Vaderlandsch museum voor Nederduitsche letterkunde, oudheid en geschiedenis. Deel 1
(1855)–C.P. Serrure, [tijdschrift] Vaderlandsch Museum– Auteursrechtvrij
[pagina 102]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Kamers van rhetorika.Tot hiertoe ontbreekt het ons aen eene eenigszins volledige geschiedenis van onze aloude Kamers van Rhetorika. Sedert dat KopsGa naar voetnoot(1) en GérardGa naar voetnoot(2), hunne verhandelingen, die slechts als eerste poogingen moeten beschouwd worden, in het licht gaven, zijn er belangryke bydragen geleverd door Willems, Blommaert, Visschers, Snellaert, Vander Meersch, Van Duyse, Van der Straelen, Angillis en andere; doch, de tot hiertoe wijd en zijd verspreide bouwstoffen wachten nog op iemand, die dit alles bewerke en tot een geheel vorme. De Klasse der letteren van onze koninklyke Akademie had, in hare zitting van 6 junij 1853, voor den wedstrijd van 1854, eene prijsvraeg uitgeschreven, waervan de beantwoording de tot hiertoe bestaende leemte moest aenvullen. Men verlangde immers: ‘Eene geschiedenis van onze onderscheidene Kamers van Rhetorika, met aenduiding, zoo veel doenlijk, van derzelver oorsprong en byzondere grondwetten, met opgave, zoo van de werken door de Kamers in het licht gezonden, als van de beroemde mannen die er deel van gemaekt hebben, en eindelyk met aentooning van den invloed, dien zy uitgeoefend hebbenGa naar voetnoot(3).’ | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 103]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Jammer genoeg, deze, wel is waer voor den bepaelden tijd van één jaer, binnen welken de schryver zijn werk moest inzenden, te veel omvattende prijsvraeg, bleef onbeantwoord. De Klasse echter, in zitting van 8 mei 1854, vroeg op nieuw, voor den wedstrijd van 1855, ‘welken invloed hebben de Kamers van Rhetorika van België, sedert hare eerste opkomst af, uitgeoefend?Ga naar voetnoot(1)’ Zoo als de vraeg thands gewyzigd is, maekt zy slechts maer een gedeelte meer uit van die welke in 1853 uitgeschreven was. Wy hopen dus dat de Akademie dit mael in de gelegenheid zal zijn de uitgeloofde medalie toe te kennen. Reeds zal het hoogstbelangrijk zijn den invloed, welken de Kamers van Rhetorika op de tael, op de letterkunde, op de verlichting des volks gehad hebben, aen te toonen, al is het dat ook de byzondere lotgevallen van die gezelschappen, in verband gebracht met de zeden en gewoonten onzer voorvaderen, eenige merkwaerdige bladzyden zouden opleveren. In afwachting dat de een of andere onzer geleerden de taek op zich neme om iets volledigs te schryven, zal ik hier meer dan eens nog al gewigtige, tot hiertoe onbekend geblevene stukken, mededeelen of de aendacht trekken op vroeger gedrukte bronnen, doch die in latere tyden ongeraedpleegd zijn gebleven. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1. De Violieren, te Antwerpen.De Violieren van Antwerpen bekleedden eene voorname plaets onder onze vroegere Kamers van Rhetorika en het door deze in 1561 gehouden landjuweel, is een der heerlykste feesten, die ooit hier te lande gevierd werden. De veertien Kamers, die er aen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 104]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
