Vaderlandsch museum voor Nederduitsche letterkunde, oudheid en geschiedenis. Deel 1
(1855)–C.P. Serrure, [tijdschrift] Vaderlandsch Museum– Auteursrechtvrij
[pagina 41]
| |
Kleine gedichten uit de dertiende en veertiende eeuwen.De twintig hier volgende gedichten zijn afgedrukt naer een papieren handschrift, in-quarto, van de veertiende eeuw, dat vroeger aen Van Hulthem toebehoorde, en dat thands op de koninklyke bibliotheek te Brussel berust. Het is de zelfde verzamelingGa naar voetnoot(1), waeruit Willems, Blommaert en Hoffmann van Fallersleben reeds talryke stukken getrokken hebben, maer die nog veel belangrijks bevat, waermede ik myne lezers nader zal bekend maken. In afwachting dat ik eene volledige opgave des inhouds van geheel den bundel mededeele, lasch ik hier een twintigtal kleine gedichten van verschillenden aerd, in. Onze oude epossen, onze chronyken en de werken der didaktische school van Maerlant, trokken meest alle, in de laetste jaren, de aendacht der geleerden tot zich. Maer onze middeleeuwsche literatuer is niet alleen rijk aen werken van uitgebreiden omvang, de kleinere gedichten, die thands nog voor handen zijn, bewyzen genoegzaem wat er al ook vroeger van dien aerd moet bestaen | |
[pagina 42]
| |
hebben. Menig dier stukjens kan niet alleen gerust tegen dergelyke produkten van de fransche of duitsche letterkunde opwegen, maer zou zelfs nog heden door de pen van onze hedendaegsche schryvers verdienen op nieuw ingekleed te worden. Ik bepael my tot het uitgeven der teksten en onthoude my van tael- en letterkundige aenmerkingen, waertoe elk stuk aenleiding kan geven. Later, wanneer ik meer dergelyke gedichten zal opgenomen hebben, kan ik op alle te samen beter terug komen. Myne hoofdzaek tot hiertoe is: ongeraedpleegde, en in handschrift begraven geblevene rijkdommen der middennederlandsche literatuer voor eenieder toegangbaer te maken. Een paer der hier gedrukte stukken (Nr III en XV) wekten reeds vroeger de aendacht van WillemsGa naar voetnoot(1) op, omdat ze twee tot dan toe onbekende dichters deden kennen, namelyk Colpaert en Jan Dingelsche. Colpaert was hoogstwaerschijnlyk een Vlaming van geboorte. Die geslachtsnaem, welke in andere gewesten van ons vaderland zoo niet voorkomt, was, van de vroegste tyden tot heden toe, algemeen in Vlaenderen verspreid. Reeds treft men te Everghem, by Gent, in 1360, eenen Arent Colpaert aenGa naar voetnoot(2) en, tydens Jan Hyoens, eenen Simon Colpaert onder de aenvoerders der gentsche Witte Kaproenen. Race Colpaert is aldaer schepen in 1432 en volgende jarenGa naar voetnoot(3). Te Brugge ontmoet men, in 1385, eenen Jan Colpaert, als zorger van de gilde van S. JorisGa naar voetnoot(4). En, in 1806 zien wy nog eenen Colpaert van Lichtervelde, in West-Vlaenderen, | |
[pagina 43]
| |
naer den prijskamp, door de Rhetorykers van Wacken uitgeloofd, mededingen. Willems, die de eerste en laetste regels van Colpaerts gedicht opgaf, wees het bestaen van een fransch fabliau le Chevalier au Barizel aenGa naar voetnoot(1), maer voegde er te recht by dat het onze er niet naer vertaeld is. Ik heb de twee teksten vergeleken en het is stellig dat beide dichters eene vroeger bestaende sage, elk volgends zyne manier van zien en denken, berijmden. Colpaert zegt: van enen ridder in latijn ic scouwe, dus dat hy eene latijnsche bron te rade ging; waeruit de fransche schryver zijn verhael putte blijkt nergens uit. Het nederlandsch stuk, zoo wel als het fransche, behoort tot de zoo genaemde Contes dévots en het onderwerp dat behandeld wordt is vry onbeduidend. De wyze van voordracht der twee schryvers is geheel verschillend. Alhoewel uitvoeriger dan de vlaemsche tekst, laet de fransche zich ook zeer goed lezen. Colpaert schijnt my een vroom man, die het gekozene onderwerp met oprechte godvruchtigheid bearbeidde; zijn oogwit is de zedeleerende strekking van zijn verhael tot het hart zyner lezers te doen doordringen. De fransche dichter nam het wat min ernstig op; by hem was de hoofdzaek de vertelling op eene bevallige wyze voor te dragen en met treffende beschryvingen te versieren. Hy schept er behagen in om de handelwyze der persoonagien af te schilderen en ze tegen over elkander te stellen. Colpaert is langdradig in de godvruchtige redeneringen die hy in den mond van den heremiet legt. Hy stapt lichter over alles heen wat tot zijn stichtend besluit niet rechtstreeks leidt. Willems, die insgelijks de eerste en laetste versen van het gedicht vander taverne door Jan Dingelsche mededeelde en die | |
[pagina 44]
| |
beloofde het later geheel op te nemen, giste dat Jan Dingelsche zoo veel beteekent als Jan d'Engelschman. Nr V. Ene exempel vanden raven, is een onderwerp dat meer dan eens werd behandeld. Marie de FranceGa naar voetnoot(1) heeft dergelyke fabel gedicht, welke men by Legrand d'Aussy zeer vry in proza overgebracht vindtGa naar voetnoot(2). De onze is niet naer de fransche dichteresse vertaeld. Ook in de Contes van Desperriers leest men zoo iets; maer aldaer is het geene raef, doch wel eene ekster. Nr VII. Vanden esel, is eene bevallige fabel, welke in den Esopet door Clignett uitgegeven, niet voorkomt. In de fransche literatuer van dien tijd kennen wy ze niet, ten minste in de verzameling van RobertGa naar voetnoot(3) treft men ze niet aen, want het bekende de ezel in een leeuwenvel heeft met ons stukjen weinig gemeens. En onder die fransche fabels, door Robert in het licht gebracht, is er niet ééne in gekruiste versmaet. Ook by Marie de FranceGa naar voetnoot(4) heb ik ze niet gevonden. Ze schijnt dus oorspronkelyk aen onze letterkunde toe te behooren. Nr XX. Van mauwene is een soort van lied op een reeds vroeger bestaende spreekwoord. In hetzelfde handschriftGa naar voetnoot(5) leest men tusschen talryke andere spreuken: Wat ghi hoort ofte niet,
muust wel, maer en mauwet niet.
De dichter van ons stukjen, wanneer hy vers (24-25), zingt: Trouwe ende gestadicheit
die sijn ghefondeert op helen,
| |
[pagina 45]
| |
schijnt zich te beroepen op van wel connen te helene, een klein gedichtjen van den zelfden aerd als van mauwene en dat reeds in het Belgisch MuseumGa naar voetnoot(1) uit den zelfden Codex gedrukt werd. Waerschijnlyk heeft men beide aen éénen dichter te danken. | |
I. Een bispel van ii Blinden.God, ons here, es mechtich al.
Die Gode betrout goets geval
mach hi daer op hopende sijn.
Dat was herde wel in schijn
5.[regelnummer]
aen twee blinde, die menich werf
riepen, om haer bederf,
sere, vore eens conincs hof.
Maer die een blinde gaf Gode den lof
ende riep altoes: ‘Dien God hulpt
10.[regelnummer]
hem es gheholpen, want God stulpt
sinen vrienden haren commer!’
Die ander blinde die riep ummer:
‘Wien dat die coninc hulpen wilt
hem es gheholpen!’ Dit onthielt
15.[regelnummer]
die coninc op enen tijt
ende dede backen, int jolijt,
twe pasteiden. Deen was lecker
van vleesche, van crude. Sconincs becker
| |
[pagina 46]
| |
vulde dander broet met goude;
20.[regelnummer]
want die coninc hiet ende woude
dat mense gave dien twee blinden;
maer die gulden dede hi senden
hem, die vanden coninc sprac;
die ander, daer dat vleesch in stac,
25.[regelnummer]
dede hi den andren blinden gheven,
dien therte ane Gode was becleven.
Doen die bode was ghewent,
daer die conine mede ghesent
hadde dese pasteiden beide,
30.[regelnummer]
sprac die ene blinde ende seide:
‘Mijn pasteide es wel swaer,
ende oec soe en riect si nergent naer;
ic en weet hoe si smaken sal;
maer uwe pasteide hevet al
35.[regelnummer]
dien goeden roke van hem beiden!Ga naar voetnootV. 35
Wildi wisselen pasteiden?’
sprac die blinde man metten goude.
- ‘Jaic, sprac die ander, want ic soude
u dit node weder spreken.’
40.[regelnummer]
Dese twee wisselden al stillekine,
elc daer hi thuus plach te sine.
De blinde man, die de florine
vant, dancte onsen here,
ende bleef thuus voert an mere,
45.[regelnummer]
want hi hadde doen goets ghenoech.
Dander blinde hadde sijn ghevoech,
want hi at lecker morsele
vander pasteiden tsinen dele,
ende ginc des anders daghes weder
50.[regelnummer]
voer sconincs hof. Doen sende neder
enen bode die coninc,
om te wetene die dinc,
hoe dese blinde man hadde ghevaren.
Die blinde man sprac, sonder sparen:
| |
[pagina 47]
| |
55.[regelnummer]
‘Ic wisselde ende baerterde
mijn pasteide ende verterde
om die ander, die soe wale roec.’
Die bode quam ten coninc oec
ende vertrac hem sine tale.
60.[regelnummer]
Die coninc sprac: ‘Nu merkic wale
dat hi wijs es die Gode dient;
want ons here versiet sinen vrient
altoes in den besten inde.
Die gulden, die ic desen sinde,
65.[regelnummer]
wan dander metter hulpen Gods.
Ende was nie man hi en ghenoets
die Gode, onsen here betroude.
Waer oec iement die Gode scoude,
hi moester te cort in gaen.
70.[regelnummer]
Dat mach men merken ende verstaen
in dit bispel vanden blinden,
die Gode niet even sere en minden.’
Nota LXXII v.
In het Hs. onder Nr CXXXIV, bl. 114, vo, col. b. | |
II. Dits een exempel vrayen betekent bi iii Papegayen.Het was een goet man hier te voren
die in sijn herte hadde vercoren
drie voghelen, die heten papengayen.
En sach noit man gheen soe vrayen!
| |
[pagina 48]
| |
5.[regelnummer]
Dese man hadde sijn herte ghekeert
ten voghelen, ende heeft hem gheleert
te sprekene redelike wale,
eelken sonderlike tale.Ga naar voetnootV. 8
Deen sprac provinciaeles, die ander latijn,
10.[regelnummer]
die derde fransoys. Neghenen wijn
dronckie voer, op selke sake,
dat elc voghel alsoe sprake!
Dese man, die de voghele waren,
was tenen tide ghevaren
15.[regelnummer]
daer hi te doene hadde, in weet waer.
Mettien soe quam een clerc daer,
die de voghele wilde sien.
Die vrouwe quam jeghen hem mettien,
die den clerc feesterde sere.
20.[regelnummer]
Hi seide: ‘Vrouwe, God, ons here.
die moet u gheven goeden dach:
Hets lanc dat ic u niet en sach!’
