 20sten Augustus 1580, en afgekondigd te Douai, den 17den February 1581.
12. Placcaet Sconyncx teghens t'absenteren van lieden van oirloge vuyten leghere oft garnisoenen sonder zulcke pasporten verleēdt byde gene en̄ soo daerin verhaelt staet. Insghelijcx teghens de brantsschatten, rouen ende ouerlasten op peijne vande galghe, ende vande ghene zulcx doende by alle officieren te moghen apprehenderen ende punieren sonder die te moeten renvoijeren an huerlieder Capiteynen oft andere, datmen omme d'apprehensie vande zelue en̄ oock te wederstaene de gene die willen logieren sonder behoirlijcke patiente, zal vermogen te ghebruijcken dē clopslach onder orden van Officiers ende Magistraten ende andere diuerssche poincten breeder ghedeclareert int zelue placcaet.
In-8o van 18 blz. Gegeven te Doornijk, den 22sten February 1582, afgekondigd den 24sten Maert. Gedrukt in den Tweeden Placcaert-boeck van Vlaenderen, bl. 679.
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 235]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
13. Placcaert Sconijncx ons gheduchs heeren by vorme vā interpretatie ende wtlegghinghe van zeker voorgaende placcaert daerinne gheroet, nopende den ontfanck ende administratie van de ghesaiseerde goeden vande rebellie van zijne maiesteijt, midtsgaeders bekennisse vande pretensien opde zelue goeden respectiuelijck te nemen bijde provinciaele Raeden oft andere hooghe Justicien, duer (aldus) zijne voorscreuen Maiesteijt, heeft zijne fiscalen ende de ontfanghers daer toe ghestelt.
In-8o, 11 blz. Gegeven te Doornijk, den 27sten January 1582, afgekondigd in den Raed den 10den Maert 1582.
14. Placcaert Sconincx, dat alle vercopijnghen, alienatien, deterioratien, lossynghen ende ander veranderyngen ghedaen ofte te doen byde rebellen, al waert by solemniteyt van wetten oft anderssins aengaende eenige leenen, erfuen, renten, actien, boomen, ende andere roerende ende onroerende goeden, toebehoorende eenighe kercken, cloisteren, collegien ende gemeēten, metgaeders de goede ondersaeten volghende de zyde ende partie van zyne Maiesteyt, twaere onder tdecsele van Cōfiscatien, omstellynghen, betaelynghen van renten oft andere schulden, als ghedaen byde ghene di es gheen auctoriteyt hebbende vāde selue Maiesteyt, zyn nul ēde als nyet gheschiet, ende dat de proprietarysen als ghebleuen inde possessien daer toe sullen weder commē metten vruchten, incommen ende beterynghe zōder vergelt te moeten doene. Ende d'Officieren, Magistraten, Raden, Greffiers, Ontfangers, en̄ andere hem dies ghemoeyt hebbende, zullen ghehouden wesen den seluen in te staene alle schaede elck in solidum in hueren eygen name, ende zonder garrant opde steden oft ādere, daerof zy zouden pretenderen last ghehadt thebbene, met derogatie ende renunciatie vā zyne Maiesteyt met eenige tractaeten naemaels contrarie te doene, insghelycx nul te zyne, ende als niet gheschiet de testamenten ende andere dispositien ghedaen oft te doene in preiudicie vāde zelve goede ondersaeten.
In-8o, 13 en 2 witte blz.
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 236]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
15. Plaecaert Sconincx inhoudende interdictie vā hem te hauden inde ghepretendeerde Universiteyt van Leyden in Hollādt, ofte hem te stellen in andere studien ofte scholen contrarie wesende onser heyligher Catholycxsche Roomsche ghelooue ende dat de vaders, moeders, voochden ende momboirs huere kinderen ofte weesen aldaer noch in landen haudende teghenparty van zyne Maiesteyt niet en souden stellen ōder wat dexele dat zy metgaeders beuel dat zylieden de kinderen ofte weesen alreyde tot Leyden oft inde voorss. scholen, studien oft landen zynde, metten eersten zouden wederroupen, op peyne van lyfstraf en̄ andere daer inne begrepen.