deel namen, deden hunne intrede te Antwerpen met zoo veel leden en met zulke buitengewoone pracht dat men zich heden daervan moeijelyk een denkbeeld kan vormenGa naar voetnoot(1). Alhoewel er reeds veel over het Landjuweel van 1561 geschreven is, kan ik echter hier drie onuitgegeven stukken, die hetzelfde betreffen, mededeelen. Het eerste is het verzoekschrift door het Magistraet van Antwerpen aen Margaretha van Parma gezonden, ten einde voor de St. Lukasgilde of Violieren, het noodig oktrooi te bekomen om het Landjuweel te mogen vieren. Het tweede is de gunstige apostille of 't inwilligend antwoord van de Landvoogdes op den brief van het Magistraet van Antwerpen. Het derde is de opgave door de Violieren gedaen van vier-en-twintig onderwerpen, die voor de vertooningen zouden kunnen dienen en waeruit er door 's Lands bestuer slechts drie gekozen werden. Deze tot hiertoe ongedrukte oorkonden berusten op 's rijks archief te BrusselGa naar voetnoot(2), en het is de heer Gachard, die my met hun bestaen bekend gemaekt heeft, waervoor ik hem hier mynen hartelyken dank betuig. Zoo wel de brief van het Magistraet van Antwerpen, als het antwoord daerop, bevatten belangryke byzonderheden omtrent de voorzorgen waermede des tijds, van wege het bestuer de tooneel-vertooningen omringd werden. Ook is het merkwaerdig dat de stad in den brief aen Margaretha gezonden, te kennen geeft dat zy verhoopt, door het vieren van dit Landjuweel, eenigszins vergoed te worden van de groote kosten, die zy vroeger voor het houden der zes vorige Landjuweelen, gedaen had. Waerschijnlyk had de S. Lukasgilde, telkenmale dat ze aen een elders in Braband gehouden tooneelfeest ging deel nemen, eene geldelyke toelage van wege het Magistraet genoten. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 105]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Men weet dat, tydens het Landjuweel van 1561, de antwerpsche Violieren twee in onze vaderlandsche geschiedenis beroemde mannen, aen haer hoofd hadden, namelyk als hoofdman Antonis Van Stralen, heer van Merxem, buitenburgemeester der stad, den zelfden die met Willem den Zwyger bevriend was, en die op bevel van Alva, in 1566, eenigen tijd vóórdat Egmond en Hoorn een dergelyk lot ondergingen, te Vilvoorden onthalsd werd; de andere, die als prins van de gilde optrad, was Melchior Schetz, een man, die, met zyne twee broeders Gaspar en Balthazar, als een verlicht en mild begunstiger van kunsten en wetenschappen, bekend is. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1. Verzoekschrift door het Magistraet van Antwerpen aen Margaretha van Parma, in february 1560 gezonden, ten einde voor de gilde van S. Lukas of de Violieren, het noodig oorlof te bekomen om het landjuweel te mogen vierenGa naar voetnoot(1).Madame,
Les Bourguemaistres, Échevins et Conseil de la ville d'Anvers requièrent que le bon plaisir de V.A. soit à eux et ceulx de la Confrérye et Gulde de St. Lucas, appelé la Violiere, accorder l'octroi par eulx demandé: Que, avec saulfconduit, chacun puisse venir en Anvers librement et franchement au jeu de la Rhétoricque, en Brabant appelé Lantjuweel, qu'ilz sont d'intention d'ériger pour le 3e jour d'aoust prouchain; car la dicte Gulde est obligé vers les autres confréryes el Guldes de la Rhétorique des autres Villes et Franchises en | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 106]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Brabant et de Malines, d'ériger le septième, qui est le dernier Lantjuweel de la Rhétorique en Brabant, dont du sixième ils ont emporté le prix en la ville de Diest, en l'an 1541. Et puisque ceux de Vilvoirde, qui ont eu à Diest le second prix et ont l'année passé (sans estre tenu), prévenu ceulx d'Anvers, ne pouroiont les Remonstrans, sans blasme et grande obloquation, plus différer à satisfaire à leur obligation, attendu le temps de paix, et que plusieurs des aultres villes ou places sont desjà très-mal contents et murmurent, et reprochent aux Remonstrans que ceux de Vilvoirde, avecq leur second prix, les ont précédé. Et ne seroit aulcunement vers iceulx et vers le commun, excusable la dilation, de tant moins que les Remonstrans aiantz entendu que aulcuns autres en Brabant prétendoient d'ériger cette année le jeu de la Rhétorique particulier, par eulx aultresfois gaigné, ont d'iceulx