Mettien helsdise, ende custe:
niet wel en wetic wat hem luste.
25.[regelnummer]
Doen sprac deen voghel ende seide,
doen hi sach dese waerheide,
ende van hem beiden desen toer:
‘On fayt tort nostre singoer!
Die clerc loech, als hi dit horde,
30.[regelnummer]
ende sprac ter vrouwen dese worde:Ga naar voetnootV. 30
‘Vrouwe, dese voghel seit al slecht,
dat wi sinen here doen onrecht.’
- ‘Ay mi! seit si, soe benic gheonteert
leeft hi, als mijn here keert!’
35.[regelnummer]
Mettien tart si hem bat naer
ende doodden den voghel daer;
die hersene duwese hem in die kele.
Hi hadde bat ghesweghen vele!
Alse die ander voghel dat sach
40.[regelnummer]
dat sijn gheselle aldus doot was,Ga naar voetnootV. 40
| |
[pagina 49]
| |
sprac hi met serecheden,
sonder enech langher beiden:
‘Pour dire la veritate
est mort nostre frate!’
45.[regelnummer]
Die clerc, die dit wel verstont,
maket saen der vrouwen cont.
Hi seide: ‘Vrouwe, dese ander voghel seghet
dat sijn gheselle aldus doot leghet,
dats om dat hi die waerheit seide.’
50.[regelnummer]
Doen ginc die vrouwe, sonder beide,
ende dooddene te selver stede,
ghelijc dat si den anderen dede.
Alse die derde voghel dit sach
dat die vrouwe, sonder verdrach,
55.[regelnummer]
beide sine ghesellen hadde doot,
sprac hi, dat dede die noet:
‘Audi, vide, tace,
si tu vis vivere pace!’
Die clerc loech om dat hi horde,
60.[regelnummer]
ende sprac ter vrouwen dese worde:
- ‘Vrouwe, seit hi, dese derde
voghel moet hebben verde.
‘Ay mi! seit si, wat seit hi dan?’
- ‘Ic segt u, vrouwe, als ic best can:
65.[regelnummer]
Die met ghemake leven wille,
hore, ende sie, ende swighe stille!’
Die vrouwe sprac: ‘Ghi segghet waer,
van mi verliest hi sijn lijf dit jaer!’
Hadden danderen aldus ghedaen,
70.[regelnummer]
die doot en hadden si niet ontfaen.
Dit was die vroetste van den driën;
hi conste wel volghen ende vliën.
Noch soe prijst men ane den man,
die wel volghen ende vliën can.
75.[regelnummer]
Diet al versegghen wilt dat hi siet,
hine machgher vort met comen niet.
Horen, swighen, ende siende blint,
dats dat nu die werelt mint;
ende die leven wilt met ghemake,
| |
[pagina 50]
| |
80.[regelnummer]
hore, ende si, ende huede sine sprake.
Dits exempel vanden vrayen
drie voghelen, ende heten papengayen.
Nota It. LXXXII v.
In het Hs. onder Nr XCIIII, bl. 77. vo. | |
III. Van enen Ridder die God sine sonden vergaf.Node beghevet te dichten Colpaert
van dinghen, daer wi bi mochten sijn verclaertGa naar voetnootV. 2
onse domme herten, ende in haer bekeren
ter doghet ende der quaetheit ontberen,
5.[regelnummer]
mids penitencie ende berouwe.
Van enen ridder in latijn ic scouwe,
die prinse van vele ridders was;
dondedechte daer ic noit af las;
want dese ridder, als men mi seide,
10.[regelnummer]
in sinen leven noit wel en dede,
noch tselfs en peinsde een goet ghepeins;
maer van alle dinc ontfinc hi seis
daer quaetheit ende arghelist in lach.
Sine grote overdaet sere ontsach
15.[regelnummer]
die meisniede, die hem diende.
Twe ridders, die hem plaghen tiende
van haren roven deen heelt te ghevene,
haddi onder hem, van quaden levene,
| |
[pagina 51]
| |
die te hem eens quamen ende spraken:
20.[regelnummer]
‘Here, wi ontsien ons der wraken,
die ons mach bi verdienten comen,
want meneghen mensche hebben wi ghenomen
sijn goet ende vanden live gheroeft,
daer ons die viant in hadde verdoeft.
25.[regelnummer]
Wonder eest God en hadde ons gheschent,
ochte neder in de erde ghesent,
soe groten ondaet hebben wi ghedaen.
Nu es hier, an den bosch, ghestaen,
recht bi den cruusweghe, een dan,
30.[regelnummer]
ene cluse, daer een heilich man
in woent, ende dient met trouwen.
Here, wildi laten berouwen
uwe mesdaet, in des viants despite,
ende met ons tween gaen ten ermite
35.[regelnummer]
ons bichte spreken om aflaet?’
- ‘Ghi heren, seit hi, dusdaneghen raet
en hordic u noit gheven mien;
waer af maghic mi ontsien?
Hine levet niet die mi soude deren!
40.[regelnummer]
Ja, en hebbic niet al mijn begheren
van goude, van selver ende van castelen,
van orssen, van wapenen ende van juwelen,
die prisens wert sijn ende diere?
Maer segt mi in wat manieren
45.[regelnummer]
ghi u leven wilt veranderen?’
Si seiden: ‘Wi merkent bi Alexanderen,Ga naar voetnootV. 46
die grote coninc, dat hem en mochteGa naar voetnootV. 47
die daet ghehulpen, die hi wrochte,
no heerscapie, no tgrote goet,
50.[regelnummer]
hine moeste der doet doen een ghemoet.
Ende al dat was tote den daghe van heden
es metter doot dese werelt leden,
in state van pinen, ocht van glorien.
Here, nu segghen ons onse memorienGa naar voetnootV. 54
| |
[pagina 52]
| |
55.[regelnummer]
dat vanden werken en de van die daet
elcs mensche ziele loen ontfaet;
ende hier bi willen wi ons leven
beteren, ende ons quaetheit begheven;
van onser groter, swader sentensienGa naar voetnootV. 59
60.[regelnummer]
aflaet ontfaen ende penitencien,
ende onse bichte gaen spreken nu;
ende gaet met ons, dat raden wi u,
eer ons God stiere int thelsche zere’
- ‘Ghi heren, sprac al te hant die here,
65.[regelnummer]
met u soe gaic al te gherne,
maer dat es te spotte ende te scherne
met u, om dat ghi sijt soe sot
dat ghi tot enen ouden god,
die in sijn cluusken sit omberaden,
70.[regelnummer]
selt gaen smeken ende bidden ghenaden’
- ‘Hets ons lief, spraken si mettien.
Ten ermite ginghen si mettien,
die sijn dorken jeghen hen ontdede.
Elc van hem tween sine bichte sede,
75.[regelnummer]
met groten berouwenesse hertelike.
Die here sach ende loech lelike
van buten in, tenen vensterkine.
Hi spotte met hem, ende seide de broeder sine,
met quaden wille, te sinen ghesellen:
80.[regelnummer]
‘Nu en mogdi nemmermeer ter hellen
comen vore u die duvelen halen!’
Die ermite began, met soeter talen,
te hem wert te sprekene, ende opsalverdenGa naar voetnootV. 83
die twee. Ende mettien die here begherde
85.[regelnummer]
sine bichte te sprekene, oec in spele.
Int clusken tart hi, daer niet vele
die ermite bliscap af ontfinc,
want ute sinen ansichte enen schijn ginc,
die eiselike was, van quaden onste.
90.[regelnummer]
Die goede man te hem wert te spreken begonste
| |
[pagina 53]
| |
van Jhc. Xpc. ghebornessenGa naar voetnootV. 91
ende van sire doot, ende van sire verrisenessen.
Daer na te hoerene began die rovere,
die in sijn anschijn dooder wert dan lovere
95.[regelnummer]
die vallen van den droghen boeme.
Doen ghinc hi, ghelijc enen drome,
sine bichte tellen den ermite,
die te hem sprac: ‘Hier af sidi quite
wildi werken na mijn ghebodt.’
100.[regelnummer]
Die rovere sprac: ‘Jaic; segghet, sot,
wat ghi beghert ende comes an!
Wonder selen hebben minen man
waer wi ghevaren sijn alle drie.’
Die ermite sprac: ‘Nu besie,
105.[regelnummer]
moghedi iet vasten ende draghen hare?’
- ‘Jaic, ic mach vele droever jare
omtrent u oren, her Corliaen!
sprac die ridder, mi soude afgaen
mijn lijf, droechicse enen halven dach!
110.[regelnummer]
Vasten ic oec niet en mach,
want mi te cranc die hersene sijn.’
- ‘Vrient, moghedi dan iet gaen vullijn
ochte bedinghen segghen metten mont?’Ga naar voetnootV. 113
seide die ermite. - ‘Ay, hoert den hont!
115.[regelnummer]
sprac die ridder, ghi wilt mi dooden;
men mocht mi gheraden node,
ic soude u plucken uwen baert!’
Die ermite wert doen sere vervaert
dat hi wel waende laten dleven.
120.[regelnummer]
- ‘Ay, broeder, seit hi, in can u niet ghegheven
penitencie, die ghi wilt ontfanghen!’
Sijn oghen sloech hi op ende sach daer hanghen
een bariseel met enen snoere
aen enen naghel. Met droever voere
125.[regelnummer]
sprac hi ten ridder: ‘Wel lieve broeder,
doer die ere Gods ende siere moeder
| |
[pagina 54]
| |
Maria, die vore den sondare taelt,
soe biddic u dat ghi mi haelt
dit bariseel vol van sconen watere.’
130.[regelnummer]
Die ridder sprac: ‘Ay hoert, metten catere!
wat hi mi al te doene ghebiet!’
Doch peinsde hi: dies en willic laten niet,
ic saelt hem halen vol waters claer.
Dbariseel nam hi ende ginc van daer
135.[regelnummer]
tot buten den bosch, ter riviere.
Als hi daer quam stac hijt sciere
int scoen water dbariseel,
daer hem af quam cranc riveel;
want, wat hi pulsde ofte sciep,
140.[regelnummer]
enen dropel datter niet in en liep,
maer binnen bleef droghe die cowarde.
Dies seide hi vele ondadeghe worden
van groten ede ende van swaren vloeken.
Doen peinsde hi dat hi wilde gaen soeken
145.[regelnummer]
een scone fonteine, een water staende,
daer hi doe sciere op quam gaende,
ende stacker in sijn level open,
daer niet en twint in en wilde lopen;
maer emmer bleef droghe die flessche binnen.Ga naar voetnootV. 149
150.[regelnummer]
Verwoeden wildi ende ontsinnen.
Doen wert hi peinsende, ende dochte
dat dat wonder wel wesen mochte
bi sinen groten sonden ghesciet.
In hem selven quam doen soe swaer verdrietGa naar voetnootV. 154
155.[regelnummer]
van groten berouwenesse int herte
dat hi neder viel vander smerte,
ende bleef drie nachte ende drie daghe,
met jammerliken claghen,
in vresen der wraken sire quaetheden.
