Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1876
(1876)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 164]
| |
De ongelukken van den heer Montaland.
| |
[pagina 165]
| |
maar buiten Ranthooven, waar men gemeentelijke of staatsscholen had geopend met vijfjarigen kursus. De dag der opening en inwijding was zeer plechtig geweest. Het woonhuis van den heer Qualler was uitverkoren tot gebouw voor de hoogere burgerschool. Men had drie vertrekken van de benedenverdieping ingeruimd en er een paar schooltafels en zwarte borden in geplaatst, men had een paar chronologische lijsten van de nederlandsche en israëlitische geschiedenis in de lokalen opgehangen en daarmee zou men beginnen. Zoodra het schoolbezoek het vereischte, zou men naar betere inrichting omzien. De dag der opening was gevallen op 1o Oktober. Als leerlingen hadden zich aangemeld een vierentwintigtal knapen van Quallers bizondere school voor meer uitgebreid lager onderwijs en een tiental uit den omtrek, die met eenig overleg en na voorafgaand onderzoek over de drie klassen zoodanig waren verdeeld, dat er 20 in de eerste, 10 in de tweede en 4 in de derde klasse werden geplaatst. Graaf van der Boeckhorst en de kuratoren van de latijnsche school, waaronder de Burgemeester Baron Floris van Riemerszwaal, de belangstellende ouders, de leeraren en de leerlingen, waren allen verzameld in het grootste der schoollokalen en men was zeer ontroerd geweest over de uiterst gepaste toespraak van den nieuwen Direkteur, die herinnerde, hoe alom in Nederland de zucht ontwaakte, om de oude vroomheid der vaderen weer in eere te brengen, terwijl het ongeloof steeds stouter het hoofd verhief van eene zekere zijde, die hij niet nader behoefde aan te duiden. Binnen deze school zouden de leerlingen worden opgeleid in de vreeze des Heeren, daar zij door den doop reeds het eigendom van Christus waren geworden, terwijl overal elders het onderwijs der nieuwe middelbare scholen zou eindigen met ‘waereldwijsheid’ en ‘godloochenarij.’ De Direkteur zeide nog veel meer, maar dit waren de volzinnen, welke den levendigsten indruk maakten op Van Winter, die naast Montaland en een vuurrood manneken met eene witte das zat. De laatste was de leeraar in de nederlandsche taal en de algemeene geschiedenis, hij heette Klock en was de boezemvriend van den Direkteur. 't Sprak van zelf, dat de Graaf van der Boeckhorst | |
[pagina 166]
| |
ook het woord nam en aantoonde, dat de nieuw gestichte school onder goede voorteekenen ging aanvangen, daar zich reeds 34 leerlingen hadden aangemeld, die allen geplaatst waren. Voorts wees de Graaf er op, dat deze geheel eigenaardige inrichting door bizondere krachten was tot stand gekomen en dat men onafhankelijk wilde blijven van allen vreemden bijstand in den vorm van subsidiën. Eindelijk hoopte de spreker, dat de leerlingen een dankbaar gebruik van het onderwijs zouden maken en dat de leeraren de aangenaamste vruchten van hun arbeid zouden oogsten. Men vernam daarbij, dat er nog twee leeraren binnen eenige weken zouden optreden, een voor de duitsche taal en een voor het handteekenen. Daarna sprak de Direkteur een dankgebed uit, gelijk ook de plechtigheid met een gebed was geopend. De aanvang der lessen was op den volgenden morgen bepaald. De jongelui werden naar huis gestuurd, sommige ouders bleven met de kuratoren, die als kommissie van toezicht optraden, in het huisvertrek van Qualler bijeen, om van gedachten te wisselen en madeira te drinken. Van Winter en Montaland ontvingen een genadigen handdruk van de heeren en konden huns weegs gaan. Zoodra ze buiten de deur waren, vroeg Montaland: - ‘Wat beteekende dat alles?’ - ‘Dat beteekent, dat de heeren zeer tevreden zijn over hun werk en dat niet alle leeraren het volledig vertrouwen van den Direkteur hebben verworven.’ Vervolgens beschreef hij zoo beknopt mogelijk, wat er zoo al gezegd en verklaard was. Montaland bleef glimlachen en andwoordde: - ‘Nu, dat alles maakt me noch koud noch warm! Kom mee, mijn waarde Van Winter! dan zal ik u aan mijne vrouw en mijne lieve Violette voorstellen.’ Vroolijk pratend over zijne kleine familie wandelde de nieuwe leeraar met zijn vriend naar de buitenwijk, waar zijne woning stond. Er was reeds eene opmerkelijke verandering in zijn voorkomen. Hij droeg eene deftige zwarte jas, en eene onberispelijke zwarte das. Zijn zwarte cylinder blonk van den gloed der nieuwheid, ook de uitdrukking van zijn gelaat scheen in overeenstemming met zijne nieuwe betrek- | |
