Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1869
(1869)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 563]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
I. Godgeleerdheid.A. HAUSRATH. GESCHIEDENIS VAN JEZUS' TIJD EN TIJDGENOOTEN. Naar het Hoogduitsch bewerkt door D. Lodeesen. Amsterdam bij G. Funke 1868. Dit boek is door velen met genoegen ontvangen. Des schrijvers Apostel Paulus heeft hem bij menigeen binnengeleid. Dit werk heeft zeker nu reeds het getal zijner vrienden vermeerderd, en wanneer het tweede deel zijner Neutestamentliche Zeitgeschichte, waarvan dit geschrift, hoewel op zichzelf een geheel, een eerste deel uitmaakt, verschijnt, zal het wel een vertaler en uitgever vinden. Prof. Hoekstra heeft het oorspronkelijk werk onder ons reeds met ingenomenheid aangekondigd (Theol. Tijdschr. II. bl. 456 vgg.) Dat de eerste indruk, dien dit werk gemaakt heeft, gunstig is geweest, is natuurlijk. Het is een zeer belangrijk, zeer praktisch bruikbaar en zeer onderhoudend geschreven boek. Jezus en zijne omgeving is het voorwerp van veler belangstelling, nadenken en studie. Al wat ons een dieperen blik kan laten slaan in het heerlijke en vreeselijke drama, voor achttien eeuwen in het Joodsche land gespeeld, waarvan het slottooneel op Golgotha heeft plaats gehad, is ons welkom. Als godsdienstige menschen, als leerlingen van Jezus, moge ons menige historische bijzonderheid onverschillig zijn; de gemeente moge aan Jezus en zijne tijdgenooten het eigenaardige dat hun als Joden en Romeinen van voor achttien eeuwen aankleefde, ontnomen hebben, om er overal-gangbare menschentypen van te maken, gepersonificeerde deugden en ondeugden, - wat voor hare godsdienstige behoefte | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 564]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
wellicht voldoende is, - ieder die nadenken wil verlangt daarnevens nog iets anders. Voor den vrome is het voldoende, dat een tollenaar een slecht mensch was en Jezus' zondaarsliefde zich in zijn omgang met die slechte menschen openbaarde, dat een farizeër een geveinsde was of een wettelijk-braaf mensch, dat Herodes een moordenaar en overspeler was en Pilatus een zwak man, dat er ergens een meer van Gennezareth ligt en een stad Capernaum, waar Jezus heeft gewoond, en dat hij in Jeruzalem op een Joodsch feest gestorven is. Maar wanneer men eenigen smaak heeft voor het genot om een historisch persoon te begrijpen, hem met zijn vrienden en vijanden als in hunne eigenaardige kleederdracht te zien, de drijfveren hunner handelingen te verstaan, zich te verlevendigen hoe de toestanden, waarin hij verkeert, geboren zijn, i.e.w. zich goed in te denken in een andere maatschappij dan de onze, en men voelt zich dan tot Jezus getrokken, dan is een werk, waarin hij ons - om Hausraths woorden te gebruiken - ‘niet als Heiland der wereld, niet als Zaligmaker der harten, maar als de onderdaan van Antipas, als de tegenstander der rabbijnen, als de aangeklaagde bij het synedrium geteekend wordt’, zeer welkom. Het onderwerp, dat Hausrath behandelt, wekt dus onze belangstelling op. De vorm, waarin hij het deed, dooft die belangstelling niet uit. Hausrath hanteert de pen zeer goed. Hij weet alleronderhoudendst te schrijven en schildert somtijds uitnemend. Meesterlijk is b.v. de eerste afdeeling, getiteld: ‘Het heilige land ten tijde van Jezus,’ want die is niet de minst aangename om te lezen. Aan zijn hand gaan wij het land door en zien het woelige Galilea met zijn nijvere, niet streng-orthodoxe, bevolking, en verplaatsen ons aan het prachtige meer van Tiberias, wij slaan het minder schilderachtige land der Samaritanen gade, die tegenstanders der Joden, gehaat en hatend, weifelend in 't geloof, het land van het ‘dwaze volk, dat geen volk is;’ eveneens het steil-orthodexe Judea, misdeeld in natuurschoon, maar krielend van priesters en in zijn tempel zijn alles vindende; het ruwe Iturea en Trachonitis, dat broeinest der rooverijen; wij worden ook even verplaatst onder de rijke Nabateërs, de roofzuchtige Bedoeienen, de vreeselijke Parthen, de lastige Syrische roofstaten, aan de handeldrijvende zeekust en in het Jodenrijke Egypte. Deze afdeeling boeit den lezer zeer sterk. Niet minder treffend schildert ons Hansrath den haat | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 565]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
des volks tegen de Herodessen, de heerlijkheid des hoogepriesters, de godsdienstoefeningen in de synagoge, de deftigheid der door het volk hoogvereerde rabbi's, de dorheid en den overmoed van het rabbinisme, de gekunstelde schriftverklaring, de laffe spitsvondigheid der geheimleer en getallen symboliek, de toovenarij en zwarte kunst. Hij doet ons een diepen blik slaan in het karakter van de farizeërs, de volksmannen met hun gloeienden ijver en ijskoude godsdienstigheid, in dat der sadduceërs, de rijke, doodorthodoxe, laatdunkende priesters. Wij worden verplaatst in de volkplantingen der esseërs, wier vrees voor verontreiniging ons helder voor oogen wordt gesteld. Wij voelen en begrijpen de weerkeerige antipathie van Joden en Romeinen. De vierde afdeeling die hierover handelt, is een der prachtigste van het boek, waarin wij, behalve in de nationale contrasten, ook in de messiaansche verwachtingen des volks worden ingeleid. Menschkundig en treffend beschrijft Hausrath ons den genialen wereldling en afschuwelijken Herodes den Groote, zijn liefde voor Mariamne en zijn toenemende ontaarding. Wij maken kennis met Hillel en Schammai, met tollenaars en zeloten. Onderhoudend en leerzaam is het boek, en voor vele honderden in ons land zal het een welkom bestanddeel hunner boekerij zijn. Vooreerst voor alle predikanten, die, o.a. op hunne catechisatiën, zich gedurig in het Palestina der laatste eeuw voor onze jaartelling verplaatsen moeten en hieruit veel kunnen leeren; voor alle studenten in de theologie, wier lust om dit tijdvak te beoefenen