160.[regelnummer]
Ende als die drie daghen waren leden
spranc op sine voete die wigant,
sijn bariseel nam hi in sijn hant.
| |
[pagina 55]
| |
Met groten suchten ende met heten tranen,
ghinc hi dore haghen ende doer bramen,
165.[regelnummer]
dore bosschen ende doer woeste velde,
op berghe, in dale, daer hi hem quelde
ende pijnde VII jaer al dure,
soe dat hi die armste creature
worden was, binnen dien tiden,
170.[regelnummer]
die noit man sach; want hem die siden
van ermoede waren opghecloven,
ende al sijn lijf, beneden ende boven,
van clederen liep hi al ontdect.
Tallen wateren hi hem trect,
175.[regelnummer]
daer hi sijn bariseel stac in;
maer daer af quam hem cranc ghewin,
want al verloren was dat hi prueft.
Soe langhe liep dese sondare bedrueft
dat hi ter clusen es weder comen,
180.[regelnummer]
daer hijt bariseel hadde ghenomen
vanden ermite, vol waters te halen,
om sine sonden daer met te betalen.
Int cluusken ghinc hi tote den here:
- ‘Ghenade, riep hi, met groten sere,
185.[regelnummer]
‘heilich vader, wilt mijns ontfarmen!
Ic ben die selve man, wach arme!
die tote u quam in quaden levene,
dies es meer dan jaren sevene:
mijn bichte spracic tot u in spotte,
190.[regelnummer]
ghelijc enen ombekinden sotte
als ic doe was; hets mi berouwen.
Dit bariseel, alse ghi moghet scouwen,
hietti mi halen vol waters doe,
daer ic noit sint en conste comen toe,
195.[regelnummer]
nochtan hebbict ghesteken met crachte
in diepen putten ende in vollen grachten,
in lopende water ende in staende fonteinen,
gheprueft hebbict int nat ende int rinen,
ja, in den winter in see ende in haghel,
200.[regelnummer]
maer emmer bleef droghe dit laghel;
| |
[pagina 56]
| |
dies maghic segghen wel: Elaes!
ic wane mijn vader was Judaes
ende ic hem ben te volghene sculdech!’
Die ermite sprac: ‘Broeder, wes verduldech,
205.[regelnummer]
hebt seker hope ende ontsiet u niet,
bliscap leghet in u verdriet:
de doot die God staerf om onsen sonden
ende dbloet dat liep uut sinen wonden
ende die v doergaende gaten
210.[regelnummer]
en selen u niet verloren laten.’
Met dat hi dit hoerde vermanen
ginc hi soe bitterlike tranen
wenen, om sine sonden fel,
dat ene trane die gheracte wel
215.[regelnummer]
int bariseel, dat hi droech,
dat al te hant vol waters sloech;
ja soe vele, dat verstaet,
datter hi in wel hadde ghebaet.
Groet wonder hadde den ridder van dien.
220.[regelnummer]
Als dit die ermite heeft versien,
riep hi: hets recht quod nos dicamus:
omnipotentes Domine Deus et Jhesus,Ga naar voetnootV. 222
almechtich sidi in die miracle,
dat medecine ende triacle
225.[regelnummer]
penitencie es jeghen alle mesdoen
ende der berouwenessen occusoen.
Doen sprac hi voert tote den sondare:
‘Vrient, alle sonden, dats openbare,
heeft u vergheven die here almechtich:
230.[regelnummer]
int rike sijn sidi deelechtech;
als ghi daer sijt, sent mi u gracie’
Int herte ontfinc hi doen jubelacie
die ridder, soe groet dat hi beswalt
ende doot voer des ermiten voete valt.
235.[regelnummer]
Met desen dat dit was ghesciet
die ermite nederwert dalen siet
| |
[pagina 57]
| |
den Gods bode, sente Michiele,
met x inglen, om die ziele
te voeren int themelsche paradijs.
240.[regelnummer]
Den dooden lichame, in heilegher wijs,
decten si met eenre scoender tommen.
Hier in merct, ghi ombekinde ende ghi domme,
scoen exempelen, hets u profijt.
Laet hoeverde, ghierecheit ende nijt;
245.[regelnummer]
hebts vrese der wraken uwer mesdaden;
hebt sekeren hope op Gods ghenaden
ende en twivelt niet; sijt verduldech,
hoe groetelec ghi sijt bescudech;Ga naar voetnootV. 248
want voer waer seghet Colpaert:
250.[regelnummer]
dat God en heeft gheen dinc soe waert
als die sondare die hem bekeert
ter doghet ende die quaetheit ontbeert.
Dat ons daer toe hulpen moete
Maria, die maghet soete.
255.[regelnummer]
Dies onne ons diet al verleest
vader, sone ende die heileghen gheest!
Amen, amen, amen.
It. IIc. en̄ LVI v.
In het Hs. onder Nr LXVII, bl. 61, vo col. b. | |
IV. Vanden goeden Brueder.Het woende, wilen in een lant,
een edelman, hoghe van gheslachte.
| |
[pagina 58]
| |
Dore sine doghet was hi becant,
want edel was al sijn gheslachte.Ga naar voetnootV. 4
5.[regelnummer]
Hi was soe reine van sinen seden
dat icken niet en can volprisen.
Ic hope dat hi, dore sine edelhede,
ghewijst was tot den paradise.
Hi hadde iii susters, dats was waer,
10.[regelnummer]
het waren die scoenste die men vant;
hieltse bi hem dach ende jaer.
Die outste die hadde borch ende lant
ghelijc haren broeder, dus waest ghemaect.
Haer vader hadt aldus bewant.
15.[regelnummer]
Si was scone ende wel gheraect;
het sochtse te wive menich int lant.
Si en woude huwen dore niemans bede;
ende sinder soe ghesciet nochtan,
dat si scamelijc mesdede
20.[regelnummer]
met enen alsoe cleinen man
hi en hadde haer knecht geweest niet wel;Ga naar voetnootV. 21
ende haer mesdaed was nochtan
meerre dan keesdom oft overspel.
Dies si sint grote scaempte ghewan.
25.[regelnummer]
Alst haer aldus was ghesciet,
soe helement ende decket nauwe.
Haer brueder hadts groet verdriet,Ga naar voetnootV. 27
ende bat haer, op gherechte trouwe,
dat sijs nem mermeer en dade.Ga naar voetnootV. 29
30.[regelnummer]
Hi hoepte God soudt haer vergheven.
Dus es dese joncfrou, sonder scadeGa naar voetnootV. 31
hier af, in hare ere bleven.
Het en leet neghenen langhen tijt
sine liet haer anderwerf ghescien.
35.[regelnummer]
Haer vriende haddens groten nijt,
diet horen moesten ende sien.
| |
[pagina 59]
| |
Ende die niemare ginc alsoe verre
alse men kinde den goeden man.
Si waren op hare gram ende erre
40.[regelnummer]
die haer van maechscape gingen an.Ga naar voetnootV. 40
Doen quam dese grote here, haer brueder,
ende badt haer herde vriendelike
dat sijs haer voert ane woude hoeden
ende beterent Gode van hemelrike.
45.[regelnummer]
Si sprac: ‘Dat ic hebbe mesdaen
dat willic beteren in allen sinnen;
ic hebbe soe grote scande ontfaen
dat icse niet en mach verwinnen.’
Die brueder dede haer lief ende ere
50.[regelnummer]
ende hieltse in groter werdichede.
Dit vernoyde herde sere
den jonxsten sustren alle beide.
Si seiden: ‘Hare have die ware meerre
dan hare beider goedinghe waren;
55.[regelnummer]
ende hi bode haer lief ende ere
al of si niet en hadde mesvaren.’
Haer brueder antworde vriendelijc:
‘Dat u niet en es mesciet
des danct Gode van hemelrijc.
60.[regelnummer]
Ghi en hebbes van u selven niet,
daerom sidi Gode meer sculdich
dat hi u wijsheit heeft ghegheven;
en maect uwer suster niet onverduldich,
si hevet quaet ghenoech in haer sneven.
65.[regelnummer]
Dat goet, dat haer mijn vader gaf,
dat es haer, ende niemans el.
Ic en wille, noch ic en mach
jeghen hare niet wesen fel.
Dat si haer selven heeft onteert
70.[regelnummer]
dat en heeft mi God niet heten wreken;
haer mesdaet heeftse ghenoech beseert.
Het sijn dorpers die quaet spreken
| |
[pagina 60]
| |
dat een ander meer mesdoet;
die hem selven heeft mesdaen
75.[regelnummer]
het verswaert hem meer den moet.
Men saelt om Gods wille laten staen.
Suster, sidi wijs en vroetGa naar voetnootV. 77
dat hebdi al van Gode ontfaen;
leefdi soe dat ghi niet en mesdoet,
80.[regelnummer]
die doeghet sal u in staden staen.’
Doen si saghen dat niet en bescoet,
si waren droeve die joncfrouwen.
Si droeghen ter suster onwerde groet
met hertheiden, als men mochte scouwen.
85.[regelnummer]
Si swoeren beide, bi hare trouwen,
dat sijt souden laten weten
eenre herder hogher vrouwen,
die niet verre en ware gheseten.
Si ware hen alsoe na, belanc
90.[regelnummer]
dat sijs haer aen nemen soude,
ende haren brueder weten ondanc
dat hi sijnre suster houden woude
ghelijc den ghenen, die niet en hadde mesdaen,
ende die suver bleven waren.
95.[regelnummer]
Dit daden si der vrouwen verstaen
die sustere, die therte hadden sware.
Die joncfrouwe peinsde in haren sinne:
‘Ter quader tijt wasic gheboren
dat ic, dore die dulle minne,
100.[regelnummer]
minen sin dus hebbe verloren.
Wert mi mijn brueder nu ghehadt
wat sijns mijns gheworden dan?
Ic woude ic ware in vrimder statGa naar voetnootV. 103
met hem, daer ics ierst met began.’
105.[regelnummer]
Si deden heimelijc ontbieden
dat hi tot hare comen soude;
waert dat hijs hem dorste genieden,
si voere met hem al daer woude.
Binnen desen quam die niemare
| |
[pagina 61]
| |
110.[regelnummer]
dat die vrouwe quam ghereden.
Si ghingen alle jeghen hare
ende ontfinghense met groter werdicheden.
Si gruetese alle, groet ende cleine,
vriendelike, soe dat elc hoerde,
115.[regelnummer]
sonder doutster suster alleine,
diere en gaf si ghene antworde.
Hare brueder die sprac vriendelike:
‘Suster, hier in sijt verduldich,
God was versmaet op ertrike,
120.[regelnummer]
ende wi sijn alle te doegene sculdich.
Die mach ghedoghen si sal verwinnen.
Gods doghen heeft ons allen verloest.’
Doen, leidden hise in eenre camere binnen
ende gaf sijnre suster goeden troest.
125.[regelnummer]
- ‘Suster, hier in seldi u sluten,
soe en seeght u niement dat u deert.
Ic wille weder gaen daer buten
ende sien wat mijn vrouwe begheert.’
Ieghen die vrouwe quam hi ghegaen
130.[regelnummer]
ende sprac: ‘Vrouwe, ghi selt gaen eten;
die taflen waren opghedaen,
doen ic u vanden perde sach beten.’
Si sprac: ‘Here, ic en wille niet eten.
Ic draghe op u evelen moet,
135.[regelnummer]
als ic u sciere sal doen weten
van den onghelike dat ghi doet.’
Hi sprac: ‘Des willic avestaen
es mi onghelijc ghesciet;
nu laet ons in die camere gaen
140.[regelnummer]
ende seght mi, vrouwe, wat ghi ghebiet?’