requis le vouloir différer pour l'aultre année, afin que l'un ne domageroit à l'autre, et par ce ausi notifié, que on tiendra le dict jeu en Anvers ceste année. On requiert, comme on est accoustumé de demander le dict octroi, principalement au respect du saulf-conduit pour ceulx qui viennent à telle feste, afin que l'assemblée soit tant plus solemnele et plus populeuse, à grand prouffit des Villes et Franchises où est le dict Lantjuweel; comme on espère que la ville d'Anvers en son revenu avancera beaucoup ceste année, par moyen du diet jeu; et par ainsi se remboursera de beaucoup et grandz coustz et fraix euz et soustenuz par cidevant à l'occasion de six premiers jeuz précédens. Par la charte est deffendu d'injurier et noter quelques Estatz, pour éviter tous inconvenients, et que chacun doibt suivre et soi régler, selon les commendements ou placcartz de S.M., et pour plus grande seureté de ce, les Remonstrans envoiant leurs lettres et la charte à chacun des Villes et Franchises, pour insinuer le jeu, les advertiront qu'ilz facent visiter et signer les jeuz, qu'ils prétendent jouer, par celui qui est ordonné à visiter les livres et jeuz en leur Ville et Franchise, saulf que le visitateur tiendra sécret le mesme jeu, et que, venant à la feste, ilz ne pouront présenter, ni jouer aultre jeu que le jeu visité et signé. Et poura V.A. par l'octroi charger les dits d'Anvers de ce que desus, à leur excuse vers les aultres. Tellement que par ce moyen ne voient les Remonstrants que en tel endroict ne pouroit souldre aulcun inconvenient, mesmes attendu que chacun est tenu jouer de mot à aultre, les jeuz présentez et visitez. Et par ce espèrent que le dit octroi leur ne sera réfusé. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 107]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2. Apostille gegeven op het verzoekschrift van het Magistraet van AntwerpenGa naar voetnoot(1).La Duchesse de Parme, etc., aiant oij le rapport de cette Requeste et, de l'advis de ceulx du conseil de Brabant, pour considération de ceulx de la ville d'Anvers, est contente que ceulx de la Gulde et Confrérie de St. Lucas, appellée la Violiere, au dit Anvers, puissent redresser et remettre sus le Lantjuweel, selon et pour le terme y mentionné; bien entendu que des thêmes par eulx advisez, ilz ne pouront prendre que l'une de celles suivantes assavoir: Weder experientie oft geleertheyt meer wijsheyt bybrengt? - Hetwelck den menschen meest verwect tot cunsten? - Waerom een rijck gierich mensch meer rijckdoms begeert? A condition ausi que de bonne heure ilz facent advertir toutes les Chambres et Confréries que y doibvent venir, afin que en leurs jeux et ballades ilz ne se advancent entremesler chose quelconque concernant la religion, ni ausi ce que aucunement pouroit tumber au desestime du Prince, ses Ministres, Gouverneurs des villes, et aultres subjectz et personnes particulières, ausi de l'Estat Ecclesiasticque ou Séculier, sur paine que si la Confrérie de quelque ville feit le contraire, de perdre non seulement le prix qu'elle pouroit gaigner, mais ausi d'estre chastiée arbitrairement, et la dite ville privée perpetuellement des privilèges de leurs dictes chambres et confrairies. Et davantaige, que ceulx de la dicte ville d'Anvers, durant la dicte assemblée regardent de donner ordre et mettre tel guet par la ville, qu'il soit obvyé à tous inconveniens et desordres que se pouroient mouvoir durant icelle. Ordonnant S.A. au Chancellier de Brabant de sur ce leur faire séeler lettres d'octroi pertinentes. Fait à Bruxelles, le 22c de Mars 1560. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 108]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3. Vier-en-twintig onderwerpen van spelen aen 's lands bestuer ter keuze opgezonden.