In-8o van 11 blz. Dit plakkaert is gegeven te Doornijk, den 26sten Maert 1582, en afgekondigd den 23sten April. Gedrukt in den Tweeden Placcaert-boeck van Vlaenderen, bl. 3.
16. Placcaet ende ordōnantie Sconincx ons geduchs heeren daerby zijne Maiesteyt trāsfereert zijn Leenhof eertijden ghenoempt de wettachteghe camere, vuijtter stadt van Gendt binnen der stadt van Douaij, neffens die President ende luijden van zijnen Raede in Vlaenderen, midts dat zij metten Bailliu ende mannen vanden voorss. wettachtege camere constitueren ende maecken tvoorss. Leenhof, met expresse verclaringhe van te wesen negheen ende van ontweerde zo wel tghene datmen voortaen zal attenteren in preiudicie vander voorss. ordonnancie, als dat alreede ghedaen, ghedecreteert oft ghewesen es binnen der voorss. stadt vā Gendt tzedert de translatie vanden voors. Raedt binnen der voors. stede van Douaij, van daeten den lesten dach in April XVc tweenentachentich.
In-8o van 11 blz. Gegeven te Doornijk, den laetsten April 1582, afgekondigd den 28sten Mei.
17. Placcart ende eeuwich edict Sconincx ons gheduchs heeren nopende de reformatie van den Calendrier ende vercortinghe van | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 237]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
thien daeghen in de maendt van Februario in dit iegenwoordich Jaer, doende eenen sprōck vāden xen totten xxien dach der seluer maendt.
In-8o, 11 blz., gegeven te Doornijk, den 10en January 1583, en afgekondigd te Douai den 21en January. Gedrukt in den Tweeden Placcaert-boeck, bl. 729.
18. Placcart sConincx ons gheduchs heeren, daerby verboden wordt eenich graen in specien, in mele oft in broot, oft eenighe peerden, coyen, schapen oft ādere beesten te transporteren ofte veruoeren vuten lande van de onderdanicheyt van zyne Maiesteyt, met beuel, dat de tarwe, coren, ende gheerste ten platten lande zynde, ghebracht zouden worden in eenighe besloten steden vande zelue onderdanichede, verbiedende oock eenighe granen ten zeluen platten lande, noch oock in steden te coopen omme voorts te vercoopen, nochte byde brauwers hert graen als tarwe en̄ coren te ghebruycken in brouwen: Insgelycx eenighe peerden oft andere beesten te moghen vercoopen ten zy int openbare, met interdictie van alle ouerlasten by crychlieden oft andere te doene iegens de landtslieden, dewelcke zyne Maiesteyt nempt in zyne sauluegarde en̄ behoudinghe, hemlieden beuelende terstont heurliedē landen te gaen bouwen sonder dit ieghenwoordich saisoen oft eenich andere verloren te laeten ghaene, op peyne van by andere anveert en̄ ghecultiueert te moghen worden: metsgaders ooc heurliedē peerden en̄ coyen te doen teeckenen omme het te kennen wie die toebehooren en̄ achterhaelt te worden oft die ghestolen zullen zijn oft niet. Ende meer andere poincten tot verzekerde gherusthede vande selue landtslieden en̄ heurlieden familie dienende.
In-8o, 15 blz. Gegeven te Doornijk, den 19den January 1583, afgekondigd in den Raed den 19den Maert.
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 238]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
19. Placcaet Sconyncx daerby verboden wort te scroyen ende wasschen eenighe gaude ofte seluere penninghen, ghescroyde oft andere verboden munte wt te geuen, presenteren ofte bieden, de goede specien van goude ende zeluere te coopen oft vercoopen, oft ghewin daerop te gheuen, de zelue oft oock ghescroyde ende verboden penningen oft andere stoffe dienende tot tverwercken oft slaen van munte te vervoeren vuten lande ofte in vremde munten, ende meer andere abuysen breeder int zelue placcaet gheroert al opde penen daerinne begrepen.