Ende alsi in die camere quamen,
sprac si hem herde fellike an.
Si sprac: ‘Here, ghi moghet u scamen,
alle u vriende sijn op u gram
145.[regelnummer]
om dat ghi uwer ouster suster doet
ghelijc den ghenen die niet en hebben mesvaren,
ende ghi laet hare haers vader goet,
ende ghi ghebeert ofts niet en ware;
| |
[pagina 62]
| |
ende si heeft anderwerf mesdaen,
150.[regelnummer]
ende houtse in uwen casteel hier binnen.
Ghi hebbes selke scande ontfaen
dat ghise niet en moghet verwinnen.
Wi hebbens onnere ende scande
dat ghi se aldus hoghe trect
155.[regelnummer]
hier ende oec in elken lande,
ende ghise boven dandere stect,
die nye en deden el dan goet,
ende sijn daer toe van reinen seden.
Ghi seles ontberen, sidi vroet,
160.[regelnummer]
ic quammer om alhier ghereden.
Ic wille dat ghise van u doet
ende en sijt haer nemmer mede,
ende mindert hare haers grote goet,
want si ons allen scande dede’
165.[regelnummer]
Hi sprac: ‘Vrouwe, heeft dat God
gheordineert, soe willics volghen;
ende eest oec jeghen sijn ghebod,
soe trecke ics achter, wies hem bolghe.
Si en sijn soe heilich, noch soe vroet,
170.[regelnummer]
mine maghen, die mi bestaen,
dat si den ghenen die mesdoet,
moghen vonnessen, sonder waen.
Soe mochten si mi wel wesen fel,
want ic hebbe vele meer mesdaen
175.[regelnummer]
dan mijn suster, dat wetic wel,
als ic u nu sal doen verstaen.
Ic hebbe v kindre, sonder waen,
die ic in sonden hebben vercreghen,
daer ic aflaet af hebbe ontfaen.
180.[regelnummer]
Ic hope mi God al heeft vergheven.
Salic enen andren dan regeren
van dinghen, die ic selve hebbe bedreven,
soe mochtic Gode, onsen here, wel leren
wat ordeel hi mi soude gheven’
185.[regelnummer]
Si sprac: ‘Leghdi dat daer jeghen
van dinghen die een man mesdoet?
| |
[pagina 63]
| |
Het en es gheen scande, maer hets een pleghe,Ga naar voetnootV. 187
men sal u houden over onvroet.’
Hi sprac: ‘Die manne selen hebben
190.[regelnummer]
voer Gode scande meer dusentfout,
want sijt den vrouwen tierst aen legghen,
ende het es al der mannen scout.
Men en vint neghene vrouwe die woude
dat si haer suverheit soude nemen
195.[regelnummer]
ende si mi kindre draghen soude,
want het en soude haer niet betemen.
Wi doent met onser bedriechghelijcheit,
die wi den vrouwen doen verstaen,
die met ontrouwen is beleit,
200.[regelnummer]
dat si met ons hebben mesdaen.
Mijn suster en baets neghenen man,
al eest dat haer es ghesciet;
ende salicse verworpen dan
soe en kindic mi selven niet.
205.[regelnummer]
Al waert dat si hondertwerf mesdade
ende seidse dat sijt haer hoeden soude,
ic en dade haer gheen onghenade;
maer seidse dat sire in bliven woude
ende sijs niet en woude begheven
210.[regelnummer]
dore Gode, noch dore niemans raet,
ic woudse scuwen al mijn leven;
ende ic en dade haer el gheen quaet.
Si en heeft ghenen man versleghen,
noch ontroeft, noch verraden.
215.[regelnummer]
Die mesdaet gheet haer selven jeghen;
si heeft haer selven meest verladen.
Ende, al eest dat die lieden weghen
haren mesval ende haer mesdaden,
ic hope dat haer God al sal vergheven
220.[regelnummer]
want hi es soe vol ghenaden.
Ghi seght, vrouwe, ghi en dort niet spreken,Ga naar voetnootV. 221
swijgdi dore mijnre suster scande?
| |
[pagina 64]
| |
Vrouwe, wildi die waerheit weten?
Het sijn alle Gods viande,
225.[regelnummer]
die van vrouwen spreken quaet
ende vernuwen haren mesval.
Dats hem elc hoede, dats mijn raet.
Die hoeghste God verghevet al.
Vrouwe, dadic uwen raet,
230.[regelnummer]
ic mochte mijnre suster noch doen sneven.
Haren mesval ende hare mesdaet
mach haer God noch al vergheven.
Het en mach oec nieman wreken
dan die ghene diet mach vergheven.
235.[regelnummer]
Die uut soe felder herten spreken,
selent ontmoeten na dit leven.
En soude ons God alhier ons sneven
niet bat vergheven ende onsen val,
soe mochten wi wel ten oordeel beven,
240.[regelnummer]
daer hi ons allen doemen sal.
Ende al hadde een selve mesdaen,
hi mochte alle doeght wel spreken;
maer sprake hi quaet, al sonder waen,
met rechte waert hem dan verweten
245.[regelnummer]
sine mesdaet ende sijnre vriende,
daer af comen ware die val.
Ic hope dat ic nye en verdiende
dat ment mi verwiten sal.’
Alse die vrouwe hoerde ende sach
250.[regelnummer]
die doghet van desen goeden man,
hare dochte dat sijs te quader was
dat sijs hem hadden ghesproken an.
Si sprac: ‘Here, ic wils avestaen;
mi es leet dat ic u hebbe ghemoyt.
255.[regelnummer]
Ic wils mi hoeden, sonder waen.
Ic bidde u dats u niet en vernoyt.
Ic saels mi hoeden, al mijn leven,
dat ic niemanne en sal beswaren.
Here, nu wilt mi dit vergheven,
260.[regelnummer]
ic wille weder thuuswert varen.’
| |
[pagina 65]
| |
Doen ghinghen si beide daer si vonden
die twee ghesustre, daer si saten.
Doen sprac die vrouwe, diet wel conde:
‘Nichten, dit moetti varen laten
265.[regelnummer]
ende selt soe uwer suster saten,
dat seggic u, te deser stonden,
soe dat u comen mach ter baten.
U brueder seghet uut goeden gronde,
soe grote doghet; ic bens hem mede.
270.[regelnummer]
Ic saels te beter sijn, al mijn leven,
dat icken hebbe ghesproken heden.
Wi hebbent uwer suster al vergheven.’
Doen nam die grote vrouwe orlof
aen dien here, met groter minnen.
275.[regelnummer]
Doen keerde hi weder in sijn hof
ende quam te sijnre salen binnen.
Dit hadde die joncfrou al ghehoert,Ga naar voetnootV. 277
teenre veinstren, daer si was ghestaen.
Si peinsde, weder ende voert,
280.[regelnummer]
wat goede haer God al hadde ghedaen.
Si ginc den ghenen weder bieden,
dien si hadde ontboden eer,
si peinsde, wat dat haers ghesciede,
sien woude spreken nemmermeer.
285.[regelnummer]
Si peinsde, waert dat si noch mesdade,
gheen argher wijf en mochte dan leven;
si soude, met haers brueder rade,
in enen cloester sijn begheven.
Haer goet woudsi den broeder laten,
290.[regelnummer]
si en wist aen wien bat besteden.
Si peinsde om hare zielen baten
ende baets hem oetmoedicheden.
Hi sprac: ‘Dat hijt gherne dade’
Dus offerde si haer jonghe lijf
295.[regelnummer]
in enen cloester, doer Gods ghenade,
daer si in steerf een heilich wijf.
| |
[pagina 66]
| |
Hierom en sal men niemanne verdoemen.
Gods gracie en es niemanne ontseght,
noch nieman en sal hem sijnre doeght beroemen,
300.[regelnummer]
wantse nyeman van hem selven en heeft.
Nu bidden wi Gode, daert al ane leeght,
dat wi te sijnre gracien moeten comen
int rike, daer men ewelike leeft,
te sijnre eren ende tonser vromen.
Amen. CCC.IIII. v.
In het Hs. onder Nr CXII, bl. 96 vo, - col. 1, 98 ro, col. 2. | |
V. Ene exempel vanden Raven.Het was een raven wilen eer
die alre kinder en hade meerGa naar voetnootV. 2
dan enen sone, dien hi wel plach;
dien hielt hi al tot anden dach
5.[regelnummer]
dat hi volwassen was algader
ende alsoe groet als sijn vader.
Doen sprac doude raven tot ere tijt:
‘Sint dat ghi, sone, volwassen sijt
soe vlieghet, ende vaert u gheneren
10.[regelnummer]
op dat velt, daer die dorplieden eren.
Daer valt bi hem in die vore
ende loepse mi dan al dore ende dore;
dat u best ghenoecht dat raept daer uut:Ga naar voetnootV. 13
worelen, wormen, ende ander cruut,Ga naar voetnootV. 14
15.[regelnummer]
ende ander dinc dat u ghemicket;
| |
[pagina 67]
| |
maer siedi dat die dorpman nicket,
soe sijt op u hoe al in een;
masschien het es om enen steen,
daer hi u mede worpen wille;
20.[regelnummer]
sone, en hout dan niet stille
ghi en vlieghet henen uwer verde,
als die dorpman nicket ter erden.’
Doen sprac die jonghe raven: ‘Here,
ende of hi dan, ten ommekere,
25.[regelnummer]
enen steen in sinen boesem brochte,
daer hi mede mi wel mochte
toren doen ende verdriet:
daeromme soe en derric nicken niet.
Hi es sot die hem gheloeft soe verre!’
30.[regelnummer]
Doen was die oude raven erre
ende seide: ‘Sone, waer toe eest goet,
na dien dat ghi sijt soe vroet,
dat ghi dus langhe legghet in muten?
Nu port u ende vlieghet daer buten
35.[regelnummer]
ende vaert selve om u neringhe.
Godsat heefti dier u meer sal bringhen!
Noch vint men vele alselker sonen,
die scalcheit ende quaetheit connen
ende der doghet wel luttel achten,
40.[regelnummer]
die desen jonghen raven slachten,
die hars vaders goet verteren,
ende hem niet en willen gheneren,
vore dat sijt al hebben overbrocht
ende al verteert ende al vercocht.
45.[regelnummer]
Hieromme soe winnet in uwe joghet,
ende hoet u altoes soe, waer ghi moghet,
dat ghi te bloet niet en wert van haven.
Dit bispeel leert ons douden raven.Ga naar voetnootV. 48
Explicit.
Item. XLVIII. v.
In het Hs. Nr LXXXIII, bl. 74 vo. | |
[pagina 68]
| |
VI. Van enen Scutter.In ere haghen dat ic quam,
daer ic enen scutter vernam,
die de voghel brochte in groter noet.
Wat hi gheraechte bleef al doot.
5.[regelnummer]
Mesti, soe verloes hi cleine,
want daer hi met scoet waren steine.
Dus haddijs wale sijn ghevoech,
om cleinen cost haddire ghenoech.
Maer, dat soe der ic wel melden:
10.[regelnummer]
had hi stenen moeten gelden,
het hadde hem te meer verdrotenGa naar voetnootV. 11
dat hise om niet hadde wechgescoten.
Dus ginc hire vele ontliven.
Die op die stede wouden bliven,
15.[regelnummer]
dat moeste sijn lijf verzumen
echte het moeste die stede rumen.