[pagina 167]
| |
king, zoodat niemand in Ranthooven, zelfs de knorrige majoor der infanterie van Amicitia niet uitgezonderd, iets op zijn uiterlijk zou hebben kunnen aanmerken. Toen zij voor het aardige huisjen stil stonden, bracht Montaland met blijde zelfgenoegzaamheid den sleutel te voorschijn en opende de deur voor zijn vriend. Er waren maar drie vertrekken beneden en even zoo veel op de verdieping daar boven. De deuren der benedenvertrekken stonden open. Eenige meubelen waren hier en daar verspreid, maar alles zag er zeer verward uit. De heer des huizes bracht Van Winter in de tuinkamer, waar op een houten vloer zonder tapijt een nieuwerwetsche divan, eene nette tafel en eene nieuwe pianino stonden. Van Winter moest plaats nemen op den divan en Montaland stak het hoofd uit de deur, om luide te roepen: - ‘Valentine! Valentine!’ Eene heldere vrouwenstem andwoordde. Er volgde een kort gesprek tusschen de beide vrienden en nogmaals stak de heer des huizes 't hoofd buiten de deur, om zijne echtgenoote te roepen. Na nog eenig wachten verscheen madame Montaland in verhuistoilet, zijnde een opgespelde bruine japon, die er niet zeer frisch uitzag, waarbij kwam, dat het fraaye, donkere hair in der haast was weggestreken zonder eenige zorg. Ondanks dit alles maakte mevrouw Montaland een zeer gunstigen indruk. Haar levendige, fransche oogopslag, vriendelijke glimlach en cierlijke gestalte maakten haar tot eene zeer aangename verschijning, ondanks zekere in 't oog vallende slordigheid, die zelfs in de versleten en gescheurde kamermuilen op 't karakteristiekst om den hoek kwam gluren. - ‘Valentine! onze vriend Van Winter!’ Valentine reikte Van Winter glimlachend hare mooye hand. - ‘Waar is het kind?’ - vroeg Montaland in éen adem. - ‘Violette speelt boven op de slaapkamer - ze is niet gekleed, Victor.’ - ‘Och, dat komt er niet op aan! Daar ziet Van Winter niet naar!’ | |
[pagina 168]
| |
En haastig verliet de belangstellende vader de kamer. - ‘Hoe bevalt het u hier in Ranthooven, mevrouw?’ - begon de jonkman, die iets beleefds wilde zeggen. - ‘Eigentlijk gezegd, niet best meneer!’ - andwoordde mevrouw Montaland met een vroolijken lach, die de witset rij tanden deed schitteren, welke ooit in den mond eener Parisienne hebben geprijkt. - ‘'t Is hier zoo geheel anders als in Parijs. Ik moet mijn huis in orde brengen, voor mijne kleine Violette zorgen en zou zelfs eten moeten kooken, als ik niet een restaurateur had ontdekt, die zoo beleefd is ons diner gereed aan huis te zenden!’ - ‘Misschien zal u later wel eene dienstbode nemen, en dan gaat alles gemakkelijker!’ - ‘Och, meneer Van Winter, ik versta nog geen enkel woord Hollandsch! maar u zal ons wel goeden raad willen geven, niet waar? Victor heeft mij zooveel liefs van u verteld!’ Mevrouw Montaland zag den witblonden Van Winter met een uiterst vriendelijken blik uit hare schoone donkerbruine oogen aan en Van Winter boog zich zoo hoffelijk mogelijk. - ‘Daar is onze Violette!’ - riep Montaland triumfeerend uit, terwijl hij een zeer aardig meisjen van drie jaren op zijn arm naar binnen droeg. Het kind was geheel het evenbeeld der moeder. Violette had denzelfden lach, dezelfde mooye oogen en dezelfde cierlijke gestalte. Zij sprong vroolijk op den vloer en kwam Van Winter haar fijn, maar morsig handjen aanbieden. Daarna zette ze zich op den divan tusschen hare moeder en den vreemden heer, terwijl haar vader met een flonkerenden blik uit zijne goedhartige blauwe kijkers het drietal zat aan te staren op de taboeret vóor de pianino. - ‘Niet waar, Victor!’ - ging mevrouw Montaland voort - ‘Holland bevalt ons nog niet bizonder! We kennen hier niemand en staan zoo geheel alleen! Maar meneer Van Winter zal ons wel goeden raad geven - nietwaar?’ - ‘Ja, mevrouw! om u de waarheid te zeggen, geloof ik, dat ik al een zeer slecht raadgever zal zijn. Ik woon od kamers boven een kleermaker in de Damstraat en heb zeer weinig kennis van huishoudelijke zaken; maar het zou 't best | |