bepaald door dit werk zal vermeerderd worden; verder voor alle eenigszins ontwikkelden, die den oorsprong van het Christendom gaarne tot het voorwerp van hun nadenken maken en die blijde zijn, wanneer Jezus en zijn omgeving hun ietwat duidelijker worden gemaakt. Menige verkeerde opvatting is in omloop en als geijkt geworden, die door Hausrath kan weggenomen worden. Om één voorbeeld te noemen; dat farizeërs huichelende orthodoxen en sadduceërs lichtzinnige liberalen zijn, spreekt de een den ander na, en weinigen zijn met de studiën van Geiger, Grätz en anderen bekend, waardoor die partijen geheel anders gekleurd worden. Hausrath populariseert hunne resultaten uitnemend, Het theologisch standpunt van Hansrath is niet gemakkelijk te bepalen. Hij is liberaal, maakt onderscheid tusschen geschiedenis en legende in Ond en Nieuw Testament, en neemt niet | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 566]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ieder woord, dat in onze evangeliën aan Jezus toegeschreven wordt, voetstoots als echt aan. Verder is hij er zoo ver van verwijderd om Jezus en het christendom een product der tijdsomstandigheden te noemen, dat hij de verdenking, alsof hij dat zou gewild hebben, met verontwaardiging van zich werpt. Hier en daar ontsnapt hem ook een bepaald sapranaturalistische uitdrukking. Hij is historicus, tracht de eindige verschijnselen uit de eindige oorzaken te verklaren en schildert en verhaalt liever dan dat hij bespiegelingen houdt. Wanneer ik nu hiermede deze aankondiging sloot, dan zouden zeker vertaler en uitgever zeer tevreden over mij zijn; maar ik zou dit over mijzelven niet kunnen wezen. De roeping toch eens recensenten is niet beperkt tot het uitspreken van zijn meening over de bruikbaarheid van een boek. Hij moet het toetsen aan het ideaal. Hij moet vragen: had een boek over dit onderwerp niet beter kunnen zijn? en waaraan ligt de schuld, dat het niet beter is? - Dat moeten wij met Hausraths werk ook doen en eenige aanmerkingen van tamelijk groot gewicht wensch ik op dit boek te maken. Vooreerst, om met het minste te beginnen, de schrijver maakt geen scherp onderscheid tusschen geschiedenis en legende; hij verhaalt menigmaal zoo, dat men niet hooren kan, of hij iets voor geschiedenis houdt of niet. Dat kan somtijds geen kwaad. Wanneer hij ons b.v. op allerlei plaatsen in het Joodsche land de verhalen te binnen roept van hetgeen daar gebeurd is, dan behoeft hij er niet telkens zijn kritiek bij te voegen. Hij mag, als hij den Nebo bespreekt, daarbij even eenvondigweg aanteekenen, dat Jeremia daar den tabernakel enz. uit den tempel verborg, als hij ons naar aanleiding van het gebergte Gilboa verhaalt, dat daar Saul gesneuveld is. Hij stoffeert de plaatsen; of het met de herinnering aan feiten of met volksoverleveringen is, doet weinig ter zake, wanneer wij bij een naam slechts iets te denken hebben. Maar wanneer hij uit een verhaal gevolgtrekkingen maakt ter bepaling van het karakter van een volk of een persoon, dan mag hij daartoe geen legende gebruiken, maar dan moet hij kritiek oefenen. Dan doet hij niet. Vaak is iedere bouwstof hem even dierbaar. Hij haalt de bestanddeelen van zijn gebouwen van alle kanten. Het is somtijds alsof het hem onverschillig is, of hetgeen hij vertelt waar is of onwaar, als hij maar iets te vertellen heeft. ‘Somtijds,’ zeg ik, niet als hij het belang van een nauwkeurig onderzoek | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 567]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gevoelt, maar als hij maar doorloopend verhaalt. Zoo b.v. moeten wij van Hillel allerlei talmudische overleveringen hooren, die Hausrath zelf niet voor waar houdt. Waarom vertelt hij ze dan? - Omdat het amusant is. - Maar dat is geen reden! - Het is - om een ander voorbeeld te noemen - uit zijn boek volstrekt niet duidelijk, of hij het vierde evangelie voor echt houdt of niet, en dat moest toch duidelijk zijn. Immers op de uitspraken van dit geschrift rust nog al het een en ander. Om slechts één punt te noemen: waarom zegt men, dat de Galileërs te Jeruzalem veracht waren? Dat de steil-orthodoxen veel op hunne rechtzinnigheid zullen aan te merken gehad hebben, zal wel waar zijn. Maar dat zij hen, die toch op den heiligen grond woonden en hunne gaven naar Jeruzalem brachten, veracht zouden hebben, is zeer onwaarschijnlijk en louter overgenomen uit het vierde evangelie, dat vraagt, hoe er uit Nazareth iets goeds komen kan, en zegt, dat er uit Galilea nooit een profeet opgestaan is. Zijn de verhalen, waarin dit voorkomt, historisch, dan is de zaak bewezen. Maar zijn ze niet historisch, dan rijst de vraag op: kan ook de verachting, die de Joden na de stichting van de gemeente voor de ‘Nazareners,’ hadden, aanleiding gegeven hebben, dat de evangelist, een anachronisme begaande, die verachting in den mond van Jezus' tijdgenooten legt? Men ziet, Hausrath had dit voor zichzelven moeten uitmaken. Deze fout echter zou met een kleine moeite te herstellen zijn. Zij bevlekt slechts enkele deelen van het boek. Maar ik heb nog een grooter bezwaar tegen het werk, bepaald als kunstwerk beschouwd, en dit bezwaar is niet zoo gemakkelijk weg te nemen. Om een goed boek te schrijven zijn drie dingen noodig; men moet 1o de stof zorgvuldig verzameld hebben; 2o hetgeen men te zeggen heeft goed rangschikken; 3o het in een aangenamen vorm mededeelen. Het eerste heeft Hausrath gedaan, behoudens de boven gemaakte aanmerking. Hij heeft zeer veel nagesnuffeld en bijeengebracht. Aan het derde hapert het ook niet. Maar aan de tweede voorwaarde is zeer slecht voldaan. Wat heeft Hausrath eigenlijk willen geven? zijn werk heet Neutestamentliche Zeitgeschichte, een echt Duitsche titel, tamelijk onverstaanbaar. Hij schijnt te beteekenen: De geschiedenis van den tijd des N.T.s. Het eerste deel omvat den tijd van Jezus. Dus dit werk behelst de geschiedenis van het tijdvak, waarin het N.T. ons verplaatst tot aan den dood van Jezus, dat is | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 568]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