Een marcolf wert sijns gheware,Ga naar voetnootV. 17
hi riep lude ende oppenbare:
‘Huedt u, voghele, vore den man
20.[regelnummer]
die metten steenen scieten can!
De steene costen hem soe lichte,
wi ontgeldent arme wichte!’
Doen die voghelen alle horden
dat mense aldus woude morden,
25.[regelnummer]
wordense malsch ende gheluut,
ende sijn behendecheit quam uut.
Doen en mochti metten boghe niet scaffen,
noch daer voghelen meer veraffen.Ga naar voetnootV. 28
In sinen sin wert hi verert
30.[regelnummer]
ende int scieten soe verwert,
ende scoet hem selven op den dume
| |
[pagina 69]
| |
dat hijs mochte ghenesen cume.
Dus gingic vort, ende lieten gaen,
ende vant op enen borre staen
35.[regelnummer]
een edel wijf van hogher aert,
ende ic seide haer, metter vaert,
wat ic in drome hadde ghesien.
- ‘O wi, o wi! sprac si mettien,
wat vint men daer scutters al,
40.[regelnummer]
als ic met redene proeven sal!
Die scoene sprect, sonder menen,
die sciet leider metten steenen.
Scoene worden en costen niet,
dies hem den meneghen cleine ontsiet.
45.[regelnummer]
Menech sprect ende bringhet vort
scoene, beroemeghe, onstaende woort;
soudijdt volbringhen in eneger sake,
ic wane hi der worden niet en sprake.
Wat ghi sprect en vor wien,
50.[regelnummer]
ende wijt hoert, hoedt u van dien.
Dat raedt Aristoteles
die meester alder wijsheit es.’
Nota. LII. v.
In het Hs. Nr CLV, bl. 152. col. a. | |
VII. Vanden Esel.Een esel hadde aenghetoghen
eens herts huut, des was hi bout,
ende in hem selven soe bedroghen
dat hi den esel wert onhout.
5.[regelnummer]
Hi ghemoetten enen mul;
hi sprac: ‘Ghi en selt met mi niet gaen,
want u vader was een guul.
| |
[pagina 70]
| |
Sich, hoe ic ben ghedaen!’
Het gheviel dat jaghers quamen,
10.[regelnummer]
ende elkerlijc blies sinen horen,
also die der jacht wilden ramen.
Dat wilde dier spranc hem voren.
Alse die jagheren dat versien
dat elc dier vloe sire verde,
15.[regelnummer]
dat en mochte den esel niet ghescien,
om dat hi stedich was van arde.
Die honden spronghen den esel om
ende waenden dat ware een wilt.
God, here! hoe lude hi doe reren beghan,
20.[regelnummer]
die hem soe cranckelicke onthielt,
die te voren was soe cloc,
ende ghetorden uuter maten!
Men scoerde hem sinen nuwen roc,
ende oec moeste hire den ouden laten.
25.[regelnummer]
Sijn vel scoerdemen met allen
ende dedem daer sinen fijn.
Dit mochte den esels welghevallen,
die sotter vele dan esels sijn.
Wie es die esel die ic mene?
30.[regelnummer]
Dats die hem selven niet en kint,
die lettel maghe heeft of gheene
dan hi met enen here ghewint,
ende een paer clederen elc jaers
te draghene, met goeden lieden,
35.[regelnummer]
ende dan maect hi sijn wanewaers;
dit mach een esel wel bedieden;
ende dan wilti sijn van hoghen lieden sijn gheboren,
die des hoefts moghen ghenieten.
Ic segt u allen wel te voren:
40.[regelnummer]
deser eselen machmen verdrieten.
Maer alre vroetscap fondament,
dies sijt seker ende ghewes,
dats dat elc hem selven kint,
wanen hi comt ende wi hi es.
Nota, 44. v.
In het Hs. Nr LIII, bl. 55 ro col. a. | |
[pagina 71]
| |
VIII. Dits vanden Anxt.Die levet in anxte, hi levet in eren,
want anxt doet al mesdaet keren.
Wie anxt vore Gods toren haet,
huedt hem sondeliker daet
5.[regelnummer]
vele bat dan een ander man,
die nie anxt, no vrucht, ghewan.
Bi anxte behout menech wijf
haer rechte, tsucht, moet ende lijf,
dat si haer selven vervrouden mach
10.[regelnummer]
dat si des anxt ie gheplach,
diese alsoe van scanden sceeidtGa naar voetnootV. 11
ende bewaert haer wijfelijcheit.Ga naar voetnootV. 12
Dat wijf mach wel sachte leven
die allen anxt heeft afghedreven,
15.[regelnummer]
alle onwijfeliken seden,
die si doer anxt hevet vermeden.
Es dan haer anxt volcomen,
dien si heet tot haer ghenomen,
dat si in anxte si telken spele.
20.[regelnummer]
Die anxt verweerft haer ere vele.
Es dan dien anxt niet wel te loven,
die wijfelijc ere dus brinct te boven
ende set in dus hoegher weerde,
ende hulpet in enen rechter gheverde?
25.[regelnummer]
Ridders, knechten, in striden, in storme,
mids anxt comt hem een manlijc vormeGa naar voetnootV. 26
| |
[pagina 72]
| |
datse hem hoeden vore selc gherochte,
desse hem namaels scamen mochten.
Die anxt doet hem verwerven
30.[regelnummer]
eren vele ende daer in sterven.
Selc die vliet doer anxt van mans handen,
die si hevet, wilt verstanden,
ware si scamel van natueren,
die anxt soude haer al haer leven dueren,
35.[regelnummer]
dat ment haer verwiten soude
dicker dan sijt hooren woude.
Anxt van scempte es, dat ic meine,
die meneghe herte maket reine
ende meneghen doet gheloeften houden,
40.[regelnummer]
ende van onvertuughden scouden,Ga naar voetnootV. 40
ende ghewarech te sine van worden.
Bi anxt hout menech sijn orden
die si billijc anders minghen,
als anxt, no scempte, niet en dwinghen.
45.[regelnummer]
Dus sal men anxt ende sceempte prisen
want si den lieden te besten wisen.
Nota. XLVI v.
In het Hs. Nr CLVI, bl. 152. col. b. | |
IX. Van Eren.Ere es een edel wort,
daer men menech docht af hort.
Hets recht, want si heeftse binnen.
Wie dat ere wilt ghewinnen
| |
[pagina 73]
| |
5.[regelnummer]
ende der eren name draghen,
hi moet cost ende pine waghen,
want ane die twee, es belanc,
sal men hebben der eren danc.
Pine wint ere metter hant,
10.[regelnummer]
ende die cost breit die mere int lant.
Wie dat werct bi desen beiden
hi blijft met groter werdicheiden.Ga naar voetnootV. 12
God verleent ghesonde ende goet
meneghen. Waeromme hijt doet,
15.[regelnummer]
es den ghenen wel verborghen,
die om dere niet en sorghen;
maer schemel, die poghen
hoe si in eren clemmen moghen,
want si gheen dinc sere minnen,
20.[regelnummer]
dat sijn die ghene diet bekinnen,
alse God daerin wilt verbaren,
want si cost, no pine, en sparen
omme te doene dat hem betaemt.
Maer donscamele, die hem niet en scaemt,
25.[regelnummer]
ende groet goet in sonden heeft,
ende recht alse ene beste leeft,
die noch ere, noch doecht, en plegt,
hets jammer datten derde drecht!
Alse iement goeders van hem hoert,
30.[regelnummer]
diene in dogden wilt setten voert
sal scuwen bi alselke te sine
ende hi sal cost ende pine,
na sijn vermoghen, volbringhen.
Soe doet hi recht al sine dinghen.
Nota It. XXXIIII. v.
In het Hs. Nr CVII, bl. 87 col. b. | |
[pagina 74]
| |
X. Dits van Solase.Solaes, God gheve u goeden dach,
daer men di eert, met rechter trouwen!
Ic dies niet ontberen en mach
dies willic di in rime bouwen.
5.[regelnummer]
Hets jammer datsi di anscouwen,
die draghen enen loesen moet.
Mochtic vergheten allen rouwen!
Solaes prisic voer alle goet!
Hoe mochtic solaes ontberen,
10.[regelnummer]
als ic sie ene beelde fijn?
In cans der liever niet gheweren,Ga naar voetnootV. 11
in moet dan haer eyghen sijn.Ga naar voetnootV. 12
Si heeft soe vriendelijc anschijn.
Haer vlamme, die mi berren doet,
15.[regelnummer]
recht midden in die herte mijn!
Solaes prisic voer alle goet!
Solaes verlene mi God, die goede,
die wile dat ic solaes begare.
In het Hs. onder Nr CXCVIII, bl. 195, vo, col. b. Het slot van dit stuk is verloren doordien er te dezer plaets een blad ontbreekt. | |
XI. Dit sijn twee poenten daer ere ane leghet.In vele manieren mach men merken
die scamel sijn, of daer na werken;
| |
[pagina 75]
| |
want scamelheit, des sijt ghewes,
toent haer selven waer si es;
5.[regelnummer]
soe edel es si ende soe fijn.
Waer dat scamel herten sijn
die sterven een doot, vorwaer gheseit,Ga naar voetnootV. 7
wanneer si sien onscamelheit:
soe grote contrarie sijn si beide,
10.[regelnummer]
scaemte ende onscamelheide,
als ic u in twee manieren,
uut corten worden, sal visieren.
Soe, waer een hof es opgheleecht
ende ridderen ende knapen vortgheseecht,
15.[regelnummer]
die alomme sijn dan gheseten,
comen si gherne, als sijt weten.
Als dan es vergadert al
thof, na dat het wesen sal,
van ridderen, knapen ende vrouwen,
20.[regelnummer]
soe eest een lieflijc aenscouwen
die soete werde rode monde.
Hi en was nie van goeden gronde
die daer archeit in verstoet;
maer nidecheit die stort haer bloetGa naar voetnootV. 24
25.[regelnummer]
als si bliscap erghent weit,
want sijt al in quade versteit
dat goede liede te samen comen.
Alse dan water es ghenomen
ende men ghereit te sittene waert,
30.[regelnummer]
soe doet scamte haren aert,
want milde herten, die hem scamen,Ga naar voetnootV. 31
selen altoes, na haer betamen,
verbeiden, eer si sitten gaen.
Ende selc, die es herde saen
35.[regelnummer]
gheseten, met haestecheden,
waer hi scamel, hi soude beiden
ende laten die ghene voren
sitten, dient es anegheboren.
| |
[pagina 76]
| |
Hier mach men onderkinnen
40.[regelnummer]
scamelheit, na mijn versinnen.
Dander poent es in den velde,
daer men viande met ghewelde
comen siet, daer mach men dan
den gherechten scamelen man
45.[regelnummer]
merken, uuter maten wale.
Selc can dansen in die zale,
daer hi vele af wilt weten,
hi soude herde saen vergheten
voer die viande, voorwaer,
50.[regelnummer]
den voet te hebbene, waer hi daer.
Dit en hoert niet toe der scamelheit.
Soe wie dat daer den dans voergheit
ende den vianden hout den voet,
dien lovic frisch ende wel ghemoet;
55.[regelnummer]
ende hem soe salmen scamel scriven
voer alle goeden reinen wiven
in goet gheselscape, waer hi comt.
Sint meer dat men scamelheit dus romt,
soe radic alle den vrienden mijn
60.[regelnummer]
dat si met herten scamel sijn.