[pagina 169]
| |
zijn, zoo u kennis maakte met eenige hollandsche dames, die zullen u wel inlichting kunnen geven over dienstboden en allerlei andere dingen!’ - ‘Maar hoe komen we aan die hollandsche dames?’ - vroeg Montaland. - ‘Me dunkt, Victor! dat we de heeren en dames van het athenaeum moesten vragen, zoodra de voorkamer in orde is!’ - ‘Er zijn niet veel dames van die zijde!’ - riep Van Winter - ‘of het zouden de dames van onzen Direkteur moeten zijn!’ - ‘Nu, de dochters van den Direkteur zijn zoo onaardig niet!’ - andwoordde Montaland. - ‘Daar zijn er ten minste al drie!’ - ‘De vrouw van den Direkteur verstaat geen woord Fransch!’ - merkt Van Winter op - ‘met de dochters zal het beter gaan!’ - ‘Ja, meneer Van Winter! Wij, fransche dames zijn er zeer op gesteld onze vrienden van tijd tot tijd te zien. Daarom zullen we spoedig een dag vaststellen voor onze gewone receptie. Kennissen zullen we wel opdoen! We zijn pas een paar dagen hier in de stad! en daar herinner ik me iets, dat we vergaten, Victor! onze huisheer....hoe heet hij ook weer?’ - ‘Dr. Berthout!’ Mevrouw Montaland verhaalde nu, dat ze bij hare komst in Ranthooven een zeer beleefd bezoek van Dr. Berthout hadden ontvangen, en dat deze in naam van zijne echtgenoot en dochter haar alle mogelijke hulp aangeboden had. 't Was zeer heusch, meende mevrouw Montaland, maar ze had nog geen tijd gehad een bezoek bij die beleefde familie te brengen. - ‘En juist’ - gaat ze voort - ‘omdat ik nu ook niet veel tijd heb, meneer Van Winter! ga ik weer aan m'n werk en laat u met Victor en Violette!’ Vlug springt ze van den divan, reikt Van Winter andermaal hare fraaye vingers en verdwijnt al glimlachend. Nu vangt Violette aan te babbelen. Het kind schijnt eenigszins bevreesd voor de vlugge moeder, maar met haar vader gaat ze om als met een speelkameraad. Ze wipt van | |
[pagina 170]
| |
den divan en springt op zijne knieën. Op haar vleyen moet de pianino geopend en moet Montaland spelen. Weldra klinkt nu Violettes lievelingswijsjen: ‘La donna è mobile...’
door de tuinkamer. Daarenboven moet Montaland zingen en Violette zingt mee. Van Winter is getroffen door den aangenamen klank der stemmen. De Franschman blijkt kunstenaar in zijn hart te zijn en zingt met hartstocht voort. Maar Violette is veranderziek en nu moet het drietal naar den tuin. Dit miniatuurtuintjen is een lankwerpig vierkant tusschen houten heiningen. Eenige slingerplanten zijn langs drie heiningen bevestigd, voor 't overige is het een zandwoestijn. Violette heeft een tuinhoed genomen en begint met een houten spade in den grond te graven. Montaland legt zijn vriend uit, hoe hij dat terrein zal bebouwen. Zijne ouders, verhaalt hij, hadden een buitengoed bij Sèvres bezeten, daar had hij als knaap tot op 1851 gespeeld en getuinierd. Na den coup d'état waren zijne ouders naar Brussel uitgeweken, want de Montalands zijn republikeinen van ouder tot ouder, en daarna is de villa verkocht. Maar nu zal hij naar hartelust zich aan den tuinbouw wijden. Hij heeft evenwel een tuinmansknecht noodig voor het grove werk.... Plotseling staat Van Winter stil op en roept levendig uit: - ‘Maar, beste vriend! daar valt mij iets te binnen. Morgen beginnen de lessen. Hebt ge de uren wel opgeschreven, die de Direkteur u aanwijst voor 't Fransch?’ - ‘Wel neen! De Direkteur zal mij wel eene aanwijzing zenden!’ - ‘Heeft Qualler u dit beloofd?’ - ‘Neen, maar ik verwacht het zoo!’ - ‘Och, mijn waarde Montaland! waar denk je aan! Ik heb van morgen allereerst mijn twaalf lesuren van de geschreven tabel gekopiëerd. Laat ons nu gaan zien, welke uren u zijn toegedacht.’ De fransche leeraar was liever in zijn tuintjen gebleven, had liever gespeeld met zijne lieveling, die ijverig in 't zand spitte, maar 't baatte niet, Van Winter dreef hem om bestwil voort. | |
[pagina 171]
| |
Toen ze de gang intraden, vertoonde zich het hoofd van mevrouw Montaland over de leuning der trap. - ‘Victor!’ - klonk hare melodieuze stem - ‘als je uitgaat, kom niet te laat thuis, want het eten wordt om vijf uren gebracht. En neem wat pralines mee voor mij en Violette!’ | |
[pagina 172]
| |
V.