By deze stukken was er verder eene kopy gevoegd van de berijmde uitnoodigingskaert aen de Kamers rond te zenden; doch daer deze, zoo wel in de Spelen van Sinne van 1561, als in de Geschiedenis van den heer Van der Straelen, reeds voorkomt, heb ik onnoodig geacht ze hier op nieuw te laten drukken. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 109]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
II. De kamer van S. Rochus, te Dendermonde.Niettegenstaende de strengheid der plakkaerten, viel het nog al voor dat onze Kamers van Rhetorika met het gerecht te doen hadden; in de zestiende eeuw gebeurde zulks echter veel meer dan in de zeventiende. Het hier volgende stuk bewijst nochtans dat de leden van de Kamer van S. Rochus, te Dendermonde, in 1679, voor den Raed van Vlaenderen gedagvaerd werden, voor het vertoonen eener farce waerin zy met de Gentenaren den spot hadden gedreven, en dat wel uit oorzake eener gebeurtenis, die te Gent, tydens die stad door Lodewijk XIV belegerd werd, was voorgevallen. Wat het eigenlyk was dat den hekel der Dendermondenaren tegen de inwooners van Vlaenderens hoofdstad opgewekt had, kan ik niet zeggen, daer my de inhoud van die farce, die misschien nooit gedrukt werd, teenemael onbekend is. Of er aen die zaek in den Raed van Vlaenderen verder gevolg werd gegeven, weet ik niet. Ik heb hieromtrent niets meerder, dan het volgende, tot hiertoe onuitgegevene stuk, ontdekt. Het origineel, op perkament geschreven, berust onder my. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De leden van S. Rochus worden gedagvaerd voor den Raed van Vlaenderen.De President ende Raedtslieden 's Conijncx van Castillien, van Leon, van Arragon etc., grave van Vlaenderen etc. Gheordonneert in Vlaenderen, den eersten deurwaerder van de Camer van den Raede hierop versocht, Salut. Van weghen de Raeden-Fiscaelen van desen Hove, is ons vertoont dat t'hemlieder kennisse ghecommen was, dat op den xxviiden van de maent van ougst, binnen der stede van Dendermonde was gherepresenteert seker farse ende tusschenspel by die van de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 110]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Camer van St Rocus, binnen derselver stede, inhaudende deselve eene spottighe representatie van 't ghone presentelick soude gheschiet sijn binnen deser stede van Ghent, in het leste belech daervooren ghedaen by de Fransche Croone, dewelcke niet alleen en is gheweest tot achterdeel van de inwoonders der voorn. stede van Ghendt, maer oock teghen de waerheyt, seer schandaleus, ende ghemenghelt met seer vuyle dichten ofte discoursen, tot opspraecke van alle deghone die deselve anschaut hebbende, ende verweckende tot twisten ende tweedracht de insetenen van ander steden ende jeghens de nature van pasquillen, als van een recreatif tusschenspel ofte farsen, directelick jeghens de placcaeten van Sijne Majt, naementlick het ghone van den jaere 1601, staende in den Tweeden Placcaetbouck fo 28. Ende hoewel Balliu, Burchmeestere ende Schepenen der voorn. stede wel hadden behooren alle de voorseyde representatien ende ongheregeltheden te beletten, hadden de verthoonders opghestaen dat deselve Bailliu, Burchmeestere ende Scepenen, naer lecture, de voors. ongheregelde ende scandeleuse farse souden hebben gheapprobeert; t welck ghemerct, versochten sylieden verthoonders onse provisie, tot laste van de voornoemde representanten midtsg. alle andere, die wy souden oordeelen te behooren ende plichtich vinden; waeromme soo is 't, dat wy, aenghesien de saecke voorschreven, u ontbieden ende bevelen van 's Conijnx weghe, daertoe committerende by desen dat ghy dachvaert Jacob van der Doot, Hillewaert de Clercq, Pieter van Melle, Jan Joos, Dominicus Lannoy, Charel Heyl ende Jacop van Hoorenbeke, te compareren in persoone hier in 't Hof, t'eenen competenten daeghe, omme by hemlieden te commen anhooren sulcken heesch, fynen ende conclusien als de voorn. Raeden-Fiscaelen t'haerlieder laste, ghesaemdelick ofte in het particulier, alhier sullen willen maecken, nemen ende kiesen ter causen voorschreven; hemlieden nietmin te kennen ghevende, dat indien sy ter voorseyde personnele dachvaert niet en compareren in persoone, wy sullen voorts procederen tot sulcke provisie t'hunnen laste, als in justitie sal bevonden worden te behooren, ons overschrijvende wies ghy hiertoe ghedaen sult hebben, want wy u dies gheven volle macht ende speciael bevel. Ghegheven te Ghendt, onder den seghel van de voors. Camer, den xen november XVIc neghen en seventich. By mijn heeren van den Raede gheordonneert in Vlaenderen.