het tijdvak ongeveer van den dood van Herodes den Grooten tot aan Jezus' dood. Maar dan valt de geheele vijfde afdeeling d.i. bl. 168 tot bl. 262 er buiten, daar deze uitsluitend over den tijd van Herodes den Grooten handelt. Is dat slechts eene inleiding op het vervolg? Maar de zesde of laatste afdeeling heeft tot opschrift: Aanrakingspunten met Jezus' levensgeschiedenis, en bespreekt Antipas slechts kort. - Verder: Heeft Hausrath een ‘Leven van Jezus’ willen geven? Inderdaad loopt hij in de laatste afdeeling het leven van Jezus door. Maar dat geschiedt natuurlijk uiterst oppervlakkig. De titel van het oorspronkelijk werk duidt ook volstrekt niet aan, dat eene levensbeschrijving van Jezus des schrijvers doel was. Maar de heer Lodeesen is blijkbaar verlegen geweest, hoe hij het geschrift betitelen moest. ‘De tijd van Jezus’ scheen hem onjuist, want dan moest Jezus niet afzonderlijk besproken worden. ‘Jezus in het licht van zijn tijd’ ging ook niet, want dan moest Jezus de hoofdpersoon zijn, en dat is hij in het boek niet. Hij heeft daarom een titel bedacht die nog al bedenkelijk is. Wilde de schrijver dan eene beschrijving geven van de maatschappij waarin Jezus heeft geleefd, als het ware den akker, dien hij had te bearbeiden? Dit doel heeft hem blijkbaar voor oogen gestaan, maar zeer nevelachtig. De vier eerste afdeelingen beoogen dit doel. Maar de vijfde en zesde volstrekt niet. De eerste bevat: het heilige land; de tweede: de openbare toestanden, wat een zeer onjuiste titel is, want daaronder vindt o.a. een hoofdstuk over de geheimleer een plaats en die behoort toch niet tot hetgeen openbaar is. Er wordt in deze afdeeling gehandeld over de hoogepriesterlijke waardigheid, de synedriën, de synagoge, de schriftgeleerden, het rabbinisme, de schriftverklaring, de geheimleer en hare praktische toepassing. De derde afdeeling beschrijft de partijen der farizeërs, esseërs en sadduceërs. De vierde heeft tot opschrift: toestand en geest des volks onder de Romeinen, wat beteekenen moet den onwil, waarmede het volk het juk der Romeinen droeg. Nu blijven er nog twee onderwerpen ter behandeling over, opdat wij eene volledige beschrijving van Jezus' tijd zouden hebben, nl., de inlandsche vorsten, Antipas (Herodes) vooral, en de godsdienstige meeningen der Joden, hunne gedachten over God, 's menschen roeping, zijn toekomst of leer der opstanding, den strijd tegen de zonde enz., benevens 's volks toe- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 569]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
stand uit het oogpunt van zedelijkheid. Maar het laatste bleef geheel achterwege, en Hausrath raakte aan het vertellen over Herodes den Grooten. Haarfijn moeten wij sommige bijzonderheden van zijn regeering hooren. Amusant is het verhaal wel, maar het doet niets ter zake. De liederlijkheid van Antonius en de grillen van het tooverwijf Cleopatra, de sluwheid van Antipater, den vader van Herodes, en de lafheid van Hyrcanus, den hoogepriester, de laagheid van Antipater, Herodes' zoon, en de hofkabalen, die aanleiding gaven, dat Herodes bijna zijn geheele geslacht uitroeide, doen ons wel een blik slaan in een afschuwelijk hofleven, maar helderen ons omtrent den toestand des lands zeer weinig op. Met Antipas, den moordenaar van Johannes, hebben wij te doen, en van hem hooren wij slechts terloops in het eerste hoofdstuk der zesde afdeeling. Die zesde afdeeling bevat een wonderlijk mengelmoes. Daarin maken wij kennis met Archelaüs, Antipas, Herodias, Salome, Philippus, Hillel, de Romeinsche procuratoren, de zeloten, de tollenaars, van al welke onderwerpen wij nog nagenoeg niets hadden gehoord, en dat alles onder het opschrift: Aanrakingspunten met Jezus' levensgeschiedenis. Me dunkt, die moesten in het geheele werk te vinden zijn en dat zijn er ook. Wij kunnen ons best begrijpen, hoe het Hausrath gegaan is. Hij is zeker een haastig man en hij houdt veel van vertellen. De historie van Herodes, die niets dan inleiding zijn moest, dijde uit onder de hand. Met het vervolg dier geschiedenis kwam hij met Jezus' geschiedenis in aanraking. Johannes de Dooper bracht hem vanzelf daarin. En toen hij eens met Jezus bezig was, bleef hij daarbij tot aan het bericht van Jezus' dood. En toen was het boek onverwachts uit. Een vaststaand plan heeft Hausrath niet gehad. Zulk eene slechte dispositie der stof doet veel nadeel aan een boek. Vooreerst: daardoor boeit het minder, en ieder lezer zal het ook met mij eens zijn, dat hij de eerste helft met veel meer genot heeft gelezen dan de tweede. Eene verkeerde dispositie der stof vermoeit. Wanneer b.v., zooals hier gebeurt, het geheele verhaal van het zoogenaamd huwelijk van Antipas met Herodias, de vrouw van Herodes Boëthes, en dat van het huwelijk van haar dochtertje Salome met Philippus, den broeder van Antipas, ingevlochten worden in de geschiedenis van Johannes den Dooper, dan begrijpt ieder, dat die daar niet op | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 570]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