Explicit. It. LX. v.
In het Hs. Nr XCVIII, bl. 79 vo. col. a. | |
XII. Van dat die liede sijn gherne geheten joncfrou.Ga naar voetnoot(1)Al dunct den lieden meest algader
dat die werelt nu es quader
| |
[pagina 77]
| |
dan si was wilen eer,
God danc! si es veredelt seer!
5.[regelnummer]
Want die wilen, in ouden dagen,
vrouwen te heten plagen,
Heile, Griete, Lise oft Calle,
heten nu joncfrou alle!
Al hadde haer moeder warmoes vercocht,Ga naar voetnootV. 9
10.[regelnummer]
oft liede gebeden ter brulocht,
oft ten like gebeden vrouwen,
oft ael oft bier gebrouwen,
natten geknocht oft huven,
hoenre vercocht ende duven,
15.[regelnummer]
si souden joncfrou willen sijn,
op dat haer manne tapten wijn
oft tot eneghen ambachte willen keren.
Daer ane leget een dropel eren!
Ic ontmoette ene vrouwe, in dese weke,
20.[regelnummer]
die ic gruette vriendeleke,
ic seide: ‘Vrouwe, God geve u goeden dach!’
Haddi gesien hoe si op mi sach
ende den hals keerde, soe fier
als ene hinne op enen pier!
25.[regelnummer]
Ende antworde mi een woert niet
om dat icse joncfrou niet en hiet!
Dies, Dieus! wanen quam dese edelheit groet?
Edelheit geet om haer broet,
want wie iet goets can ghewinnen,
30.[regelnummer]
wilt hem selven vore edel kinnen.
Goet, noch geboerte mede
en maken gheen edelhede.
Al ware een man een conincs kint,
ware hi op edelen seden blint,
35.[regelnummer]
hi en ware niet edel, des sijt gewes.
Ende wi edel van seden es,
hi es recht van edelre connen,
al hadden een dorper gewonnen.
| |
[pagina 78]
| |
Nieman ende hoert ter edelheden,
40.[regelnummer]
hi en si edel van herten en de van seden.
Nieman en si fel, noch stuer;
elc si sijns gebuers gebuer,
want wi sijn alle sterfelijc,
ende van vleesche ende van bloede gelijc;
45.[regelnummer]
ende hebben wi allegader
in den hemel enen vader,
ende op ertrike, als ghi hebdt vernomen,
si wi alle van Adame comen.
Tfoerdeel es cleine, diet wel besiet.
50.[regelnummer]
Onse rechte erve en es hier niet;
maer die ginder hemelrijc heeft,
heeft hier als een coninc geleeft!
Nota LII v.
In het Hs. onder Nr CXIX, bl. 103 vo, col. b. | |
XIII. Een edel Wijf ende een hoghe gheboren.Een edel wijf ende een hoghe gheboren
hordic claghen een claeghelijc leit.
Si sprac ‘: Het moet al sijn verloren,
gheselscap ende vromoedecheit.
5.[regelnummer]
Een wijf, die na gheselscap steit,
haer wert lichte beraden toren.
| |
[pagina 79]
| |
Der niders niden soe es leit
ende hebben jeghen hare ghesworen.
Lichtelike soe werdt benijdt
10.[regelnummer]
een wijf die men vromoedech siet.
Dies wert vermindert, talder tijt,
die selve gheselscap, die men pliet.
O ridderen, knechten, edel diet,
hier jeghen kivet ende strijt!
15.[regelnummer]
Ende en laet aldus verderven niet
die vroude, die menech herte verblijt!
Sent nideren creghen die ghewelt
dat si loghene mochten bouden,
ende men die voer waerheit helt,
20.[regelnummer]
heeft menech goet wijf dat ontgouden.
Onverdient ende buten scouden,
werdt dicwile wijfleec ere ghevelt.
Wie hem in boesheiden der verbouden,
hevet ene loghene schiere ghestelt!
25.[regelnummer]
Aen vrouwen doet men dicwile quaet,
die men met worden roeft haer ere,
ende ontsculdech sijn boeser daet,
niet dan si vrolijc gheberen.
Maer niders, die dat willen weren,
30.[regelnummer]
viseren emmer selken raet
ende comen vort met selken meren,
die wijfleecheit niet wel en staet.
Te rechten mach men wel ontsien
der niders tonghen, dat evel blaet!
35.[regelnummer]
O wach! diese mochte ontvlien,
hoe groten raste soe ware dat!
want si begheren nemmer bat
dan allen dinc ten quaesten tien.
Met loghene maken si den pat
40.[regelnummer]
dat hem evel moet ghescien.
Een man, die hem wel bedochte,
die mochte node bringhen voert
daer hi mede in liden brochte
een wijfleec wijf, daer doghet toe hoert.
45.[regelnummer]
Soe wie, haer af leit dat edel wort,
| |
[pagina 80]
| |
bi lode! hi jaghet een evel jachte
ende hi werct ene quade mort!
Hem ware beter dat hijs niet en wrachte!
Tot allen tiden soe sal men eren
50.[regelnummer]
reine magheden ende goede wijf
ende haer vroude ten besten keren,
want si sijn mannes leits verdrijf.
Wapen over den leiden kijf!
die ons benemt vele blider meren
55.[regelnummer]
ende ghehouden wert soe stijf
dat hi hem in node moet verweren!
Dese vroude die moet verswinden
bider valscher nider loghen.
Cume soe der hem iement onderwinden
60.[regelnummer]
dat hi hem vrolijc der verhoghen.
God, die hevet een groet vermoghen
ende die mach binden ende ontbinden,
die moet hem corten haren vloghe,Ga naar voetnootV. 63
die die quade vonde vinden!
65.[regelnummer]
Alse een nider vint den vont
daer hi vrouwen scande met doet,
soe wert vroe siere herten gront
ende hem verblijdt sinen fellen moet.
Het dunct hem wesen herde goet;
70.[regelnummer]
hi maket sinen gheselle cont.
Al ware hi lam, in hande in voet,
van vrouden wordi al ghesont!
Nochtan salmen te rechte prisen
die hoghe wijflike conne,Ga naar voetnootV. 74
75.[regelnummer]
die, met hare doghet, doet risen
mannes moet in hogher wonne.Ga naar voetnootV. 76
Soe wie dat hem dan prijs veronne,Ga naar voetnootV. 77
dien willic voer niders wisen.
Wijfleecke doghe es ene bloeme
80.[regelnummer]
die therte doet in vrouden spisen!
| |
[pagina 81]
| |
Balsemenroke horic loven,
want si sijn in sueter lucht,
nochtan willic daer prisen boven
een wijfleec wijf, in reinder tsucht.
85.[regelnummer]
Die haer hilt in reinder vrucht,
ende van scanden onbestoven,
ende diet vore niders berghen nucht,
daer waert ghenoechghelijc met te hoven!
Alle die vroude, die ye ghewaert,
90.[regelnummer]
die waert verclaert bi vrouwen goede.
Die godlijcheit, die sere was haert,
die waert daer bi saecht ghemoede.Ga naar voetnootV. 92
Och! edel, wijflijc wijf, ghemoede,
en brect niet den hoghen aert,
95.[regelnummer]
soe moghedi gheven overvloede,
volmaecte vrouden, onghespaert!
Een wijf, die haer wijfleec helt
ende vromoedech es daer bi,
soe wie met moede aen hare verselt,
100.[regelnummer]
te rechte dat hi te beter si.
Hi mach wel wesen sorghen vri,
wien dat die aventure ghevelt.
Het ware onrecht droefde hi
want hi metten saleghen es ghetelt!
105.[regelnummer]
Roemers roemen ende niders niden,
dat es wel een evel plaghe,
die groten anxt doet vrouwen liden
ende benemt vele blider daghe.
Wapen over die felle laghen!
110.[regelnummer]
die gheleidt wert in menegher siden:
in velden, in wouden, in bosch, in haghen,
daer men vrouwen siet verbliden!
Nota It. CXII v.
In het Hs. onder Nr LXXV, bl. 67 vo, col. a. - 68 col. a. | |
[pagina 82]
| |
XIV. Vanden Covente.Hoert na mi, in lieghe u twint:
eenrehande liede, dat men vint,
enen cloester hebben si ghesticht.
Wat men bedrieft, in haer covent,
5.[regelnummer]
hebbic wel een deel versent,
daeromme soe hebbicker af ghedicht;
want des cloesters wesen es wel licht.
Scade waert dat ment te scrivene liete.
Si hebben aen enen here gheplicht,
10.[regelnummer]
dats die bisscop van verdriete;
haer jonc wijf die heet droeve Magriete.Ga naar voetnootV. 11
Of ghi wilt, verstaet mijn menen:
tcloester es tachter altenen!
Alse dese broeders broeders werden
15.[regelnummer]
ende si eerste in dordene terden,
gheraet wat gheet men hem bevelen:
nu siet wel die ons leven harden,
ghi moet u met eenre corden gorden
om dat wi daer toe comen selen.
20.[regelnummer]
Dierste jaer laet mense spelen,
na hare ghenoechte, met haren renten,
ende alst jaer es uut dan gaen si quelen;
dan soe sijn si povers van largenten,
ende dan leven si vanden covente;
25.[regelnummer]
dan gaen si broeders sijn met allen.
Ach lasen! tcloester sal saen vallen!
Alst diaer uut es, des seker sijt,
ende si draghen gaen dabijt,
| |
[pagina 83]
| |
dan gheet men stellen haer provanche.
30.[regelnummer]
Si draghen rocken met scoren wijt,
ende si eten selden enen goeden maeltijt;
met honghere gaen si dicke ten danse;
si wedden om een scuerken de canse,
verliesense, soe eest verdriet,
35.[regelnummer]
dan gaen si cloien haren cranse.
Bi lode! nochtan en hoect hem niet.
Ende haer prioer, als hi dit siet,
leent hi hem .vi. om sevene
ende dan vallen si weder, saen ter banen
40.[regelnummer]
ende als hem haer prioer beghint te manenGa naar voetnootV. 40
om sine bate te hebben inne,
dese broeders seiden: ‘Stecti uut v granen,
bi lode! wi en gaven u niet ii sanen,
strijct den jersten die ic winne.’
45.[regelnummer]
Dan soe sprect hi, met grammen sinne:
‘In anderweerf seldijs ghemessen;
dit sijn dese broeders lessen:
dat van viven ic hout van sessen.’
Alsoe gaen si daer sitten callen.
50.[regelnummer]
Ach lasen! tcloester sal saen vallen!
Die in dit cloester sijn vercoren
hoe si heten seldi horen,
ende die penitencie die si doen.
Haer aederen die sijn na ghescoren,Ga naar voetnootV. 54
55.[regelnummer]
van couden sijn hare aederen versworen;
si hebben moder in hare scoen;
sine draghen swert, no bastoen,
soe heilich sijn si, dat ghijt wet,
maer daer bi es een occosoen,
60.[regelnummer]
hets vore ghoet te pande gheset.
Die ledech es ende gherne wel et
dien cleden si ende el gheenen.
Tcloester es tachter altenen!
| |
[pagina 84]
| |
Desen broeders hebben enen sede:
65.[regelnummer]
si hebben liever wijn dan mede,
alst men hem borghen wilt met vliete;
maer alse si drincken tenegher stede,
soe bidden si den weert ene bede:
scrijft anden want met enen crite:
70.[regelnummer]
‘Wi hebbens x, her weert, telt quite.’