B. Van Overwaele.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina t.o. 111]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Maria ter Eere
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 111]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
III. Maria ter eere, te Gent.De heer Blommaert heeft in het eerste deel van het Belgisch MuseumGa naar voetnoot(1), eenige belangryke narichten rakende deze Kamer gegeven, waeruit het namelyk blijkt dat ze reeds vóór 1478 bestond. Die geleerde verhaelt verder hoe er, ten jare 1509, twist was ontstaen tusschen de groote gilde van S. Joris en de Kamer van Maria t' eere of ter eere, waerdoor aen deze haer blazoen, of ten minste de wyze waerop zy het droeg, betwist werd. Het stedelyk bestuer bemoeide zich met de zaek, en den tienden juny 1510 bepaelden de schepenen de vorm en de dracht van het blazoen in de volgende woorden: ‘De leden van 't gilde van Maria 't eere zullen moghen draghen eenen lelyentac up de mouwe van huerlieder kerels, staende ende sprutende met zijnen loveren uut eender herte; up d'een zijde van den tacke een M, ende an d'ander zijde een scelpe, met eene stocke van S. Jacop, hanghende an een loofkin, t' samen dweers ghecoppelt met eenen rollekene, daerinne gescreven staende Maria t' eeren, den zelven toe met zijnen loveren boven met twee lelyebotten. Tusschen den zelven twee botten eene opene lelye, daer uutsprutende 't beeld van Marien; den zelven tac lanc metter beelden commende tot an den naet van der mouwe ende herte, t' samen een vierendeel van eender elle, ende dezelve huerlieder mouwe bezaeyende met letteren van der M.M. M, tot achtiene, niet min maer meer, op de panden van huerlieders kerels.’ Het blazoen bleef later zoo als het beschreven wordt in dit besluit der schepenen, al is het dat het stads bestuer, uit hoofde van overtreding van wege de Kamer, by ordonnantien van 1 december 1513 en 18 january 1517, hierop nogmaels moest terug komen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 112]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
My is toevallig in handen gevallen eene zeer keurig op perkament, in kleuren geschilderde teekening van dit blazoen, welke ter gelegenheid van die moeijelijkheden vervaerdigd werd. Een facsimile, op halve grootte van het origineel, gaet hier by. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
IV. Rhetorykers te Borch-Loon.Slechts by éénen schryver, namelyk by De Ryckel, in zijn leven der heilige GertrudisGa naar voetnoot(1), vond ik eenig gewag gemaekt van eene Kamer van Rhetorika, die vroeger te Borch-Loon, de oude hoofdplaets van het graefschap Loon, thands een vervallen steedjen onzer provincie Limburg, bestond. Zie hier wat De Ryckel zegt. Wy vertalen zijn latijnsch verhael woordelyk: ‘Op omtrent, eene halve myle afstands van Borch-Loon, de hoofdstad van het graefschap, ligt Hendrieken, een dorp door welks inwooners, de heilige Geertrui op eene byzondere wyze vereerd en gevierd wordt. Aldaer geschiedt immers jaerlyks op den dag der Heilige Drievuldigheid, den eersten zondag na Sinksen, eene processie langs de velden, waerin men het beeld der heilige ronddraegt. Vóórdat deze rampzalige oorlogen alle eerlyk en genoeglyk tijdverdrijf hadden verbannen, kwamen de liefhebbers van Loon (die men gewoonlyk de Rhetorykers noemt), door het vertoonen van een spel, uit het leven der heilige Geertrui getrokken, het feest te Hendrieken nog meer opluisteren. Ik heb met aendacht dergelyk tooneelstuk gelezen.’ ‘Ik verneem nochtans dat die Rhetorykers, ten jare 1631, moed hebben hernomen en den feestdag der heilige Geertrui, door het uitvoeren van dat zelfde spel, meer leven zijn komen byzetten.’ | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 113]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