hunne plaats zijn. Daar wil men van Johannes hooren, niet van de schandalen van Antipas. Die episode is als een tusschenzin van een paar bladzijden, misschien op zichzelve zeer schoon, maar buiten staat om ons te boeien. Een roos die midden in een bed met resida verdwaald is is onkruid. Daarenboven moet een schrijver, die zijn stof slecht rangschikt, wel in herhalingen vallen. Dat is Hausrath ook overkomen. Twee of zelfs driemaal worden wij vergast op een uittreksel uit de salomonische psalmen, om ons de Messiaansche verwachtingen te doen kennen, zeer belangwekkend, maar eens zou genoeg geweest zijn. De kwâjongensstreek der Samaritanen om op een paaschfeest menschenbeenderen in het voorhof van den tempel te strooien, hooren wij verscheiden keeren. Dat komt, omdat Hausrath die anekdote nog al karakteristiek vindt en omdat de verhouding tusschen Samaritanen en Joden gedurig ter loops, en nergens opzettelijk, wordt behandeld. De eerste afdeeling: het heilige land, is, zooals wij boven aanmerkten, uiterst amusant, maar zij is dat wel een weinigje ten koste van het vervolg. Hausrath bepaalt zich niet tot een rondwandeling met herinnering aan feiten of legenden, maar hij beschrijft het volk reeds, en deze schilderij had eerst in het vervolg een plaats moeten vinden. Er had een paragraaf moeten zijn over de verhouding tusschen Joden en Samaritanen, en dat onderwerp mocht niet grootendeels in een geografisch stuk behandeld worden. Dat is manger son blé en herbe. Een zeer schoone beschrijving van het meer Gennezareth en van Capernaums omtrek komt in het werk voor. Maar waar? Eerst in de eerste afdeeling, en dan nog eens uitvoeriger in de zesde, onder het opschrift: Jezus' optreden te Capernaum. Maar daar is dat niet op zijn plaats, zooals dit geheele onderwerp evenmin te pas komt als een beschrijving van Jezus' discipelen en van zijn laatste Pascha. Hoe had het werk ingericht moeten zijn? De oorspronkelijke titel: De tijd van Jezus, drukt de bestemming van het boek uit, die aan Hausrath nevelachtig heeft voor oogen gestaan. De geschiedenis en de leer van Jezus mochten niet afzonderlijk behandeld, maar moesten als bekend verondersteld zijn, en de vraag: welke aanrakingspunten met Jezus zijn er te vinden in plaatsen en menschen? moest het geheele boek beheerscht hebben. Het land moest beschreven zijn, grootendeels vluchtig, zooals Hausrath het deed; terwijl de gedeelten, waar Jezus geweest is | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 571]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
of waar de menschen met wie hij in aanraking kwam leefden, uitvoerig moesten geteekend zijn. De maatschappelijke, zedelijke en godsdienstige toestand des volks kwam daarna ter sprake. Aan de beschrijving daarvan moest een historisch overzicht voorafgaan, dat wat de vroegere tijden betreft kort mocht zijn, maar dat steeds uitvoeriger werd, totdat de geschiedenis van Herodes' zonen, de inlijving van twee der tetrarchiën in Syrië en de verhouding van Antipas tot de Romeinen zoo nauwkeurig mogelijk uiteengezet werden. Vanzelf kreeg de schrijver zoo aanleiding om opzettelijk de Romeinen, de Tollenaars, de Samaritanen, de Galileërs, de Zeloten, de Farizeën, de Sadduceërs (als politieke mannen) te schilderen, en telkens zou de vraag terugkeeren: in welke verhouding stond Jezus tot hen? Dan eerst moest komen de uiteenzetting van de overtuiging der Joden, hunne godsdienst-partijen, het volksgeloof, het rabbinisme en de openbare zedelijkheid. Bij al die onderwerpen is er gelegenheid te over om Jezus' leer en gedrag te bespreken en daarop licht te laten vallen. Zoo had het werk m.i. moeten ingericht zijn, en ik meende te moeten aantoonen, dat Hausraths boek aan dit ideaal niet beantwoordt. Dat is noodig, omdat waar het streven naar het ideaal verflauwt, de kunst kwijnen gaat. Maar hartelijk leed zou het mij doen, wanneer iemand zich door deze aanmerkingen liet weerhouden om het boek te koopen. Het is geen geschrift dat men achter elkaar eens doorleest om er dan genoeg van te hebben. Men leest het en amuseert zich en leert er veel uit. Men leest het weer en leert dan veel meer nog. En men slaat het, dunkt me, gedurig weer eens op, om er telkens nieuw voedsel uit te putten, want het stelt ons in een helder licht het belangrijkste tijdstip, dat er in de geschiedenis der menschheid ooit geweest is. Harlingen, September 1869. H. Oort. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
II. Wis- en Natuurkunde.ARCHIVES DU MUSÉE TEYLER. Volume II. Fascicules premier et deuxième. Harlem. Les héritiers Loosjes. 1869. Pages 1-152. Planches XXXIII. Nog zoo kort geleden (in de aflevering der Vaderl. Letteroef. van Augustus) werd de laatste aflevering van het Eerste Deel | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 572]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
der Archives aangekondigd; thans reeds liggen de drie eerste afleveringen van het tweede deel voor mij, en wat den omvang betreft, zijn deze nieuwe stukken lang niet onbelangrijk. Beide beginnen met het gewone voorwerk, dat den inhoud bevat en de lijst der personen, die aan Teylers stichtingen zijn verbonden. In de derde aflevering komen daaromtrent twee veranderingen voor. In de plaats van Dr. D. Lubach, die wegens ambtsbezigheden, Haarlem met der woon heeft verlaten, is als Bibliothecaris opgetreden Dr. C. Ekama: het is van hem te verwachten, dat hij even vrijgevig als zijn voorganger de bepalingen zal toepassen op de bibliotheek, die aan zijne zorgen is toevertrouwd. En verder is in het Eerste of Godgeleerde Genootschap de plaats van wijlen Ds. W.C. Mauve vervuld door Ds. H.A. van Gelder.
Uit de inhoudsopgave blijkt, dat de eerste en tweede aflevering geheel zijn geleverd door Dr. T.C. Winkler, de derde geheel door Dr. V.S.M. van der Willigen, beiden conservatoren aan Teylers stichting. De eerste verhandeling voert tot titel: ‘Des tortues fossiles conservées dans le Musée Teyler et dans quelques autres Musées par T.C. Winkler, Docteur en sciences, membre de plusieurs sociétés savantes, Conservateur au Musée Teyler, etc.’ De schrijver handelt over de ‘tortue de Maestricht (bladz. 2-70, plaat 1-15, Fig. 1-50); hij beschrijft eerst vijf exemplaren der Chelonia Hoffmanni (Gray) in het Museum van Teylers stichting zelve voorhanden, daarna andere exemplaren, die in het Museum van het Athenaeum te Maestricht, in dat te Amsterdam, in dat van de Universiteit te Luik, en in de collectie van wijlen Prof. G.S. van Breda (thans te Haarlem aan zijn schoonzoon Dr. D. de Haan toebehoorende); behandelt een paar meeningen omtrent deze schildpad en sluit met een overzicht en eene opgave der literatuur over dit onderwerp.
