Vaderlandsch museum voor Nederduitsche letterkunde, oudheid en geschiedenis. Deel 1
(1855)–C.P. Serrure, [tijdschrift] Vaderlandsch Museum– Auteursrechtvrij
[pagina 100]
| |
Oorkonde in het Nederlandsch, van 1298.Het is bewezen dat de oudste akte in het nederlandsch, waervan het oorspronkelyk stuk tot ons is gekomen, slechts tot het jaer 1249 opklimtGa naar voetnoot(1). De vroegere oorkonden, en zelfs nog de meeste van de dertiende eeuw, zijn in het latijn opgesteld. Wel ziet men, van 1280 tot 1300, het gebruik dier tael eenigszins verminderen; doch het was eerst met den aenvang der veertiende eeuw dat de landspraek algemeen, ten minste door de wereldlyken, ingevoerd werd. De woorden nonogesimo (aldus) octavo, in plaets van acht-en-negentig, in de akte, die ik hier mededeel, getuigen dat de schepenen nog de gewoonte niet hadden in hunne moedertael te schryven, alhoewel zy ook het latijn begonnen te vergeten. De stukken in het nederlandsch, die van vóór het jaer 1300 dagteekenen, zijn in geen aenzienlyk getal, en al wat er van dien aerd nog is overgebleven, zou verdienen uitgegeven te worden, wanneer men in het bezit is der oorspronkelyke teksten. In der daed, de oorkonden uit de dertiende eeuw zijn kostbare overblijfsels van een tijdvak, waerin onze tael met groote zuiverheid werd geschreven, en waerin de akten meestal met veel meer zorge, dan in de volgende eeuwen, werden opgesteld. | |
[pagina 101]
| |
Uit dien hoofde ruim ik hier zeer geerne eene plaets in voor eenen schepenen-brief, van de maend mei 1298. Hy bevat de heffing eener rente van twintig schellingen, geschied te Essele-Sinte-Geertrui. Waer dat Essele, hetwelk van de oude abdy van Nyvel scheen af te hangen, gelegen is, heb ik niet gevonden. Zie hier dat stuk: Allen den ghenen die dese lettren selen lesen ochte horen, Schepenen van Essele Sente Gertruden van Nivele doen hen te wetene: Dat Reinere, die men heet van den Neuwen Hues, heft ghecoecht jegen Clause Stommele xx. s. erfleke alse selker penninghe alse in borse gaen ende dar men mede coept en vercoept. Ende dese voreghesegde penninghe heft hi hem bewist op sien hues ende op sien hoef in al de gheleghen dat gheleghen es tote Essele. Ende dese voregheseghede penninghe sal hi ghelden jaerlich te kersavonde. Ware oec dat sake dat dese voreghesegde Claus niet en goude dese gheseghede xx s., ten voreghesegheden daghe, den voreghesegden Reinere, soe soude hi slaen sine hant ane sinen pant, ende souden houden tote dijsmale dat hi ware verghouden. Dit was ghedaen bi maninghen Olivirs van Essele, alse meier, ende bi wisdome Rolanst van Heldringhen, Gylijs Clercs, Stevens van der Elst, Stevens de Spillemakere ende Jans Blideleven, alse scepene. Dit was ghedaen in de jare Ons Heren Mo.CCo. nonogesimo octavo, in de maent van meie. Het origineel perkamenten chierograef, dat herkomstig is uit het archief van de kerk van Sinte Goedele, te Brussel, behoort my toe. Het werd my vóór een twaelftal jaren, met talryke andere, doch minder oude stukken, afgestaen door den brusselschen raedsheer De Roovere van Roosemersch, die in het bezit was van een groot gedeelte der charters van genoemde kerk. |
|