In-8o, 13 blz. Achter den titel, de brief, in 't fransch, van Alexander van Parma aen den Raed gericht, den 2den April. Gegeven te Doornijk, den 1sten Maert 1583, afgekondigd den 15sten April.
20. Placcart Sconincx ons gheduchs Heeren ghemaect opt lichten ende redresseren vande rechte vande Alluynen zijne Maiesteit toebehoorende, metgaders den amenden zoo van confiscatien als andere daeranne cleuende, en̄ wien de kennesse vāde questien ofte processen die ter dier causen zouden moghen rysen, escompeterēde, met meer andere poincten breedere daerinne verhaelt.
In-8o van 16 blz. Gegeven te Doornijk, den 10den January 1583, afgekondigd den 18den Juny, gedrukt in den Tweeden Placcaert-boeck, bl. 548. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Geeraert Pinchon, (1609-1630).21. Den reghel van den heylighen vaeder Benedictus met achtenvichtich leeringhen tot oprechter Ootmoedicheyt Beschreven door | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 239]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
eenen verlichten Religieux van der Order van Cisteaux. Regulam, etc.
In-12o, 222 bl. en de tafel van 12 ongecyf. blz.; op den titel een vignet met den Heiligen Naem en de spreuk: laudabile nomen domini. Wie dezen regel van den Heiligen Benedictus in het nederlandsch overbracht, is my onbekend. Uit de goedkeuring, die te Brugge gegeven werd, zoo wel als uit de tael, zou men kunnen opmaken dat de vertaler een West-Vlaming was. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Weduwe van Marcus Wyon, 1630-1659.22. Flores latinae locutionis; ex probatissimis lingvae latinae avctoribus Selecti et Flandricè redditi. Opera et studio patrvm societatis iesu.
Ex officina viduae Marci Wyon, sub signo Phoenicis, anno M.D.C.XXXV.
In-8o. van 8 ongecyf. en 477 blz. op den titel het gewoon vignet. Het koninklyk privilegie voor twaelf jaren te Brussel, in 1630, vergund zijnde, zoo is het waerschijnlyk dat er vóór den druk van 1635, dien ik hier beschrijf, talryke andere verschenen. Ook wordt er in dat privilegie gezeid: Un livre contenant deux volumes en deux parties, intitulé Flores Latinae locutionis,... és trois langues Latine, Françoise, et Thioise ensemble, et coniointement, ou bien en deux seulement, ainsi que bon leur semblera. Of zulk een boek insgelyks in het latijn en fransch verschenen is, weet ik niet. De heer Duthilloeul geeft (bl. 221, No 729) op: Flores latinae locutionis, ex probatissimis auctoribus, in-4o 1630, en voegt er by: herdrukt in 1635; dat is de uitgave die ik bezit. Of echter de vroegere | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 240]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
van 1630, ook latijn en vlaemsch is, kan ik niet verzekeren. Deze Flores, alphabetisch gerangschikt, zijn latijnsche zinsneden of spreekwyzen in het nederlandsch vertaeld. Er komen weinige of geene eigenlyke spreekwoorden in voor. Toch bevat het boek nog al veel belangrijks, en het zou verdienen door onze taelkundigen geraedpleegd te worden. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
St.-Omaers.De leden van het Comité flamand zijn voornemens eene taelkaert op te maken om de afscheidsgrenzen van het fransch en het vlaemsch nauwkeurig aen te wyzen. Ik uit den wensch dat deze zoodra mogelyk in het licht kome. Gewichtig zal vooral zulke onderneming zijn, wanneer men ter zelfder tijd nagaet in hoeverre de eene spraek voor de andere hebbe moeten wyken, in hoeverre het nederlandsch door het fransch verdrongen zy, of wederkeerig. In het algemeen, denk ik, zal men tot die gevolgtrekking komen dat de tegenwoordige toestand der twee talen, door alle eeuwen heen, omtrent de zelfde is gebleven. Dat is te zeggen, dat waer men in de dertiende eeuw vlaemsch sprak, daer ook die tael nog heden is blyven voortleven. Voor eene stad echter bestaet er eenig twyfel, namelyk voor St.-Omaers. De vroegere bibliothekaris van St.-Omaers, Piers, die veel, alhoewel meestal niet grondig, over zyne moederstad heeft geschrevenGa naar voetnoot(1), verzekert dat het slechts sedert 1593 is, dat de magistraten van die stad hunne vonnissen of besluiten in het | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 241]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