| |
[pagina 173]
| |
- ‘Om u de waarheid te zeggen meneer de Graaf! geloof ik, dat het van morgen is verzuimd!’ - ‘Wij wisten het reeds! Daarom juist wilden wij u spreken. De zaak is zeer ernstig. Wij twijfelen er niet aan: dit verzuim is niet opzettelijk gepleegd, maar wij vragen ons af, hoe is 't mogelijk, dat een leeraar aan onze school zoo iets vergeet?’ Montaland, die van nature en voor een Franschman vrij verlegen van aard was, had het zeer kwaad. Met een blos, als een kind, dat op een misstap betrapt is, begon hij zich te verontschuldigen. Hij was geheel vervuld geweest met het onderwerp van zijne aanstaande les, en in de haast om aan te vangen, had hij niet aan het gebed gedacht. In Frankrijk was dit geen gebruik aan de collèges en de athenaeën; zoodat hij geheel zonder opzet had gehandeld... De heer van der Boeckhorst had een scherp onderzoekenden blik op den spreker gericht. Zeer bedaard andwoordde hij: - ‘Ik begrijp, meneer Montaland! dat het een toevallig verzuim is, maar ik wilde van deze gelegenheid gebruik maken, om u het hooge gewicht der zaak onder 't oog te brengen. Voor onze leerlingen is verheffing tot God de hoofdzaak, daar alle wetenschap uit God is en naar God leiden moet! Dit mogen we nooit vergeten, allerminst tegenover jongelieden, vooral omdat in onze dagen zoo menig van de wetenschap misbruik maakt en haar goddelijken oorsprong ter zijde stelt.’ De Graaf glimlachte zeer bitter. Dien morgen had zijn zoon Alfred hem verlaten, om naar de rezidentie te vertrekken en daar in de kringen zijner schaarsche geestverwanten zijne gevaarlijke leer te prediken. Na nog eenige verlegen verontschuldigingen van den franschen leeraar, stond de Graaf op en had hij de goedheid aan dezen een vinger toe te reiken met de vermaning: - ‘Zoo als afgesproken is, meneer Montaland! Wij begrijpen elkander, niet waar?’ Aan deze geheele plechtigheid had de Direkteur luister pogen bij te zetten door overvloedig gebruik van snuif en door zeer welsprekende gebaren bij ieder woord van den Graaf. Den volgenden morgen, juist te 9 uren, was de heer van | |
[pagina 174]
| |
der Boeckhorst tegenwoordig in de eerste klasse, waar Montaland les kwam geven. De Direkteur en de Kurator wachtten reeds eenige minuten, toen onze Parijzenaar, wederom verlegen door de tegenwoordigheid van het tweetal, haastig binnentrad. Reeds had hij bijna 't woord op de lippen om te beginnen, toen de houding van den eersten leerling aan de eerste tafel hem aan zijne vergissing van den vorigen dag herinnerde. Het gebed werd nu aanstonds uitgesproken. De les ving aan in tegenwoordigheid van den Graaf. De jongelui waren zeer bevreesd en schuchter voor dezen aanzienlijken heer, met zijn sneeuwwit hoofd en scherpe, karaktervolle trekken. Zij deden daarom hun uiterste best om net te lezen en de verbeteringen, welke de leeraar met voortdurende bedeesdheid in 't midden bracht, te volgen. Het kwam daarbij uit, dat de leerlingen zich nog zeer gebrekkig in 't Fransch uitdrukten en meermalen de woorden van Montaland volstrekt niet begrepen. Toen de Graaf en de Direkteur zich verwijderd hadden, haalden de leerlingen ruimer adem. Montaland ging zeer bedaard verder, maar ze luisterden niet meer en vingen weldra aan gesprekken in hunne eigen taal te voeren. Herhaaldelijk klonk nu eene waarschuwing of vermaning, maar dit baatte niet veel, omdat het prestige van de beide aanzienlijke bezoekers verbroken was en de onhandige Franschman met zijne schutterige verlegenheid geen grooten indruk maakte op de twintig levenslustige knapen. Nadat de eerste acht dagen verloopen waren, had Mevrouw Montaland hare benedenvertrekken in orde en was zij zoo ver gekomen, dat zij met behulp van Mevrouw Berthout een vrij geschikt dienstmeisjen had gevonden, dat een paar woorden Fransch sprak en des daags voor Violette zorg kon dragen. In het midden van de tweede week verscheen Montaland met zeer deftig geschreven uitnoodigingen voor zijne ambtgenooten, waarin vermeld stond, dat mevrouw en meneer Montaland de eer hadden u uit te noodigen, om Maandag avond den 15 Oktober en volgende Maandag-avonden ten hunnent te komen doorbrengen. De Direkteur zag het papiertjen vluchtig in en klemde de lippen op elkaar. Insgelijks de heer Klock, die aanstonds in gebroken Fransch verklaarde, dat hij al zijn Maandag-avonden bezet had. In den huiselijken kring der Quallers deed het briefjen | |