Dan sprect die weert: ‘Bi lode! ene mite
ende willic u niet langher borghen!’Ga naar voetnootV. 72
Dan soe gheet daer aen een sorghen,
wanneer dat haer renten smallen.
75.[regelnummer]
Ach lasen! tcloester sal saen vallen!
Dan gheet die ene broeder ane de vrouwe,
hi smect ende maect haer die mouwe.
Hi swert: ‘Die moeder, die mi droech!
ic scaems mi ende ic hebts rouwe.
80.[regelnummer]
Gheloves mi, bi miere trouwen!
ic saelt u gheven marghen vroech!’
Dan sprect die weert: ‘Hets mi ghenoech
wildi vore hem allen bliven?’
Hi sprect: ‘Iaic.’ Sijn herte loech.
85.[regelnummer]
Soe gheet ment dan op enen scriven.
Groet es die blisscap, die si driven,
als ment tghelach dus hout aen enen.
Ach lashen! tcloester es tachter altenen!Ga naar voetnootV. 88
Dus lopen si weder ter taverne.
90.[regelnummer]
Den weert driven si te scerne,
si maken herde groet beraet.Ga naar voetnootV. 91
Dan sprect daer een: ‘Ic ate wel gherne,Ga naar voetnootV. 92
(die ander heves quaet tontberne),
en weet hier niemen ghenen raet?’
95.[regelnummer]
Dan sprect een ander: ‘Broeder, jaet,
ic wane ic thuus noch hebbe een swert,Ga naar voetnootV. 96
ic saelt gaen halen, dat verstaet,
ende wi selent gheven onsen wert!’
| |
[pagina 85]
| |
Dan sijn si stout ende onververt,
100.[regelnummer]
int cabaret gaen si dan callen.
Ach lasen! tcloester sal saen vallen!
Ic segghe u dat dese broeders leven
met Gode sere sal sijn verheven,
want si neghene sekerheit en weten;
105.[regelnummer]
sine en hebben savons niet beseven
wiet hem lonen sal oft gheven
dat si smorghens selen eten.
Theilicheit heeftse soe doerspleten
dat si en sorghen om gheen goet.
110.[regelnummer]
Haren roc die es dunne versleten
ende beroect es haren hoet.
Si sparen haer cousen, ende si sijn vroet,
ende gaen bloet met beiden benen.
Ach lasen! tcloester es tachter altenen!
115.[regelnummer]
Alse si soe langhe dese ordene hayen
ende haer clederen oec ontnayen
ende si ghene nuwe en moghen copen,
in Vranckerike gaen si dan drayen
ende leren daer goet walsch ter laeien.
120.[regelnummer]
Si leren daer haer hemde knopen.
Suete water halen si daer met stopen
ende ghevens om ene malie een pinte.
Aldus laten si verlopen
met ermoeden daer haer renten.
125.[regelnummer]
Si draghen thuuswert tenen prosente
een nieu juweel uter Hallen.
Ach lasen! tcloester sal saen vallen!
Elc die wachte hem van deser abdie,
want ghene eersam paertie
130.[regelnummer]
en pleghen in dit cloester te sine;
maer ledeghe, ledeghe loddernie
wert daer ghecleet, seit men mie.
Int leste werdent al cokine.
Si gaen ghegort met eenre linen;
135.[regelnummer]
sine hebbens gheens riems te doene.
Si hatent tghelt ghelijc den venine!
Dus scijnt die sonne doer hare caproene!
| |
[pagina 86]
| |
God, die starf ter rechter noenen,
moet goet gheselscap hier af renen;
140.[regelnummer]
want tcloester es tachter altenen!
It. desen sproke houdt C ende XL v.
In het Hs. onder Nr LXVI, bl. 61 ro, col. a. - 61 vo, col. a. | |
XV. Vander Taverne.O gheluc, vorspoet ende ereGa naar voetnootV. 1
comt van goeder gheselscap gherne,
maer dicwile valt hi in zere
die vele wandelt in taverne;
5.[regelnummer]
ende hieromme radics tontberne
hem allen, die mijn vriendeken sijn,
want, ic en segt in ghenen scerne:
taverne es argher dan venijn.
Mi verwondert boven alle saken,
10.[regelnummer]
na dat nu ter werelt steet,
dat iement hem soe sot laet makenGa naar voetnootV. 11
dat hi in de taverne geet;
want anders niet dan bloet ende sweet
hoert men daer jammerlike zwerenGa naar voetnootV. 14
15.[regelnummer]
ende meneghe ontamelike eedt.
Het mocht elken goeden man deren.
| |
[pagina 87]
| |
Die meneghe seit: ‘Laet ons gaen drincken
in die taverne, een goet ghelach!’
Ach leider! hoe lettel wilt hi dincken
20.[regelnummer]
wat van tavernen comen mach!
Anders niet, dan hantgheslach,
comt van taverne ende jammer groet;Ga naar voetnootV. 22
want om een wort, daer niet an lach,
wort meneghen nu ghesteken doot!
25.[regelnummer]
Al waert dat men den wijn om niet
gave, ende mens niet en vercochte,
nochtan soude men tgroet verdriet
scuwen, datter af comen mochte.
Maer hodeleers, vechters, die haer ghedochteGa naar voetnootV. 29
30.[regelnummer]
setten op dobbelspel ende baten,
ende niet en soeken dan gherochte,
desen sal men die taverne laten.
Een mensche, die mercte ende besaghe
hoe dat dese vechters ende hodelaren,
35.[regelnummer]
als si gan drincken in ghelaghe,Ga naar voetnootV. 35
ende si goedsmoets willen teren;
die mercte hoe si hem dan gheneren,
als si gaen dobbelen ende int soutvat maken,
een goet knapen mochtem wel ververen,
40.[regelnummer]
moesti in dat ghelach gheraken.
Hulpe God! hoe dese hodeleers merken
druncken liede, daer si na staen!
Enen voghelare, die na leewerken
leghet, ende hevet niet soe saen ghevaen
45.[regelnummer]
ene leewerke, noch alsoe saen
alsi dien steken uten plumen.
Sijn tessche vol gelts hevet sciere ghedaen,Ga naar voetnootV. 47
al soude hi des anders dages Brusel rumen.Ga naar voetnootV. 48
| |
[pagina 88]
| |
Ach leider! hoe es hi dan ghescint
50.[regelnummer]
die aerme dwaes, die thuuswert geet,Ga naar voetnootV. 50
daer hi wijf ende kinder vint
ende hi cruus no munt en weet!
Meneghe ontameliken eedt
sweert hi, ende doet hem allen onvrede,
55.[regelnummer]
maer des anders dages eest hem leet.
Siet, dits de taverne sede!
Alaes! als hi hem dan bedinct
hoe hi sijn geldeken hevet verloren,
een rouliedeken hi sinct:
60.[regelnummer]
hem rout dat hi es gheboren;
menech ghepeis comt hem te voren
dat de viant al toe brinct.
Des wert die ziele dic verloren
wie gherne in taverne drinct!
Ach! een lettel wilt mi verstaen,
65.[regelnummer]
alst soe met desen kinderen steet
dat haer gelt sere hevet ghedaen
soe dat op die heffenen geet,
gaen si te samen, wel ghereet,
in die taverne roeren, scieten;
70.[regelnummer]
den meneghen doen si anxt ende leet.
Des den goeden mach verdrieten
Es hem dan te na gheseten
iement, ofte sprect een spellijc woort,
die man moet emmer sijn ghesmeten
75.[regelnummer]
ofte si worpent al over boort.
Ja, lodder, segghen si: ‘Sidi versmort?
Moeten wi van u verdraghen?
Soudi vermanen onser moeder, goort?Ga naar voetnootV. 78
Bi den tanden! ghi wert gheslaghen!’
80.[regelnummer]
Alse dan ghemackelike knapen
merken dat mense dus wilt riden,
segghen si: ‘Ghi heren, wat wildi maken?
Wine willen jeghen u niet striden.
| |
[pagina 89]
| |
Van deser saken wi ons vermiden;
85.[regelnummer]
es u messeit ofte iet mesdaen
men saelt u beteren, latet liden;
op de ghesellen willen wijs gaen.’
Aldus hebben eersam lieden
liever dat si vordeel gheven
90.[regelnummer]
sonder verdiente, dan daer ghesciede
ongheval ofte enech sneven.
Siet, hier op eest datse leven,
op dit vordeel entese baten;Ga naar voetnootV. 93
ende hieromme soudemen begheven
95.[regelnummer]
die taverne ende achterlaten.
Woudem oec een gheselle setten
hier jeghen, ende sijn onrecht weren,
stappans souden si, al sonder letten,
hem allegader willen deren.
100.[regelnummer]
Hieromme heefti qualec gheneren
die niet en can sijn achterdeel
verdraghen ende laten hem gheberen,
want si trecken al een zeel!
Worde oec een goet knape ghesteken
105.[regelnummer]
doot, die mids den drancke waer uten kere,Ga naar voetnootV. 105.
someghe liede souden spreken
seker, hi verhalet sere,
nochtan dat .M. werven mere
den aermen dwaes ware mesdaen;
110.[regelnummer]
des moet ontfarmen onse here:
het moeste al over hem ute gaen!
Nu, hier af willic nemmeer dichten,
daer ic bidde onsen lieven here
dat hi mijn herte moet verlichten
115.[regelnummer]
ende bescermen van allen sere,
alsoe dat ic nemmermere
in ongheval come van taverne;
want wise scuut het es sijn ere.
Jan Dingelsche micter vort tonberne.Ga naar voetnootV. 119
| |
[pagina 90]
| |
120.[regelnummer]
Nu, God onne hem ende elken man
die scamel es, dat hise laete,Ga naar voetnootV. 121
want niemen goeders daer in en can,
daer in, ghehalen gheluc oft bate.
Des laet ons bidden hem, die de mate
125.[regelnummer]
draghet van gherechtecheden,
das hi ons bringhe in sine ghesate,Ga naar voetnootV. 126
dat ewelijc duert sonder verscheiden!
Amen CXXVIII v.
In het Hs. onder No CLIII, bl. 150, col. b. - 152 col. a. | |
XVI. Hoe Miede, Valscheit ende Nijt die werelt verkeren.Wat hulpen vele nuwer woert,
die wi den heren bringhen voert,
daer men lettel sijns ane leecht?
Die scrifture heeft mi gheseecht
5.[regelnummer]
woerde, consticse u ontbinden,
ghi mochter wetentheit in vinden.
In latine seechtmen ende leest
dat hier te voeren hebben gheweest
wise clerke, die vele conden;
10.[regelnummer]
die ons dus hebben ontbonden
in haren boeken, telker ure,
dat minne, wijsheit ende nature
| |
[pagina 91]
| |
meester sijn van allen werken.
Het schijnt redene, maer ic merke
15.[regelnummer]
drie saken, die hem sere scaden
ende die werelt soe verladen
dat mens gheware wert alle tijt:Ga naar voetnootV. 17
dats miede, valscheit ende nijt.
Dese drie sijn die onteren
20.[regelnummer]
alle die werelt ende verkeren.
Ende ic wille u segghen hoe dit comt,
ende es nu niement wijs ghenoemt,
hine can valscheit ende losie;
scoen baraet ende reinardie,
25.[regelnummer]
moet hi connen, sael wijsheit schinen;
ende alle die hem in doeghden pinen,
die heeten onwijs ende dom.
