dichtwerk was onze adelbrief. Maar de trotsche moed van den dichter en wijsgeer liet ons in den steek, toen het er op aankwam, ons werkelijk leven in te richten overeenkomstig onze mate van idealisme. Nu was het onzekerheid omtrent het doel, dan zwak en half doorzetten, soms weder de heerschappij der stemming van enkelen over de conscientien, - waardoor wij bleven dalen.
‘Aan dezen treurigen toestand heeft het afgeloopen jaar een einde gemaakt (J. Schmidt schrijft in 1867). De vreemdeling....heeft ons leeren vreezen; hij heeft erkend dat het oud-Germaansche bloed nog niet in moeras is ondergegaan!’.........
Hoe vindt gij deze phrases in den mond van een Julian Schmidt! En hoe is de vreemdeling aan die vrees, tot die erkentenis gekomen? Schrik niet, lezer! ‘Door het geschut van Sadowa en de Duppeler Schansen!’...Er zijn toch ook nog andere dan Fransche geleerden die aan buskruitzwijmel lijden! Alsof niet een Goethe, een Schiller, een Beethoven en een Mozart meer gedaan hadden om Duitschland en zijn genie te doen eeren en eerbiedigen onder de volken, dan het kanongebulder van Sadowa! Julian Schmidt doet zijn volk te kort met die phrases. Duitschlands geest heeft niet te maken met de bloedige kogels, die sints '66 uit Duitsche vuurmonden zijn gesnord. Hij is er geen graad door gestegen. Trouwens, dat gevoelt J. Schmidt zelf ook wel, als hij, in hetzelfde slot van zijn boek, bejammert, dat dit opspringen van Duitschland uit het duivelsdoosje van Bellona het werk is van één man en niet van de vereenigde wil der Natie. -