[pagina 175]
| |
van den franschen leeraar een klein oproer binnenskamers uitbarsten. De waardige vrouw van den Direkteur vond, dat men met dien ‘franschen wind’ niets van nooden had, maar de dochters Emma en Nelly meenden, dat het alleraardigst zou zijn eens op te nemen, hoe die fransche madam eigentlijk was en wat er op het partijtjen zou voorvallen. Ze hadden haar al op straat zien loopen, zoo dwaas opgeschikt en met zoo'n gek model van een hoed - al de menschen keken haar na. In de Damstraat waren twee officieren blijven staan, om de Française na te kijken en daarom waren de jonge dames Qualler zeer nieuwsgierig die madam eens van naderbij te ontmoeten. Doch de grimmige moeder maakte zich zeer boos en beweerde, dat zoo'n vreemd mensch niet te vertrouwen was en dat haar dochters er geen voet in huis zouden zetten. Nu volgde er eene geweldige uitbarsting van de beide jonge dames. Nooit gingen zij eens uit; des Zondags mochten ze wel driemaal naar de kerk, maar dat was ook alles, met een bezoek van den heer Klock op den koop toe. In vijf jaren waren ze maar een keer of vier uit geweest en dat wel, om de Zendingfeesten of de bevestiging van een predikant bij te wonen - nu werden ze gevraagd en zouden weer thuis moeten blijven..... De Direkteur mengde zich thands in de beraadslagingen. Vrij barsch legde hij alle drie het zwijgen op. Dat waren ze gewoon. Qualler was zeer gestreng in het handhaven der huiselijke tucht. Hij sprak nu de beslissing uit. Ditmaal en bij uitzondering zou het gantsche gezin de uitnoodiging aannemen. Hij was als Direkteur verplicht zooveel mogelijk eene goede verstandhouding met zijne leeraren te onderhouden en nu was Montaland wel niet meegevallen, maar hij was er nu eenmaal en daarom ging het niet aan hem voor 't hoofd te stooten. Men zoude alleen voor deze gelegenheid gebruik maken van de vriendelijkheid, later nooit meer.
Mevrouw Montaland was zeer opgeruimd. Ze vond het in de laatste dagen nog al dragelijk in Ranthooven. Ze had kennis gemaakt met de familie Berthout, die allervriendelijkst hare nieuwe en vreemde huurders had geholpen. Mevrouw Berthout en Betsy, des dokters eenige dochter, kon- | |
[pagina 176]
| |
den haar zoo uitmuntend begrijpen en spraken zoo vriendelijk en zoo goed Fransch, dat ze zich bijna al thuis gevoelde bij den dokter. Des nademiddags van den veelbelovenden Maandag wandelde zij in de stad, om kleine inkoopen te doen. Tegen vier uren nam zij haar weg langs de schilderachtige wandelingen, die door een of ander geestverwant van Zocher op het terrein der stadsvesten waren aangelegd. De kleine Violette was met de nieuwe bonne daar gezonden, om tegen vijf uren door moeder zelve te worden afgehaald. Mevrouw Montaland had iets zeer bizonders in haar voorkomen. Haar kleed bezat dien eigenaardigen vorm, welke terstond als zijn oorsprong de stad Parijs aanwees; zoo was haar hoed buitengewoon klein, niet onbevallig, maar uiterst in 't oog springend en vreemd. Hoewel ze zich opzettelijk gekleed had voor hare wandeling, bleef zeker waas van slordigheid haar onderscheiden - niet het minst voor den dag komende door de zonderling verwarde wijze, waarop het mooye donkerbruine hair langs hare slapen golfde. Toen zij nu uiterst tevreden haren tocht door de fraaye lanen en boschjes voortzette, om Violette af te halen, bemerkte ze op eens, dat in de verte haar dochtertjen op eene bank gezeten was, terwijl de nieuwe bonne naast haar stond in druk gesprek met twee officieren. Behalven Violette hadden allen den rug gewend naar hare zijde. Nieuwsgierig verhaast zij haar stap. - ‘Daar is mama!’ - roept het kind. Mevrouw Montaland stond plotseling voor de heeren. 't Scheen of ze wat verlegen waren, maar even snel herstelden ze zich. De nieuwe bonne zag, dat er een rups op Violettes jurk liep en hield zich bezig, om het insekt met een zakdoek te verjagen. - ‘Mevrouw!’ - spreekt de grootste en knapste der officieren - ‘vergun mij u van harte mijn kompliment te maken over uw allerliefst dochtertjen. Wij zaten hier een oogenblik uit te rusten, toen ze bij ons kwam en zoo alleraardigst aansprak, dat we een kwartiertjen saam hebben gekeuveld. Ze heeft ons verteld, dat zij Violette Montaland heet, dat zij met papa en mama van Parijs naar Holland gekomen is - allerliefst, mevrouw! allerliefst!’ De officier had aanstonds begrepen, dat hij tegenover eene | |