Daarna gaat hij over tot de ‘tortues d'Oeningen’ (Bladz. 71-108, Plaat 16-22, Fig. 51-66), de Trionyx Teyleri (Winkler) van het Teylersche Museum, de Chelydra Murchisoni (Bell), in vier exemplaren aanwezig in het Museum van Teyler, en in twee | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 573]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
exemplaren in dat van wijlen Prof. van Breda, behalve de nagemaakte fossilen, van dezelfde plaats afkomstig, - de Emys Scutella (von Meyer), waarvan er twee exemplaren in het Museum van Teyler, en één in dat van wijlen Prof. van Breda voorhanden zijn. Van de ‘tortues des Purbeck beds’ is er een exemplaar, Pleurosternon ovatum (Owen), in het Teylersche Museum aanwezig (zie Bladz. 112-119, Plaat 23, Fig. 67); van de ‘tortues de Sheppey (zie Bladz. 120-126, Plaat 24, 25, Fig. 68, 69) vindt men een exemplaar van Emys Parkinsoni (Gray) = Chelone longiceps (Owen) in hetzelfde Museum. Dan gaat de schr. over tot de ‘tortues de Bruxelles’ (zie Bladz. 127-143, Plaat 26-30, Fig. 70-91) en behandelt eerst de Emys Camperi (Gray), waarvan twee exemplaren in het Museum van Teyler worden gevonden, daarna de Trionyx Bruxelliensis (Winkler), een nieuw voorwerp uit het Museum van natuurlijke geschiedenis te Brussel, hem door den Directeur Prof. Ed. Duport welwillend toegezonden. Eindelijk behandelt hij de ‘tortues de Nebraska’ (Bladz. 144-151, Plaat 31-33, Fig. 92-94), en wel de Testudo hemispherica (Leidy), die in het Museum van Teylers stichting voorkomt.
De platen zijn zeer goed uitgevoerd, en voorzien van eene korte beschrijving, met opgave van de verkleining, meestal op een zesde van de ware grootte. Daardoor is de verhandeling zelve met die platen van zoodanigen omvang geworden, dat zij gereedelijk eene dubbele aflevering vormt.
De derde aflevering, het is reeds boven gezegd, is geheel geschreven door Dr. van der Willigen; zij bevat zes verhandelingen van dien natuurkundige, die alle - schrijver zegt het zelf op Bladz. 153 - bij elkander behooren, als uitkomsten zijner metingen in den zomer van 1868 te Twello gedaan. De eerste dier verhandelingen handelt ‘sur la réfraction du quartz et du spath d'Islande (Bladz. 153-182, met drie tabellen A tot C), Janvier 1869.’ De tabel A (lees hier in de tweede der kolommen Δn voor ΔT) geeft de uitkomsten voor Quartz I, de tabel B voor Spath I, prismas van Hoffmann van | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 574]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
quartz en Yslandsch Spath, in dier voege gesneden, dat de straal van minste afwijking juist door de optische as van het prisma gaat: tabel C de uitkomsten voor Quartz II, mede van Hoffmann, een prisma, waarbij de optische as evenwijdig loopt aan de brekende ribbe van het prisma. Een dergelijk prisma van Islandsch Spath, Spath II van Hoffmann, konde den schrijver niet dienen. Daarop volgt (Bladz. 183-196) eene ‘sur la réfraction et la dispersion du flint-glass et du crown-glass (met drie tabellen A tot C), Février 1869.’ Tabel A bevat de uitkomsten der metingen met een prisma van fliut-glass, Merz No. V, tabel B die voor een ander dergelijk prisma van Hoffmann No. I, tabel C die voor twee prismas van Crown-glass van Merz No. III en No. IV, en een dergelijk van Steinheil N. III. De verhandeling ‘Les indices de réfraction des mélanges d' alcool et d'eau et des mélanges de glycérine et d'eau (Bladz. 199-217, met drie tabellen A tot C), Avril 1869.’ Schrijver gebruikte hierbij twee holle prismas, Steinheil V No. I, reeds vroeger gebezigd (zie Archives, Volume I, Page 213) en een nieuw, Merz V No. I. Tabel A geldt voor de breking door water; daarbij worden gebruikt het water No. IV van 1867 (zie Archives, Volume I, Page 182) en nog twee andere watersoorten P 1868 en M 1868. Tabel B geldt voor de breking van vier mengsels van water en alcohol (die uit de fabriek van den heer Trommsdorff te Erfurt afkomstig was) van 98,9%, 86,8%, 53,9% en 38,8%. Tabel C bevat de uitkomsten voor vier mengsels van glycerine (de Price's patent uit Engeland) en water, waarin 100%, 80,79%, 68,76% en 49,69% glycerine aanwezig was. Voor de volgende verhandeling ‘Les indices de réfraction de la benzine (Bladz 218-221 met eene tabel A), Avril 1869,’ gebruikte Schr. weder het holle prisma Merz V No. I en twee bezendingen Benzine, de eene A van de heer Deeleman te Erfurt, de andere B van Prof. van Kerckhoff te Utrecht. Nu volgt weder eene grootere verhandeling: Les indices de réfraction des dissolutions des chlorures de calcium, de sodium, d'ammonium et de zinc (Bladz. 222-237, met zeven tabellen A tot G), Avril 1869.’ Schrijver gebruikte hierbij het holle prisma Steinheil V No. I. Tabel A geeft de uitkomsten voor de breking door Chlorure van Calcium (Ca Cl) en wel drie oplossin- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 575]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gen van 1867 I, II en III, van 16,75%, 24,38% en 31,79%, benevens eene nieuwe van 40,64%: hierbij komt hij terug op eene vergissing begaan ten opzichte der tafels van den heer Kremers (zie Archives, Volume I, Page 175). Tabel B geeft de uitkomsten voor de breking door Chlorure van Sodium (Na Cl) en wel van zeven oplossingen (α tot η) van 8,65%, (= 1867, I), 15,85%, 16,68%, 20,73%, 21, 69% (= 1867, II), 22,78% en 26,58%. Tabel C voor Chlorure van Ammonium (H4 N Cl), van zes oplossingen van 9,72%, 11,79%, 14,51%, 19,58% (= 1867, I), 19,68% en 24,83%, Tabel D voor Chlorure van Zink (Zn Cl) voor vijf oplossingen (1867, I, met onbekende verhouding), van 23,00%, 31,50%, (= 1867, II), 31,05% en van 38,98%. In tabel E worden al die uitkomsten onderling vergeleken, wat den index van breking betreft, in tabel F, wat de dichtheid en het gehalte der oplossingen aangaat. Ten slotte geeft tabel G de hoeken der beide hier gebruikte holle prismas Merz V No. I en Steinheil V No. I. De zoutoplossingen werden geleverd door den heer Paul te Deventer: de zouten zelve waren afkomstig uit de fabriek van Chemikalien van den heer Merck te Darmstadt. De waarden van 1867 vindt men in de verhandeling, opgenomen in de Archives, Volume I, Page 161. De reeks dezer verhandelingen wordt besloten door deze: ‘Les indices de réfraction des acides hydrochlorique, nitrique et acétique (Bladz. 237-246 met twee tabellen A en B), Avril 1869.’ Deze zuren werden geleverd door den heer Trommsdorff te Erfurt; het holle prisma Merz V No. I werd daarbij gebezigd. Hier geeft tabel A de uitkomsten van twee metingen voor Hydrochloorzuur van 34,41%, van twee metingen voor Salpeterzuur van 50,48%, van ééne voor Azijnzuur van 97,65%.