V. De roode Roos, te Hasselt.Tot hiertoe weet men zeer weinig omtrent deze Kamer. KopsGa naar voetnoot(1) heeft wel haer bestaen aengewezen en hare spreuk: Hitte vercoelt, opgegeven, maer meer vindt men by dien schryver niet. Mantelius, in zyne Beschryving van HasseltGa naar voetnoot(2), zegt ons alleen dat de Roode Roos, onder bescherming der heilige Maegd, in de maend maert van het jaer 1515 tot stand kwam en hare inrichting alsdan door de goedkeuring van Herman Tyboul, drossaert van het land van Loon en door die van het Magistraet der stad bekrachtigd werd. Al is het dat er tot hiertoe bykans niets over deze Kamer geboekt is en hare werkzaamheden ons onbekend zijn gebleven, dan toch is het zeker, zoo als ik dadelyk zal aentoonen, dat zy tot in de laetste helft der vorige eeuw is blyven voortbestaen. De graef Van Renesse-Breidbach heeft, in zijn werk over de munten van het oude bisdom LuikGa naar voetnoot(3), een koperen penningjen beschreven en afgebeeld, dat voor het gebruik van die kamer geslagen werd. Op de voorzyde staet het beeld der heilige Maegd met het kindeken Jesus en daer rondom leest men: s. maria. hitte vercuelt. Op de keerzyde ziet men een doodshoofd, waeronder twee gekruiste doodsbeenderen; het omschrift luidt: anniver. cam. rethor. hass. Hieruit mag men opmaken dat het een zoo genaemd doods- of presentiepenningjen was, bestemd om aen de leden der Kamer, wanneer zy de kerkdiensten voor de afgestorvene broeders gevierd, bywoonden, uitgedeeld te worden. Dat penningjen is zonder jaertal, maer blykends de gravuer, behoort het tot de zeventiende eeuw. De graef Van Renesse las | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 114]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
in eens den naem der kamer: s. maria, met de spreuk; hitte vercuelt, en vertaelde het te samen zeer verkeerdelyk door Sainte-Marie refroidit la chaleur! Mantelius had de eenigszins duistere leus overgebracht door: Impetus tandem subsidit of ook door: Calorem tempera. Van de lotgevallen der Roode Roos gedurende de zestiende en de zeventiende eeuw, heb ik niets meer gevonden, maer ik heb voor my liggen drie, te Maestricht by Jacob Lekens gedrukte, programmas van tooneelvertooningen, die bewyzen dat de Hasseltsche Kamer in de achttiende eeuw, en wel in 1751 en 1767, nog in vollen bloei was. Het een luidt als volgt: De geweldige Troon- en Croon-sucht van Athalia, koninginne van Juda, met de doodt gestraft. Treurspel, sal ten tooneel gebracht worden, door de konst-genoten der Reden-rycke Kamer, genaemt de Roode Roose, sig schryvende: Hitte verkoelt, binnen de stadt Hasselt, op sondag den 19 september (1751)Ga naar voetnoot(1), ten 3 uren naer middag. Het ander: De Genade Gods zege-pralende over de ondankbaerheyd der Israëliten in de woestyn, ten tooneel gestelt door de Rede-ryke Kamer de Roode Roos, binnen de stad Hasselt, zig schryvende Hitte verkoelt, den 21 september 1767, ten 2 uren naer middag, enz. Het derde: Moord door eyge-moord gewroken, of Jeronimo, marschalk van Spanjen, treur-spel, ten tooneel gestelt door de Rede-ryke Kamer der Roode Roos, enz., den 23 september 1767, ten 2 uren naer middag. Opgedragen aen den konst-minnenden heer Joannes Nicolaus Speelmans, prins der Kamer voorz. Het ware te wenschen dat de eene of andere geleerde uit Limburg ons nader met de Roode Roos bekend maekte. Misschien is het archief dier Kamer nog geheel of gedeeltelyk voorhanden. De heer Van Duyse bezit den oorspronkelyken instelbrief, van 17 augustus 1482, eener Kamer te Hasselt, onder de bescherming der heilige Katharina. Willems nam dit stuk in het Belgisch MuseumGa naar voetnoot(2) op; doch deze geleerde beschouwde het ten onrechte als | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 115]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zijnde van Hasselt, in Limburg. Het is noch deze stad, noch Hasselt in Overijssel, die daerin bedoeld worden, maer wel Hasselt, of Op-HasseltGa naar voetnoot(1), in Oost-Vlaenderen, in de nabyheid van Geeraerdsbergen, een dorp dat vroeger eerst eene heerlykheid en later zelfs een graefschap wasGa naar voetnoot(2). De inhoud der charter zelve schijnt genoegzaem naer dat Hasselt terug te wyzen. |
|