[pagina 177]
| |
vreemde dame stond, dat zijne dubbelzinnige vrijmoedigheid misschien voor eene aangename beleefdheid zou worden opgenomen. Bovendien drukte hij zich in zeer beschaafd Fransch uit en stond zoo eerbiedig te buigen, dat men wel zeer bizonder preutsch van aard had moeten zijn, om al die beleefdheid onbeandwoord te laten. Ten minste....dat was de meening van mevrouw Montaland, die nu ook boog en Violette bij de hand nemend zich wilde verwijderen. Doch de knappe officier kon zich in deze ontknooping niet schikken. - ‘Wij hebben immers de eer te spreken met Mevrouw Montaland, echtgenoot van den nieuwen leeraar in de fransche taal hier ter stede? Mag ik u voorstellen, mevrouw! mijn vriend Van Stralen, officier der artillerie!’ En onmiddellijk nam de voorgestelde het woord, om er bij te voegen: - ‘Ik heb de eer u voor te stellen, mijn vriend Flobert de Quincy, officier der artillerie!’ Mevrouw Montaland knikte met haar gewonen, vroolijken glimlach. Daarna andwoordde zij: - ‘Het zal mijn echtgenoot zeer aangenaam zijn de heeren te leeren kennen. Wij zullen maandagsavonds thuis zijn, om onze kennissen te ontvangen - Kranskade No. 10!’ Mevrouw Montaland neeg voor 't laatst en liet de heeren met de vriendelijkste buigingen aftrekken. Zij had wel lust de bonne uitvoerig te ondervragen, maar deze scheen het weinige Fransch, 't welk zij voorgaf te kennen, geheel te zijn vergeten. Zeer opgewekt verhaalde zij aan Victor van de overwinning door Violette op het nederlandsche leger behaald en niet minder opgewekt deelde zij mee, dat zij eene kostelijke taart bij den banketbakker had besteld, die te 9 uur zou bezorgd worden voor de receptie. In dit alles vond haar Victor stof tot juichen, zoodat hij zich na den maaltijd uiterst te vreden naar de societeit Amicitia begaf, om tot een uur of 9 de fransche dagbladen te lezen. Nadat hij vertrokken was, gaf zijne Valentine aan de bonne last haar te helpen in 't opruimen van de beide kamers, waar de groote receptie moest plaats grijpen. Geen kleed lag op den stoffigen, wit planken vloer, alleen waren er een tweetal hard roode | |
[pagina 178]
| |
tapijten onder de beide tafels gelegd, maar de beide schoorsteenen in voor- en tuinkamer, die en suite verbonden waren, prijkten met ontelbare aardige vaasjens van biscuit, kristal en ivoor. Behalven den reeds genoemden divan en de pianino bevond zich in deze beide vertrekken niets anders, dan een betrekkelijk groot aantal stoelen en een paar nette handtafeltjens. Zoodra dit alles met groote drukte in orde geschikt was, trok Valentine met hare Violette naar de bovenverdieping, om de kleine ter ruste te leggen, en zich zelf nog een weinig netter te kleeden - daar zij ruimschoots den tijd had tot half negen, op welk tijdstip zij hare gasten verwachtte. Nog geen kwartier was zij aan 't werk of er werd gebeld. De bonne, die Mietjen heetten, maar thans Mimi gedoopt was, kwam berichten, dat een oud heer en dame met twee jonge meisjens waren aangekomen. Zij had ze beneden in de salons gelaten. 't Was even over zeven. Madame Montaland was radeloos. Wie kwam nu ooit op eene receptie om zeven uur. Ach, die Hollanders! Spoedig moest Mimi naar beneden de lampen aansteken en de gasten berichten, dat mevrouw bezig was zich te kleeden, dat mevrouw de familie zoo vroeg niet verwacht had. Beneden stonden Qualler met echtgenoot en dochters. De jonge meisjens zagen er vrij zwierig, waereldsch en bont uit, maar de ouders waren zoo statig mogelijk in 't zwart. Eerst stonden ze zwijgend in 't schemerdonker, toen kwam de meid met de lampen en het bericht van mevrouw. De Direkteur zag met zeer ontevreden gelaat in 't rond, zijne echtgenoote nam den inventaris van de meubelen op en lachtte schamper. De beide dames Nelly en Emma bekeken de ornamenten op de beide schoorsteenen. Weldra waren Qualler en wederhelft op twee stoelen tegen den muur aangevallen en snuffelden de beide meisjens voortdurend in 't ronde. 't Ontbrak niet aan ontevreden gefluister van de zijde der ouders en aan onderdrukt gelach van de zijde der jonge dames. Een luid geschrei van een kind boven hun hoofd vermaande hen tot geduld. Zoo verliepen bijna drie kwartiers. Luide werd weer aan de voordeur gebeld. Mimi haastte zich te openen en aanstonds vernam men | |