Ten slotte geeft tabel B een ‘Tableau général du spectre solaire’: Schrijver belooft ons hier een nienw spectrum in gravure. Er is bijgevoegd een lijstje van drukfouten, in deze aflevering hem voorgekomen: zulks is waarlijk bij zoovele cijfers en tabellen niet te verwonderen. D. Bierens de Haan. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 576]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
III. Letterkundige Varia.Londen van de schaduwzijde bekeken, door een onsentimenteelen reiziger. Naar het Engelsch van James Greenwood. Haarlem, de erven F. Bohn. De onsentimenteele reiziger, die zich hier als gids aanbiedt, brengt ons op plaatsen van Engelands hoofdstad, die zeker, zelfs door zoo menigen geboren inwoner van Londen, nooit zullen zijn bezocht geworden. Hij voert ons naar voddenmarkt, paardenmarkt, zangvogelmarkt en juweelenmarkt; hij laat ons een blik slaan op de vuilnisbelt van Mr. Dodd en op de oevers van de Theems, waar de voddenrapers hunne schamele bete aan rioolratten en ander ongedierte moeten betwisten; hij leidt ons binnen in eene honden-tentoonstelling en een halvestuivers barbierswinkel, in eene danszaal en in eene vergadering van afschaffers; hij noodigt ons, om met hem te luisteren naar den Londenschen straatprediker en naar Sam, den houder van de nachtelijke koffijtent. Deze allen vat hij samen onder het opschrift: Londden van de schaduwzijde - en inderdaad steken zij op scherpe en aandoenlijke wijze af tegen hetgeen Londen op zoo menig ander punt ons schitterends en weelderigs te wijzen heeft. Wij mogen de verklaring niet terughouden, dat de plekken, waarheen de Heer Greenwood ons geleidt, en de personen, met wie hij ons in kennis brengt, ons in menig opzicht aangename oogenblikken verschaft hebben. Vooreerst heeft het iets aantrekkelijks, om eens niet te zijn en paijs de connaissance, en ten andere is het een bepaald genot, om te gaan aan de hand van een zoo geestigen, onderhoudenden leidsman, als de Heer Greenwood, die bovendien evenzeer de gaaf bezit, om aan eigen oog niets te laten ontglippen, als om den blik zijner tochtgenooten op alles, wat slechts eenigszins den naam van merkwaardig verdient, te vestigen. Toch ontbrak er voor ons iets aan - of liever aan onzen geleider, waardoor het bezoek gebracht aan de schaduwzijde van Londen, bij ons niet dien indruk achterliet, dien Greenwood zich misschien oorspronkelijk had voorgesteld, en die met een anderen gids bijna onvermijdelijk was geweest. Het waren hier en daar de afzichtelijkste holen van maatschappelijken jammer en ellende, waarin wij ons hadden gewaagd; het waren de flarden der gevallene en de lompen van den bedelaar, waarop onze blik werd gericht; in de huiveringwekkendste nachten van | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 577]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
het zedelijke en sociale der groote wereldstad hebben wij getuurd - voorzeker, wij hebben er alles van gezien, wat er van te zien viel....maar mag daarmede alles zijn gezegd?...vraagt de beschouwing der schaduwzijde van eene stad, als Londen is, niet nog iets anders van het ernstige menschenhart?..Zijn er daar geene menschentranen en geen menschenbloed, wier aanblik moest doen sidderen? gaan er van daar geene wilde klachten en geene rauwe kreten op, die door de ziel moesten dringen? worden de verschillende toestanden daar niet aanstonds zoo vele sombere vraagstukken, bij welke laatste wij, hetzij opzettelijk, hetzij stilzwijgend, moesten worden bepaald door den man, die ons de eerste geschilderd heeft - wanneer deze ten minste sentiment paarde aan zijn geest, wanneer de indruk, dien bij hem het oog ontving, ook reflecteerde in het hart? Maar, helaas, hier schuilt het gebrek van den schrijver en de fout van het boek. Hebt gij zelf met ‘Londen van de schaduwzijde bekeken’ kennis gemaakt, onbekende lezer dezer regelen?..Ja? - welnu, dan hebt gij werkelijk iets van de nevelen, welke boven die stad met hare millioenen nog hangen, op eenigen afstand kunnen aanschouwen. Misschien herinnert gij u in dit oogenblik ook nog wel Jo, Jo uit ‘Bleak House’ van den eenigen Dickens?...Is dit zoo - dan weet gij het ook nog wel, hoe in de uren, dat gij met dien Jo in aanraking gebracht zijt, die nevelen mede gebben gedrukt op uwe borst. Ontken het maar niet: de tranen, die gij geschreid hebt, toen ook gij Jo zijn eerst en laatst Onze Vader hebt hooren bidden, ze zijn nog aanwezig als de aalmoes, die uw hart geschonken heeft aan hen, welke gij in die nevelen achterlaten moest. De vertaling van den arbeid des Heeren Greenwood verdient overigens allen lof. C.J. van Bemmel Suijck. ROMANTISCHE BIBLIOTHEEK. Lectuur voor alle standen onder Redactie van J. Speijer Klerk en A.J. Le Gras. Dl. I, No. 8, 9, 10 en 11, en Dl. II tot IV. 's Gravenhage H. van Duijl Jr 1868. Elk deeltje kost 30 cents, hij inteekening 25 eents. Voorwaarden van Inteekening.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 578]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Door het overnemen van al het bovenstaande tracht ik de bedoeling der redactie meer te doen kennen. De uitgever mocht wel zorgen, dat de exemplaren beter waren ingenaaid, als ook voor beter papier en betere correctie. 