fransch uitbrengen. Vóór dien tijd, gaet hy voort, werden deze in het vlaemsch ter puije afgeroepen.Ga naar voetnoot(1) Wat er ook van zy, de volgende getuigenis door den Meyer en Schepenen van St.-Omaers, gegeven ten voordeele van zekeren meester Lodewijk van Hole, die in het klooster der Minderbroeders aldaer was getreden, bewijst, dat ten jare 1437, het Magistraet wel degelyk het nederlandsch by het opstellen zyner akten gebruikte. Allen den ghonen die desen presente lettre zullen zien of horen lesen, Meyere ende Schepenen van der steide van Sint Omaers. Mids dat recht wilt ende redene bewiist waerachtege saken te orcondene en te hoepenbaerene, Doen weten ende maken kenlic, dat ghemeerct ende ghehoort taenbringen ende verclaers vanden Gardiaen ende meer andre oude vaders religieuse vanden convente vanden Minderbroeders vandeser stede, ende oec andersiins waerachatelic ende deuchdelic te vullen gheinformeert zijn, Dat elc wie hij es, commende of wesende int vors. religioen omme Gode te dienenne, ende thabijt vander vornoemd. ordene ontfanghende, zijn prouftijd gheduerende een jaer of meer, naer dat hem gheordeneert ende bescheeden zal zijn, niet verbonden, ghehouden, noch belast en es int vors. religioen ende ordene met reghele staende, tvors. habijt ontfanghen hebbende, hij en blijft in zijnen voren ende eyghen wille ende moghenteide hem te voughene ende te betreckene te wat state, gheestelic of werelic, naer dat hem God in gheven zal; ende oec moeghende zijn tijdelic goed te ordonerene ende te disponerene, bij testamente, ghiiften, vercoepinghe of andersijns, ghelijc ende in manieren dat hij moeghende ende machtich was te doene voor tontfaen vanden voers. habijte, toeter tijd ende der stond dat hij profez ende beloeften ghedaen zal hebben, die ten vors. ordene ende religioene behoeven gedaen te zijne. Ende van gheliiken saken hebben wij zien useeren ende gheschien. Ende van gheliiker condicie es meester Lodewijc vanden Hole, die omme Gode te dienenne, 't habijt van der vors. ordene ende | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 242]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
religioene gheandvert heeft, in zijn prouf jaer ende tijd wesende, moeghende ende machtich es hem te voughene ende te stellene te wat state, gheestelic of weerelic, naer dat hem God ingheven zal, ende oec zijn tijdelic goed te disponerene ende te ordonerene ghelijc dat hij was voor tontfaen vanden voors. habijte ende in 't vors. religioen niet verbonden noch ghehouden, toeter stond ende tiid dat hij profez ende de beloeften ghedaen zal hebben, die men gheuseert ende gheploghen heeft te doene. Gheliic dat ons de vors. Gardiaen ende andere vaders vander vors. religioene ghecertifiert ende versekert hebben, wien wij willen gheloefsamegheide ende gheloeve gheven. Orconde den seghele van saken vander vors. stede hier anghestelt den xiisten dach van April naer Paeschen. Int jaer dusentich vierhondert ende zevenendartich. Originele akte op perkament, met den eenigzins beschadigden stedelyken zegel van Zaken (Sigiltum ad causas) der stad S. Omaers, in groenen was. De voorzyde verbeeldt den H. Audomarus ten voeten uit, in bisschoppelyk gewaed, op een veld met lelien doorzaeid; hy houdt in de rechter hand een schild met een dubbel kruis en in de linker den staf. Van het omschrift zijn er slechts eenige weinige letters overgebleven..... ille: sanc..... ad causas. De keerzyde, of tegenzegel, draegt het schild van Artois, de negen lelien met den dwarsbalk, en boven het schild een dubbel kruis. Het opschrift, dat hier geheel behouden is, luidt: contrasigillv̄ ville sancti avdomari ad cavsasGa naar voetnoot(2). Het fransch is tegenwoordig de moedertael der bevolking van St.