[pagina 179]
| |
wapengekletter in de gang. De deur werd geopend en de twee luitenants der artillerie: Van Stralen en Flobert de Quincy traden cierlijk buigend binnen. Eene niet gemakkelijk te onderdrukken verbazing maakte zich van alle aanwezigen meester. Nelly en Emma waren plotseling hoog ernstig gestemd, hare ouders schenen niet gezind een enkel woord te spreken. Met voorbeeldigen takt vingen de beide oorlogsmannen aan vrede te stichten door op zeer bescheiden wijze een gesprek aan te knoopen, waarbij zij uitsluitend het woord richtten tot hun geachten stadgenoot Qualler. Snel werd nu de deur van de tuinkamer geopend en onder een vloed van verontschuldigingen ruischte mevrouw Montaland de kamer binnen. Er mocht beweerd worden, dat de gastvrouw er zeer bevallig uitzag. Het altijd eenigszins verwarde hair was nu in nette, glanzige vlechten langs de frissche wangen gelegd. De eenvoudige zwarte zijden japon, zeer smaakvol van vorm, stond haar uitmuntend bij de prachtige armen en blanken hals, die onder zedige zwarte kant nog fraayer uitkwam. Jammer alleen, dat zij in de haast een scheur in den schoot van 't zijden kleed had gekregen, die ze kortheidshalven met een paar spelden had gehecht. Mevrouw Qualler keek haar van 't hoofd tot de voeten aan en glimlachte zoo droog mogelijk, toen de gastvrouw het woord tot haar richtte. Spoedig begreep Valentine, dat de dame uit louter beleefdheid kwam, maar geen woord Fransch verstond. Beter ging het met Nelly en Emma, die redelijk verstaanbaar een gesprek konden voeren en haar best deden zoo vriendelijk mogelijk te zijn. De heer Flobert de Quincy nam nu de vrijheid de beide dames aan te spreken, en Van Stralen ving een onderhoud aan met de gastvrouw. De vrouw van den Direkteur, beet op de tanden van verkropte boosheid, want ze had wel gemerkt, dat die twee officieren kwamen, om hare dochters 't hoofd op hol te brengen. De waardige Direkteur zelf snoof, verveelde zich en wenschte nooit gekomen te zijn. Gelukkig verschenen tegen half negen de Gastheer en Van Winter. Beide hadden elkander op Amicitia gevonden en Van Winter had er op aangedrongen aanstonds te gaan, daar de hollandsche gasten waarschijnlijk veel vroeger zouden | |
[pagina 180]
| |
verschijnen, dan mevrouw Montaland lief was. Het eerste woord van den Direkteur was: - ‘Zoo, meneer Montaland! ik ben zeer in mijn schik u nog even te zien, want wij staan op 't punt te vertrekken!’ - ‘Vertrekken! Maar dat gaat niet aan, meneer de Direkteur! Wij wenschen nog een paar uurtjens gezellig te kouten!’ En aanstonds begon de gastheer met dringend betoon van vriendschappelijkheid te bewijzen, dat men in Frankrijk elkaar nooit anders ontmoette dan na negen uren des avonds. Hierop volgde de voorstelling der beide officieren, die zich zeer innemend toonden tegenover den heer Montaland. De heer Flobert de Quincy wist op zeer aangename wijze te kennen te geven, dat hij van franschen oorsprong was en zich dus onder landgenooten meende te bevinden. De dames Emma en Nelly werden volkomen in beslag genomen door de uiterst beleefde jongelui der artillerie. Montaland poogde den Direkteur zooveel mogelijk bezig te houden en Van Winter legde aan de gastvrouw uit, dat men in Ranthooven en overal elders in Nederland gewoonlijk te 7 of 8 uur kwam thee drinken. Mevrouw Qualler zat alleen op den divan en beet zich van spijt op de lippen. Nieuwe gasten verschenen nu: Dokter Berthout met vrouw en dochter. De arts trad binnen met zijne gewone beweeglijkheid en schudde de gastvrouw hartelijk de hand. De ontmoeting met den Direkteur was vrij zonderling. Qualler scheen onthutst en verlegen, de dokter trad hem stijf groetend voorbij. De dames Berthout wikkelden zich in een opgewekt gesprek met Valentine en schenen op de andere gasten niet te letten. Nu kwam mama Qualler zeer bedaard hare dochters aanzeggen, dat men ging vertrekken. Nelly en Emma durfden niet pruilen, maar traden woedend en zwijgend naar de gastvrouw. - ‘Nu al vertrekken!’ - riep Valentine - ‘tot het verzamelde gezin van den Direkteur. - ‘De thee zal aanstonds komen. Nog een oogenblik geduld!’ Mevrouw Qualler had het woord thee niet te vergeefs gehoord. - ‘In onze familie wordt om zeven uur thee gedronken!’ - riep ze luid en in goed Nederlandsch. Niemand scheen zich om dien uitval te bekommeren. | |