't Is wèl: alle waar naar zijn geld! Wat den inhoud betreft. Over de andere nommersGa naar voetnoot1) dezer Romantische Bibliotheek kan ik niet oordeelen, wij ontvingen alleen No, 8, dat zich wel aangenaam laat lezen, hoewel het tooneelen bevat uit het land van moord en doodslag, Mexico, - tooneelen die wel niet bijzonder aanlokkelijk zijn om tot landverhuizing daarheen uit te lokken; maar wel een juisten blik doen slaan in de binnenlanden van dat ongelukkige land, waar de Roomsche godsdienst de Christelijke beginselen nog maar weinig heeft doen doordringen. Een tweede titel (de bovenstaande is afgeschreven van den omslag van het boekje) geeft nog twee bijzonderheden te kennen, namelijk dat W. van Walterop de schrijver is van de wezenlijke lotgevallen van Klaasje Zevenster en, dat deze Novelle eene oorspronkelijke is. Wat ik van de Romantische Bibliotheek gezien heb, zou me doen zeggen, dat de Redactie gelukkiger is in hare vertalingen, dan in hare oorspronkelijke stukken. Deze Novelle beteekent ten minste niet veel en geeft soms zeer onware, soms zeer onwaarschijnlijke toestanden aan. Don Frederik de Toledo, oudste zoon van den Hertog van Alva, wordt voorgesteld in het beleg van Haarlem. Daar, wordt hij gezegd, den bekenden brief van zijn vader, ‘om de inneming der stad te bespoedigen, want dat hij anders zijne moeder zou laten overkomen om dat werk te beëindigen,’ ontvangen te hebben uit handen van de Vargas, den president van den bloedraad te Brussel! De overbrenger was, Don Bernardin de Mendoza. - Ook wordt Don Frederik voorgesteld in het leger bij zich te hebben twee bijzitten, eene Spaansche, en eene Vlaamsche, bij welke laatste hij een kind had verwekt. Die twee vrouwen ontmoeten elkaar en - niet volgens den jaloerschen aard der Spaansche Dames! - Juanita sluit innige vriendschap met Mina Waes! - 't Hoen, de bevelhebber der Geuzen- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 579]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
vloot op het Haarlemmermeer, (alsof er nog geen onwaarschijnlijkheden genoeg in het boekje voorkomen! en alsof het beleg van Haarlem niet treurig-romantisch genoeg was!) 't Hoen wordt verteld heimelijk Toledo overvallen en in diens vertrek op het huis Ter Kleef dien Spaanschen bevelhebber, met een dolk in de eene hand en een pistool in de andere, gedwongen te hebben tot vrijlating van twee gevangen genomen geuzen! Bij deze grootere aanmerkingen op het zeer oppervlakkige werkje, kunnen vele kleinere gemaakt worden. Bij voorbeeld is 't niet duidelijk, waarom Toledo, d'Avolos, op hetzelfde blad noemt, kapitan, kapitein en capitan. - Ook kon gevraagd worden, wat blz. 93 geschutvaarten zijn? Er staat toch: ‘Dikwijls hadden er gevechten plaats, of men hield bij minderen lust of gelegenheid tot den strijd geschutvaarten met elkander.’ - Zoo vat ik ook de uitdrukking van Don Frederik niet, waar hem door 't Hoen geschreven wordt Ripperda en Hasselaar op vrije voeten te stellen, dat hij dan het kind van Mina van Waes terug zal krijgen: ‘Neen, Ripperda en Hasselaar zullen de eersten zijn, die ik het hoofd voor de voeten zal doen leggen. Reeds te lang is mijn geduld op de proef gesteld geworden. Maar mijn kind! barste hij na eenige oogenblikken uit, de arme moeder zal het bezwijken.’ - Ook is die geheele karaktertrek van Don Frederik, van zoo zeer het lot zijner kinderen zich aan te trekken, iets hem geheel vreemds en strijdig met de historie. Hij wilde wel meisjes tot moeders maken, maar dat gedaan hebbende bekommerde hij zich om haar of om hare kinderen ook niet meer; gelijk de schrijver, blz. 146, ook herinnert, waar hij zegt (hoewel dit bij de belegering van Haarlem eigenlijk niet te pas komt), dat Don Frederik, in Spanje teruggekeerd, eene der hofdames van Elisabeth, koningin van Engeland, derde vrouw van Filips II, bedroog, en daarvoor in de gevangenis raakte toen hij haar, ofschoon hij ze trouwbelofte gegeven had, niet wilde huwen. In weerwil der genoemde bezwaren, erken ik gaarne, dat in dit boekje onderscheidene goed geschetste tafereelen voorkomen, van welke het jammer wezen zou als wij ze niet te lezen gekregen hadden. Wat meer historische trouw, en wat minder jacht op avontuurlijke tooneelen, zou het inderdaad tot een uitmuntend verhaal hebben gemaakt. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 580]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
No. 10 en 11 behelzen de: ‘Zeven kussen van den Hertog van Buckingham.’ 't Is jammer, dat dit aardige verhaal niet op beter papier is gedrukt, en de bladen niet beter ingenaaid zijn. Nu wordt de prijs, die anders heel goedkoop is, terstond met 10 cents verhoogd, daar men verplicht is het boekje beter te laten innaaien, wil men de vellen ten minste bij elkander houden. Ik ben zoo vrij den uitgever daarop opmerkzaam te maken, even als op de drukfouten die den lezer (en hem zeker niet het minst) tot eene voortdurende ergernis zijn; met een weinig meer netheid en nauwkeurigheid kon zeer veel gewonnen worden. De keus van de Redactie, om dit boekje op te nemen in de Romantische Bibliotheek, kan niet dan zeer gelukkig genoemd worden. Het verplaatst den lezer in den tijd der regeering van Lodewijk XIII, of liever van den Cardinaal de Richelieu, in Frankrijk, en schetst zeer aanschouwelijk eene episode van dat tijdvak. Lodewijk XIII, die in 1601 was geboren, werd geheel beheerscht door zijn eersten Staatsminister (geboren in 1585, en dus zestien jaren ouder) den Cardinaal de Richelieu, die, behalve zijne jaren, dit