-Omaers. Of echter in vroegeren tijd, en wel in de middeleeuwen, deze stad uitsluitelyk door Vlamingen bewoond werd, komt my vry onzeker voor. Misschien werd des tijds het nederlandsch in het eene gedeelte, het fransch in het andere, gesproken; misschien ook | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 243]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
werd die stad, door het oprechten van versterkingen en het delven van vestingen, eenigszins verkleind, zoodanig dat de vlaemsche bevolking, op die wyze, zich buiten de stadsmuren gesloten vond. Ik laet de oplossing van dat vraegstuk aen de leden van het Comité. De berichten, die men in het werkjen van den heer Piers aentreft, zijn in het geheel niet voldoende. Wat er ook van zy, tot heden toe wordt het nederlandsch in de voorgeborchten, ten noord-oosten der stad gelegen gesproken. De Lyzelaers, aldus genaemd omdat ze op de boorden van de Lyzel gevestigd zijn, blyven niet alleen de tael der Vlamingen behouden, maer verschillen ook door hunne zeden en gebruiken met de daeraen grenzende Walen. Ik twyfel er niet aen, of de geschiedenis der Vlamingen in Frankrijk zal weldra op eene meer kritische wjze, dan dit tot hiertoe geschiedde, geschreven worden. Mijn hoofdoel was het bekendmaken van een origineel stuk, dat als eene gewichtige bydrage ter oplossing der aengelegenheden onzer tael in dat gewest, mag beschouwd worden. Eer ik eindig van St.-Omaers te spreken, geef ik hier een vlaemsch boek op, dat aldaer gedrukt werd. Het is namelyk:
Den geestelyke Helicon, of christelyke bemerkingen op alle de Evangelien der Zondagen van het geheel jaer, in verzen door G. de Dons. Tweeden druk, Sint-Omaers, 1719, in-8oGa naar voetnoot(1).
In de AnnalesGa naar voetnoot(2) komt slechts de titel van de eerste uitgave dezes werks, ten jare 1718 verschenen, voor. Ik voeg hier ten slotte nog by dat ik reeds vroeger de vraeg deed of men eenige nadere inlichtingen kon inwinnen omtrent de kanselredenen van zekeren monik der abdy van St. Ber- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 244]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
tijn te St. Omaers, met name Johannes, die aldaer, in 1124, abt werd, en zeven jaren later ontsliepGa naar voetnoot(1). Ik trek hierop nogmaels de aendacht der leden van het Comité. Indien 's mans sermoenen geboekt werden, zooals het wel waerschijnlyk is, dan zou hiervan misschien nog iets in het een of ander handschrift der bibliotheek van St.-Omaers of van deze of gene stad, in het Noorden van Frankrijk, te vinden zijn. De getuigenis waerop ik my beriep, is de volgende: quendam Johannem, persona honorabilem, lingua theutonica disertum, nuper de canonico regulari monachum effectum..... communiter eligunt..... qui in vigilia assumptionis sancte Marie, anno Dominice incarnationis 1124 consecratus, vix septennio abbatisavitGa naar voetnoot(2). Het ware der moeite waerd iets nader te ontdekken omtrent den letterkundigen arbeid van eenen man, die in zoo vroege tyden, om zyne welsprekendheid in onze moedertael beroemd was. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
St.-Winoksbergen.Voor de bibliographie van deze stad diene het volgende: | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
I. P. van Ouwen. 1657.Spiegel van d'eenvoudige Godtheydt der natuere, ende d'alderheylichste Dryvuldicheyt der Persoonen.