[pagina 181]
| |
Er werd van alle zijden zeer deftig gebogen en juist met het slaan van negen uur op de groote stadsklok vertrok het gezin van den Direkteur uit de gastvrije woning van den nieuwen franschen leeraar, terwijl het moeilijk zou te zeggen geweest zijn, wie van dat viertal met de meeste verbittering, boosheid en ergernis den weg naar huis aannam. De gasten der Montalands bekommerden zich niet bijster veel om dit overhaast vertrek, of het moesten de beide officieren zijn, die zich den tijd ten nutte hadden gemaakt om de beide jonge dames Nelly en Emma de aardigste en dringendste vleyerijen te zeggen. Het gesprek werd nu meer algemeen en was recht levendig, toen te half tien de thee verscheen in de gedaante van een servies door Mimi op de tafel in de voorkamer geplaatst, vergezeld van een karaf met konjak en cierlijke miniatuurglaasjens. Valentine preste de beide oorlogsmannen tot hulp en zoo geschiedde het, dat de thee werd geschonken onder allerlei vroolijke scherts. Van Winter had zich een weinig op den achtergrond gehouden, daar hij de gasten niet kende, maar weldra had hij het gewaagd mejuffrouw Betsy Berthout, eene geestige brunette met tintelende zwarte oogen, aan te spreken en daarom had hij zeer weinig deel genomen aan de evolutiën bij de theetafel, weldra nog belangrijk uitgebreid - de evolutiën namelijk - door de komst van eene veelbelovende taart. 't Schijnt, dat in vele gezelschappen het levendigst verkeer ontstaat, zoo de verschillende gasten bezig zijn met elkander iets te gebruiken. De thee had ook hier een opmerkelijken invloed. De vroolijke, levenslustige en vrijmoedige Dokter Berthout had het woord gericht tot zijn ‘locataire’ Montaland. Hij was bezig hem de schaduwzijde der bizondere hoogere burgerschool met driejarigen kursus aan te toonen. Op den voorgrond bleef gehandhaafd het eerbiedwekkende van den ijver, door den Graaf van der Boeckhorst aan den dag gelegd. Maar de praktische uitkomsten zouden geene andere zijn, dan die van eene gewone school van meer uitgebreid lager onderwijs, daar men de voornaamste nieuwe wetenschappen van het middelbaar onderwijs niet of nauwelijks zou aanroeren. Scheikunde, Geologie, Botanie, Mineralogie, Staats- en Handelswetenschappen zijn geschrapt. | |
[pagina 182]
| |
Wat zal een leerling aan een getuigschrift hebben, als hij zulks een kursus met goeden uitslag heeft gevolgd? En wie is de bestuurder, de direkteur? Dokter Berthout wendde het hoofd naar het oor van Montaland en voegde er fluisterend bij: - ‘'t Is niet om kwaad te spreken van mijne stadgenooten, maar om u, die geheel onzijdig kunt zijn in dezen strijd en aan wien ik hoogachting toedraag, in te lichten omtrent den waarachtigen toestand der zaken. De heer Qualler scheen zoo even wat onrustig bij mijn binnentreden. Dat is niet zeer verwonderlijk. Sints jaren heb ik geijverd voor goed lager onderwijs in deze stad en tot voor twee jaar was ik lid der schoolkommissie. Voor twintig jaren ongeveer was Qualler hulponderwijzer en werd hij tweemaal geschorst wegens ergerlijk gedrag. Hij nam toen vrijwillig zijn ontslag en werd plotseling een vurig voorstander der konfessioneele richting. Sints heeft hij les gegeven aan bizondere scholen en een getrouw voorstander gevonden in den Graaf van der Boeckhorst - maar met dit al blijf ik huiverig om den man de hand te geven - 't is misschien onbillijk van mij, maar zijn uiterlijk boezemt mij weinig vertrouwen in.’ Hier kwam Valentine haar Victor verzoeken de gasten iets voor te dragen bij het klavier. Hij was aanstonds gereed en zong zeer zuiver: ‘Salut demeure chaste et pure’.....
In de voorkamer stonden Valentine en de heer Flobert de Quincy ieder een stuk taart te eten en zachtkens tot elkander te fluisteren. De jonkman keek daarbij de schoone fransche dame zoo driest in de oogen, dat zij niet beter wist te doen, dan hem het leege bord in de handen te geven en eene toevlucht te zoeken op den divan naast mevrouw Berthout.
(Slot volgt.) |
|