Vaderlandsch museum voor Nederduitsche letterkunde, oudheid en geschiedenis. Deel 1
(1855)–C.P. Serrure, [tijdschrift] Vaderlandsch Museum– Auteursrechtvrij
[pagina 34]
| |
Homulus.Indien onze voorvaders, in de vroegere eeuwen, soms hunne letterprodukten aen naburige volkeren ontleenden, dan ook toch gebeurde meer dan eens dat vreemden, vooral de Duitschers, de vruchten op onzen bodem gegroeid, in hunne tael overbrachten. Daeruit volgt dat wy thands meermalen als ons eigendom het een en ander moeten terugeischen dat by ons oorspronkelyk opgesteld, slechts in Duitschland vertaeld werd. Zoo was het geval met de Moraliteit van Homulus, een onzer oudste tooneelstukken, die bewaerd zijn gebleven. De geleerde Gervinus, in de vierde uitgave van zijn meesterlyk werk: Geschichte der Deutschen DichtungGa naar voetnoot(1), by het behandelen der geschiedenis van het tooneel in Duitschland, na gesproken te hebben over dat soort van middeleeuwsche stukken, waerin ten slotte het Geloof over de Zonde en het Kwaed zegeviert, stukken | |
[pagina 35]
| |
die dus op Adams val en de verlossing van het menschdom door de geboorte en de dood van onzen Zaligmaker, terug zien, gaet voort en zegt: besonders interessant ist ihr Gegensatz zu den vereinzelten ähnlichen Moralitäten katholischen Ursprungs, wie zu dem Homulus, den Jasper von Gennep (1540, Cöln)... nach lateinischen Vorbildern übersetzten, wo die üppigen Helden auf dem enge Wege zum Himmel ermüden und den ewigen Pein ünerlöst verfallen. Ik zal later wel eens op den Homulus terugkomen en myne lezers met den inhoud en den gang van dit stuk bekend maken: ditmael wil ik slechts bewyzen, door nauwkeurige aenhaling van de onderscheidene drukken, die my van dit stuk zijn voorgekomen, dat het oorspronkelyk niet tot de duitsche, maer wel tot de nederlandsche letterkunde behoort, als zijnde in onze moedertael door zekeren Pieter Van Diest geschreven, en te Antwerpen ten tooneele gevoerd en bekroond. Vervolgends werd het in het latijn overgebracht door Christianus Ischyrius en eindelyk door Jan Van Gennep, van Keulen, of wat waerschijnlyker is, door iemand, wien die bekende boekdrukker daertoe aenspoorde, in het Hoogduitsch vertaeld. Ter welker gelegenheid, en wanneer juist, het spel van Homulus te Antwerpen den prijs wegdroeg, is uit de my bekende narichten omtrent de rhetorijkkamer, van Antwerpen niet gebleken. Het was reeds eenen geruimen tijd vóór 1536, vermits men in de latijnsche uitgave van dit jaer zegt, quondam. De uitdrukking in publico civitatum Brabanticarum conventu, zou my doen vermoeden dat het stuk in de maend September 1520, by de intrede van keizer Karel aldaer, gespeeld werd. In der daed, de kamer de Violier gaf alsdan een uitmuntend feestGa naar voetnoot(1), en in het Antwerpsch | |
[pagina 36]
| |
ChronijkjeGa naar voetnoot(1) leest men dat ‘veele schoone triumphen bedreven werden; men thoonde die Personagien drie dagen lanck d'welck seer schoon waren, ende men hiel den raet van allen Landen tot Antwerpen om den keyser te bescincken met twee honderd duysent croone tot syn coronatie.’ Ik laet in allen gevalle aen de antwerpsche geleerden over te bepalen wanneer Homulus het eerst, binnen hunne stad, vertoond werd, want mijn doel is slechts dit tooneelstuk voor onze letterkunde terug te eischen. De opgave en de vergelyking van de my bekende drukken in onze tael of van de latijnsche en duitsche vertalingen, zullen ten overvloede bewyzen dat Homulus een belgisch produkt is, hetwelk, vermits het zoo dikwyls ter pen gelegd werd, vry grooten opgang gemaekt moet hebben. | |
Uitgaven in het Nederlandsch.1. Van Homulus, Een schoene comedie daer in begrepen wort hoe inder tijt des doots der menschen alle geschapen dinghen verlaten dan alleene die duecht die blijft by hem vermeerdert ende ghebetert, en̄ is seer schoon ende ghenuechlijck om lesen. Ghedruckt in de keyserlycke Rycstadt Nimmeghen, by my Peeter Van Elzen. Anno M.D.LVI, in 12o, 52 niet gecyf. bl.
Het laetste blad is eene houtsnede. De titel is insgelyks met eene kleine houtsnede versierd.
2. Homulus, Comedia ofte spel daar in vertoont werdt wat loon dat de Zonde geeft, namelyk de Dood, enz. Amsterd. Ott. Barentsz Smiendt, 1656Ga naar voetnoot(2), 8o.