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 245]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In-12o, 167 blz. Isaac Ketelaer, de schryver van dit boekjen, was waerschijnlyk een bloedverwant van Jacob Ketelaer, die, eenige weinige jaren laterGa naar voetnoot(1), te St.-Winoksbergen het bedrijf van boekdrukker uitoefende. De opdracht is aen Joannes Franciscus De Robles, bisschop van Yperen. Ketelaer heeft in zijn werkjen een paer geestelyke liederen ingelascht, waervan de godsdienstige gevoelens wel de grootste verdienste zijn. Zie er hier eenige regelen van: Gy vindt anders niet als den wint,
die inde locht wayt,
seer strenge is Godts oordeel,
enge is den wech die omdraeyt.
Den wech is breet, ter hellen leet,
ende inder eenwicheyt verveelt.
In suchten en te hersuchten,
soo wort Sion gebout,
in trueren syn 's Hemelsch muren,
met swaricheyt geblauwt.
In traenen lauw, in 's hertens dauw
zijt aen den Heer getrauw.
Verswackt in u sonden, ontwackt
van d'ijdel ijdelheyt.
U ziele in corten wiele,
in seecker onseeckerheyt,
sal daelen door des doots paelen,
in d'eeuwige eeuwicheyt.
Verder bevat het boekjen nog eene latijnsche Threnus seu | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 246]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
hymnus lamentabilis animae Poenitentis, ad vocem Divini illius cantici, Beata immaculata Virgo puerpera, etc. Dat stuk telt niet min dan drie-en-tachentig zes regelige strofen. Zie hier de drie eerste: Hoc threno lamentis pleno
fleo excidium.
Injustae mentis exustae
triste deliquium.
Ut flentium, lugentium,
sit salus Poenitentium.
Plangentis vox est dolentis
commissa crimina.
Gementis vox est lugentis
scelera plurima.
Multiplica, ingemina
suspiriorum flumina.
Languentis, emorientis
vox filiae Sion,
cruentis solvit lamentis
culpae dispendium.
Refugium, solatium,
fit Sanguis Christi pretium.
Ik hield my met voordacht eenigszins lang met Ketelaer op, omdat of Foppens, Paquot, of onze overige biographen zynen naem niet eens hebben opgenoemd. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
II. Weduwe van Jan Obert. Z.J.Een gulden Tractatjen tracterende Vande Scheydinghe der Zielen ende des Geest. ofte vanden verborghen opganck van de Gheestelijcke Bruydt, de welcke al-vooren ghenoot zijnde, haer is verheffende tot den kus van haeren Bruydegom, door de trappen van een ghetrouwe | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 247]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ende suyvere Liefde. Uytter maten profijtich voor alle deghene die het leven des Gheests beminnen, ende betrachten.
In-12o van 24 ongecyf. en 156 blz.; zonder jaer. Daer men tot hier toe Jan Obert onder de bergsche drukkers niet opgenoemd vindt, valt het my niet wel mogelyk te bepalen wanneer juist dit boekjen van de pers kwam. De goedkeuring, van den 12den Augustus 1677, door Antonius Hoefslach, eenen bekenden antwerpschen boekkeurder gegeven, slaet, meen ik, op de latijnsche uitgave van dit Gulden tractaetjen, want uit de opdracht van die, welke ik hier beschrijf, blijkt het dat de capucijn Joannes-Evangelist het oorspronkelyke in het latijn schreef. De vertaler, die J.V.D.B. teekent, draegt dese nederlantsche vertaelinghe op aen Anna Francisca Nonnius, abdisse van het klooster van St.-Victor, gezeid O.L.V. ten Roosenberg, by Waesmunster. Of de bergsche druk de eerste zy van de vlaemsche uitgave, valt te betwyfelen. Eindelyk moet ik hier nog een tooneelstuk doen kennen dat, alhoewel te Gent gedrukt, voor de geschiedenis onzer kamers van Rhetorika, in het algemeen, en voor die van het Noorden van Frankrijk, in het byzonder, niet zonder belang is. Het is namelyk:
Tancrede, treurspel in Rym ende in vyv Bedryven. Vertaald uit het Fransch door eenen der litmaaten der Rédenryke Baptisten Rooiaars Gulde, gezeid Rhétorica, met kenspreuk: Onrust in genoegt, schuilende onder de Bescherming ende den Eernaem van Maria Hemelvaard, binnen Bergen St.-Winnoks.