Aldus es goede wijsheit stom!
Men seecht dat wijsheit niet en si
30.[regelnummer]
daer en moet sijn valscheit bi.
Dit machmen wel sien ende hoeren
ane som edele liede, wel gheboren,
die van naturen soude sijn goet.
Wi sien dat, in haren edelen moet,
35.[regelnummer]
die lose nijt alsoe beclijft
ende hise, met crachte, daer toe drijftGa naar voetnootV. 36
dat si dicke, te menegher ure,
werken jeghen hare nature,
daer elc mensche na volghen soude,
40.[regelnummer]
op dats hem nijt ghehinden woude,
die meneghe doet meswerken sere:
daer es nijt der naturen here,Ga naar voetnootV. 42
dat al die werelt lettel vroemt.
Die minne, daer alle goet af coemt,
45.[regelnummer]
die es nu al te nieute bleven;
der mieden es al op ghegheven
dies minne plach te ghewouden.
| |
[pagina 92]
| |
Miede doet, bi haren scouden,
dat deen lief dander haedt,
50.[regelnummer]
ende dat tkint den vader laedt,
daer minne soude sijn ende trouwe.
Aldus es miede der minnen vrouwe.
Dese drie voerghenoemde saken
doen de werelt sere mesraken,
55.[regelnummer]
want si die ander drie ontsetten.
Mocht mense in enegher wijs beletten,
daer soude die werelt al an winnen;
ende men van nieus woude beghinnen
der goeder ouder wijsheit pleghen,
60.[regelnummer]
ende men minne in allen weghen
liete sijn, daert haer bequame,
ende men der naturen name
hoghen wilde ende ghehinghen,
al haren wille si soude volbringhen,
65.[regelnummer]
dat die goede leefden in goede
ende die felle in fellen moede,
soe dat hen dleven worde te sure.
Dit ghebode al die nature.
Dus soudemen dese drie valsch propheten,Ga naar voetnootV. 69
70.[regelnummer]
die nu aldus gheweldech heten,
daer ic u te hant af seide,
miede, nijt ende valscheide
uter werelt al verdriven;
ende altoos soude die doecht becliven
75.[regelnummer]
ende wassen, daert men toe saghe,
die noch waendelt alle daghe
al buten der naturen pas.
Dus beclaghic mi das
dat die nijt soe sere nu stijft
dat hi boven nature beclijft.
Nota. LXXX v.
In het Hs. onder Nr CLXXXI, bl. 183 vo, col. b. | |
[pagina 93]
| |
XVII. Enen Hontsbete.Enen hontsbete heeft mi gheraect
heimelike ende soe mesmaect
dat si mi onghenoechte gheeft.
Wanen si quam? - Ic beent diese heeft!
5.[regelnummer]
In hoede mi niet voer den lac,
die mi dede dat onghemac.
Honde, die van achter biten
heimelike, die sijn wat te witen!
Nu hoet u vore den hont stoten,
10.[regelnummer]
haer sanc die es van selken noten
dat hi scalcheit inne brinct.
Hi danst mede ende voren sinct.
Mesdoet die bose in sijn behaghen,
hi moet boeten of beclaghen.
15.[regelnummer]
Doet hi iement sonder voerhoeden,
dies machic mijn selven wel vermoeden.
Si comen heimelike ghegaen,
die van achter soe bestaen
enen mensche, eer hijt weet.
20.[regelnummer]
Slupende honde, al sijn si wreet,
men machse met voerhoede keren;
maer, die enen man bezeren
heimelike, sonder hoede,
die sijn scalc ende fel van moede.
25.[regelnummer]
Die met listen willen voert,
viseren wonder ende mort.
Sachdi enen slupende hont
goet tonen, tenegher stont,
hine selt hem emmer niet betrouwen.Ga naar voetnootV. 29
| |
[pagina 94]
| |
30.[regelnummer]
Die mesdoet, het mach hem rouwen;
soe gherne pleghet hem aen te clevenGa naar voetnootV. 31
dwort dat hem die liede gheven.
Hem mach billic wel behaghen
die en darf berechten, no vraghen.
35.[regelnummer]
Ic woude dat si bellen droeghen
honde, die hem daer toe voeghen,
soe mocht mense hoeren comen;
haren wille ware hem lichte benomen,Ga naar voetnootV. 38
die si volbringhen menech werven.
40.[regelnummer]
Sal wijsheit nu scalcheit erven?
Dat scalcheit wijsheit heten sal
dat dunct mi wesen ongheval.
Hi es wijs die hem voer scalcheit hoet,
ende salich diere niet en doet.
45.[regelnummer]
Dit bilikic voer waerheit daer:
wert men enen slupenden hont ghewaer,
eer hi volbrinct sinen wille,
soe blijft hi staende ende swighet stille,
ende laet sincken sinen staert,
50.[regelnummer]
ende trect weder achterwaert,
recht of hi onnosel ware.
Ic woude men scoere met eenre scaren,
alsoe dat men hem kinnen mochte,
die gherne wel met listen wrochte,
55.[regelnummer]
die die rechte straten scuwen.
Die sijn voerdeel suect hem soude gruwen.
Een sal ommesien in tijt,
eer men vore die honde lijt,
daer slupende honde woenen mochten.
60.[regelnummer]
Al wanen si vinden, dat si sochten,
men mochse lichte wederstaen
die metter scalcheit omme gaen;
ende merctse niement el dan si,
soe ware hare behaghen vri.
65.[regelnummer]
Die die scalcheit wijste allene
| |
[pagina 95]
| |
hi bedorve een lant ghemene.
Sich omme, scalc, wat mach di baten?
Constu di vinde niet ghelaten,
daer dine scalcheit inne leit?
70.[regelnummer]
Waeromme en doetstu geen besceit?
Het en es salicheit, noch ere!
Die here den knechten, die knechten den here,
die vrouwen die maeght, die maeght de vrouwen,
hets algheminghet met ontrouwen!
75.[regelnummer]
Deen maech verslaet den anderen,
vriende die te gader wanderen,
ende deen brueder den anderen mede.
Beide, op dlant ende in die stede,
siet men hoverde ende nijt
80.[regelnummer]
ende scalcheit, nu ter tijt,
vaste minghen onder die liede.
Die metten wisen hem beriede
hi soude hem seker bat bewaren
soe wel. Dit latic varen.
85.[regelnummer]
Daer twee scalke te gader runen,
die sayen coren buten dunen.
Nota. It. LXXXVI v.
In het Hs. onder Nr 102, bl. 84 vo, col. b. | |
XVIII. Vanden goeden Hope.Goeden hope moet sijn ghebenedijt,
want si gheeft, in alder tijt,
raste van herten ende van sinne,
ende es goet telken beghinne.
| |
[pagina 96]
| |
5.[regelnummer]
Wanhope es een quaet dinc;
en es gheen soe hoghen coninc
op dat hi in wanhope sleet,
hem es bliscap onghereet.
Ende en es niement soe haveloes,
10.[regelnummer]
leeft hi in goeden hope altoes,
hem ghescieter af al goet
ende hi heefter al spoet.
Goeden hope en bleef noit onvergouden
den ghenen die hem ghestadich.Ga naar voetnootV. 14
XIIII v.
In het Hs. Nr XCIII, bl. 77. | |
XIX. Tgheluc vanden Hont.Ic hebbe, weder ende voert,
herde menechwerf ghehoert
wenschen: ‘Eens honts gheluc
es beter dan een stuc
5.[regelnummer]
broets of vleeschs, dat men hem gheeft.’
Ja! menech hont, die leeft,
heeft alsoe groet gheluc dat hi
es vrouwen ende joncfrouwen bi;Ga naar voetnootV. 8
compt in cameren ende op bedden,
10.[regelnummer]
daer menne dect, ic bieds mijn wedden!
met bonten ende met sindale.
Voert ende weder, in die sale,
| |
[pagina 97]
| |
wandelt hi waer hi wilt,
vroech ende spade, nochtan en scelt
15.[regelnummer]
men niet daerom den hont!
Daer toe custmenne aen den mont,
ende draghet mede opden arm.
Heeft hi coude, men decten warm.
Dit gheluc heeft een hont!
20.[regelnummer]
Mocht dat ghescien, tenegher stont,
meneghen man, hi soude leven
in vrouden; ende al woudemen gheven
hem daer vore .M. pont,
hi core tgeluc van den hont
25.[regelnummer]
boven tgelt ende boven tgoet,
indien dat hi sinen voet
setten mochten in die camer.
Nu claeght sere ende maect jammer
menech man, die hogen moet dreght
30.[regelnummer]
tot eenre vrouwen, daer hi leght
aen hare, moet, herte ende sin,
want hi en mach niet in
comen, ghelijc den hont,
die men dect onder bont!
Nota 34 v.
In het Hs. Nr CXXXVII, bl. 116 ro, col. a. | |
XX. Van Mauwene; dat es een edel poent.Prijs van vrouwen boven al
dunct mi wesen sere goet.
Wie van vrouwen hebben sal
prijs, mi dunct dat hi moet
| |
[pagina 98]
| |
5.[regelnummer]
van worden wel sijn behoet,
ende hem hoeden, boven al,
van mauwene, want daer geen goet
af en compt, noch groet, noch smal;
maer dicwile groet ongheval
10.[regelnummer]
ende daer toe groet swaer verdriet.
Muset wel, maer en mauwet niet!
Het en es, in dese werelt wijt,
neghene dinc alsoe quaet
als mauwen es; want daer al nijt
15.[regelnummer]
uut sprinct ende al overdaet.
Nu, soe doet minen raet
ende huet u, in alder tijt
van mauwene, dit wel verstaet;
soe seldi sijn sonder verwijt
20.[regelnummer]
van allen menschen wel bevrijt.
Des en seldi twivelen niet.
Muset wel, maer en mauwet niet!
Trouwe ende ghestadicheit
die sijn ghefondeert op helen.
25.[regelnummer]
Nu heeft ontrouwe haer nette gespreit
ende si geet met mauwene spelen.
Claes! Ic en weet wien bevelen!Ga naar voetnootV. 27
Trouwe es doot en waerheit,
dus moet nu mijn herte quelen.
30.[regelnummer]
Huet u van den nette breit,
dat dese twee hebben geleit.
Des biddic u, ende el niet:
Muset wel, maer en mauwet niet!
Wildi wel met gemake sijn,
35.[regelnummer]
soe swijghet, siet ende hoert.
Van alder quaetheit es venijn
mauwen, want daer meneghe moert
af es comen ende groet discoert.
Nu verstaet die woerde mijn,
40.[regelnummer]
ic sal u raden: nu verhoert
| |
[pagina 99]
| |
welc dat meest die baten sijn.
wel helen, verstaet den sin.
Noch soe singic altoes mijn liet:
Muset wel maer en mauwet niet!
45.[regelnummer]
Reinder dinc en wert nie vonden,
in desen werelt, op desen dach,
dan enen suveren mont, in allen stonden,
want ons die Bible doet gewach:
houdt uwen mont altoes gebonden,
50.[regelnummer]
dat hi geen quaet spreken en mach;
soe saeltu ten lesten worden vonden
los ende vri van allen sonden.
Hier met indic nu mijn liet:
Muset wel maer en mauwet niet!
Nota LIIII v.
In het Hs. Nr CXXVII, bl. 107 vo, col. a. |
|