Dezen druk, die my nimmer voorkwam, vond ik opgegeven | |
[pagina 37]
| |
in de: Naamlijst van een uitmuntende fraaije verzameling van gebonden tooneelspelen bestaande in ruim vierduizend stuks, verkocht te Rotterdam, 1772, bl. 158Ga naar voetnoot(1). Er is voor my geen twyfel of die oude moraliteit werd hier te lande veel meer dan tweemalen, in den oorspronkelyken tekst gedrukt, en stellig ook wel vóór 1536, wanneer de latijnsche vertaling verscheen. Doch ik heb geene melding dan van de drukken van 1556 en 1656 gevonden. Men weet hoe moeijelyk het is heden nog exemplaren van onze oude boeken, in de moedertael geschreven, terug te vinden, waervan de meeste door het lezen geheel versleten zijn geworden, terwijl de latijnsche van eerst af in de Bibliotheken eene rustige schuilplaets vonden, dikwijls onaengeverd bleven staen, en daerdoor ook tot ons ongeschonden zijn overgekomen. | |
Latijnsche vertaling.3. Homulus Petri Diesthemii Comoedia in primis lepida ac pia, in rem Christiani hoīs adprime faciens, Antverpie quondam in publico civitatū Brabanticarū conventu vulgariter acta, palmamq. adepta. Homulus hoec inscribitur comoedia, q. in ea hoīs Christiani vita, et cuiuslibet voluptatis carnalis fugacitas graphice depingitur. Coloniae, ex officina Iasparis Gennepei, sub intersignio Viri Sylvestris in antiquo foro, ubi et pstant. M.D.XXXVI. 12o, 28 ongec. bladen.
Op den titel en op het laetste blad het wapen des drukkers, | |
[pagina 38]
| |
achter den titel eene houtsnede verbeeldende een uitgestrekt liggend menschengeraemte. Het boekjen begint met een voorwoord in proza ter aenbeveling van het stuk door Christianus IschyriusGa naar voetnoot(1), waerschijnlyk den vertaler, gedagteekend uit Maestricht 1536 (Trajecti Betasiorum). Hierop volgt een achtregelig vers van zekeren Eusebius Candidus insgelijks tot lof van Homulus. Vermits de vermoedelyke vertaler Ischyrius te Maestricht woonde, begrijpt men licht waerom hy zijn werk eerder te Keulen, daer hy dicht by was, dan te Antwerpen heeft laten drukken. Die uitgave van Keulen 1536, zal dus wel de oorspronkelyke zijn van den latijnschen Homulus. Panzer in zyne Annales Typographici, D. VI, heeft ze niet gekend.
4. De titel als boven, doch met minder verkortingen. Antverpiae in scuto Burgundiae, per Ioannem Steelsium, anno a Christo nato, M.D.XXXVIII, 12o, 35 blad.
Op de voorzyde van het laetste blad: Typis Ioan. Graphei, en op de keerzyde het vierkant vignet van Steelsius, met de spreuk: Concordia, res parue crescunt.
5. De titel als de voorgaende, maer zonder verkortingen. Antverpiae, in aedibus Ioan Steelsii, anno M.D.XLVI. 12o, 32 ongecyf. bladen.
Op het laetste blad insgelijks: Typis Ioan. Graphei, en op de keerzyde het ronde vignet van Steelsius met de reeds opgegevene spreuk. Deze twee antwerpsche drukken van 1538 en 1546 bevatten niets meer dan de keulsche van 1536. Ik bezit een exemplaer van elk, zoo wel als van de nederduitsche uitgave van Nymegen 1556. | |
[pagina 39]
| |
Duitsche vertaling.6. De vroegste waervan ik melding vond, is die van 1540, te Keulen by Van Gennep gedrukt, aengehaeld door Gervinus. De opsteller, (waerschijnlyk de kundige boekhandelaer A. Asher te Berlijn) van den kataloog van Heyse, dien ik verder aenhael, twyfelt aen het bestaen der uitgave van 1540, en houdt die van 1548 voor de oudste. Daer echter het oorspronkelyk stuk waerschijnlyk op 1520 mag teruggebracht worden, en de latijnsche vertaling stellig van 1536 dagteekent, bestaet er geene reden om aen eene hoogduitsche van 1540 te twyfelen.
7. Homulus. Eyn schön Spyl, in wölchem menschlichs lebens unsicherheit, und der welt untrew erzeigt wirt, und wie dem menschen in Todt niemant dan seyn Dügd beystaht. Kurtzweilich und nütlich zu lesen. Cöllen b. Jaspar Von Gennep, 1548, 8o met houtsned.
Een exemplaer van deze uitgave was voorhanden in de Bibliotheek van Professor Dr K.W.L. Heyse, die te Berlijn, den 7 December 1854, verkocht is gewordenGa naar voetnoot(1). In dien kataloog zegt men: nach dem Lateinischen des Petrus Dysthemius, iets dat, zoo als het uit het boven medegedeelde reeds genoegzaem blijkt, niet juist is, vermits Pieter Van Diest het stuk, niet in het latijn, maer wel in het nederlandsch schreef. Verder wordt dat duitsch boekjen als zeer zeldzaem opgegeven. Ik wil het zeer geerne gelooven en men zou dit insgelijks op al de drukken van den Homulus, zelfs op de latijnsche kunnen toepassen. 8. In den zelfden kataloog van Heyse staet er aengeteekend, | |
[pagina 40]
| |
dat Gottsched, I, bl. 116, slechts eenen Nurenbergschen druk van 1569 kende. Ik was niet in de gelegenheid om na te gaen wat Gottsched van dit tooneelstuk zegt. De Moraliteit uit de pen van eenen onzer landgenooten gevloeid en te Antwerpen bekroond, moet, zoo als ik reeds boven deed opmerken, in de zestiende eeuw eenen grooten byval hebben gevonden, vermits deze menigmael, zoo by ons als in Duitschland, herdrukt werd. In der daed, behalve de twee eenige drukken in onze landtael, waervan ik melding kon maken, gelukte het my drie uitgaven der latijnsche vertaling en even zoo veel van de duitsche te kunnen opnoemen. Thands dat ik de aendacht op dit tooneelstuk getrokken heb, zullen, ik twyfel er niet aen, hier omtrent andere letterkundigen, nog nadere berichten kunnen leveren. |
|