In-8o van 48 blz. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 248]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Opmerking verdient het dat dit stuk in de dubbele vokaelspelling gedrukt is. Het is met de geestelyke goedkeuring van H.W. Gerbidon, pastoor van St.-Marten te Winoksbergen, voorzien en verder met de wereldlyke van zekeren L. Huard, die zegt: Ik en belette niet voor den Koning dat de Gulde van Rhétorica dézer Stéde het zelve doe drukken ende vertoonen. Deze vertaling van Voltaires treurspel is men, zoo als de titel luidt, verschuldigd aen een der leden van de alsdan nog bloeijende Kamer van Rhetorika van St.-Winoksbergen. Dat ze verdienstelyk mag heeten, durf ik niet zeggen. Vooral belangrijk is dit boekjen omdat het ter perse werd gelegd ten einde voor eenen wedstrijd te dienen, die in 1786, te St.-Winoksbergen plaets had, en dat het de speelbeurten der onderscheidene maetschappyen, die er aen deelnamen, opgeeft. Zie hier den rooster, dien wy woordelyk afschryven.
Looting, gehouden den 23 van Wynmaand 1785, in de gewoonelykke Zaal van vergaadering der Gulde van Rhétorica binnen Bergen St. Winnoks om achtervolgt te worden in het volgende jaar.
Dat in Frankrijk des tijds dergelyke tooneelvertooningen nog | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 249]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
door het Magistraet werden aengemoedigd, en by het publiek byval vonden, blijkt uit het volgende, dat ik hier wederom met al de feilen en ongelijkheden van tael en spelling overneem:
‘Pryzen voorgehouden aen de Gulden, dewelke dit Treurbedryv sullen vertoonen op het Tooneel der Gulde van Rhétorica binnen Bergen St. Winnoks op de daagen hier vooren aangeteekent.’ ‘Den eersten geschonken door de Edele Heeren van het Magistraat deser Stéde ende Kasselrye, sal bestaan in eenen Standaard verciert met de Waapens der gezeide Stede ende Kasselrye ende de gonne dézer Gulde, met aenwyzspreuken, beduidende waer ende op welke wyze dit Eerteeken gewonnen is gewézt; weirdig 300 fransche guldens, ofte in dezelve somme in geld, naer de keuze der Gulde dewelke den zelven pryz sal bekómen, géopenbaard ter looting. ‘Den tweeden in 150 - Den derden in 100 - Den vierden in 75 - Den vyvden in 50.’ ‘Den eersten van het blyspel in 90 - Den tweeden in 60. -’ ‘Den pryz der afgelégenste Gulde, sal bestaan in eenen gouden pronkpenning weirdig 72 gelyke guldens.’ De heer Blommaert, die maer met een enkel woord van dezen wedstrijd gewag maektGa naar voetnoot(1), spreekt nog van eenen anderen, welke te Poperinge, in 1782, plaets greep, en waerop achttien Kamers van Rhetorika, zoo uit België als uit Frankrijk, verschenen: Lichtervelde, Magdalena-Capelle, Belle, Rousselare, Houtkerke, Moorsele, Loo, Hondschote, Kortrijk, Eeke, Steenvoorde, Westoutre, Isemberge, Thorout, Meenen, Strazeele, Polinchove en Hazebroeck. Uit dit alles blijkt, dat nog in het laetste kwaert der vorige eeuw, onderscheidene Kamers van Rhetorika in het Noorden van Frankrijk bloeiden. |
|