op den koning vóór had, dat hij een man, was van grooten geest, wien het niet moeilijk kon vallen den weinig beteekenenden koning alles te laten gelooven, zeggen en doen wat hij wilde. Lodewijk XIII toch, was door zijne moeder, Maria de Medicis, de weduwe van Hendrik IV, en door hare en zijne hovelingen, niet alleen geheel buiten het bestuur van het rijk gehouden, maar ook in kinderachtigheid en kleingeestigheid en nietsbeteekenend groot gebracht. Biljart spelen, vogelen vangen, op de trom- en de jachthoorn spelen, fonteintjes maken van pennenschachten en dergelijke beuzelarijen waren de bezigheden van den jongeling, ja van den man, die geroepen was om het vorstelijke purper te dragen! Geen wonder, dat de groote en arglistige geest van den Minister-Cardinaal zulk een koning geheel naar zijne hand kon zetten; hij, van wien we lezen, dat hij een man was van ongemeene bekwaamheden en meer dan gewone geleerdheid, en die nergens conscientiewerk van maakte, als het maar tot volvoering zijner aanslagen dienen kon: wien het gelukte, hoewel uit den grond van het hart gehaat bij het gansche koninklijke huis, bij het Hof en bij al het volk, twintig jaren lang, Frankrijk te besturen. Die man | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 581]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
was een van de vurigste aanbidders van de koningin, Anna van Oostenrijk, de Gemalin van den onbeteekenenden Lodewijk XIII, dochter van Filips III van Spanje. Nevens hem (Richelieu) had deze echter onder anderen ook tot haren meest vertrouwelijken omgang toegelaten, de Hertogen van Montmorenci, Bellegardo en bijzonder Buckingham, den gezant van Karel I van Engeland bij het Fransche hof. George Villiers, Hertog van Buckingham, de uitverkoren gunsteling en vertrouwde van Karel I, had bij de schoone, en door haren echtgenoot niet begrepen noch gewaardeerde, maar veelzins verwaarloosde Anna van Oostenrijk, de meeste aanmoediging ondervonden van al hare bewonderaars en aanbidders. Haar portret, in diamanten gezet, had zij hem zelfs geschonken en de schoone, alvermogende, overmoedige hertog waagt het om, in weerwil van zoo vele hindernissen en onoverkomelijke bezwaren, en, hoewel hij, als gezant zijns konings, reeds zijn afscheid genomen had, nog eens terug te komen, om eene geheime samenkomst te genieten met zijne vorstelijke geliefde. Daartoe is het echter noodig de zeven hofdames van Anna van Oostenrijk van het Hof te verwijderen, op het te voren bepaalde uur, waarop het rendez-vous in den tuin van het paleis zou plaats vinden. Door geld en goede woorden, door list en bedrog, gelukt dat waarlijk; en de Hertog weet elk dier hofdames, terwijl hij ze, om zoo te zeggen, betoovert, een kus op de hand of op 't gelaat te geven; en heeft inderdaad eene korte geheime samenkomst met de koningin van Frankrijk, de aangebedene van zijn hart; doch welke liefdelist, bijna ontdekt was geworden door den naijverigen Kardinaal en door den Koning in eigen persoon. Het is een boeiend verhaal: geheel in overeenstemming met het karakter van Buckingham en de (toenmalige?) zeden van het Fransche hof: en voor den opmerkzamen lezer is er nog heel wat meer, dan alleen de intrigne van het hofleven, uit te leeren. Deel II heeft alleen tot titel Vrouwenlist, oorspronkelijke Novelle door Henry Lenaerts van Antwerpen. Maar van blz. 137-154 volgt nog een stukje de Zwarte Hut, dat zeker het beste is van dit boekje; - de Drie gedichtjes door Wilhelmina zelfs meegerekend. De schrijver van Vrouwenlist vraagt, dat men zijn verhaal niet te streng beoordeele daar hij eerst twintig jaren ond is. - Wel! wie dwingt hem te schrijven? | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 582]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
en ten minste wie dwingt de Redactie der Romantische Bibliotheek zulke vodden op te nemen? De vlaamsche spelling, of liever de vlaamsche spreekwijzen hinderen nog het minste, ofschoon uitdrukkingen, als: wij beminnen ons, voor elkander; rechtspringend voor opstaande; ouderling voor oude Heer; goesting voor lust; rechtzinnig voor oprecht; plichtig voor schuldig; mij van mijnen frak te ontmaken, voor mijn overjas uit te trekken, niet mooi zijn, - maar het geheele beloop van het stuk is alleronnatuurlijkst, stijf en gedwongen. De mensch wikt, God beschikt is de titel van deel III en IV, bevattende een verhaal van Ottfried Mylius, dat zich zeer goed lezen laat. Dit stukje kon ook wel Vrouwenlist heeten, want de streken en ondeugendheden van de coquette en geldzuchtige Ida zonden dien titel ten volle wettigen. Een kersavond door Hackländer besluit deel IV. Hoe aardig die schrijver weet te vertellen, is bekend. Hij doet het ook hier. 't ls eene Kersvertelling, liever en boeiender dan menige van Dickens. IJdelheid! Novelle door J. Duparc Jr. vult deel V, met een (uit het Engelsch vertaald?) stukje De uitgewekenen van denzelfden. Beide zijn 't lezen zeer waard. In het eerste verhaal had de schrijver echter zonder schade, die bespiegelingen kunnen weglaten over eenige menschen op een stoomboot, (blz. 22-28) die met de personen, welke hij ten tooneele voert, nog minder in aanraking komen, dan de musschen die hem voorbij vliegen. Overigens is deze novelle zeer goed geschreven; en terwijl ik in deze vier deeltjes der Romantische Bibliotheek twee oorspronkelijke Nederlandsche verhalen aankondig, geloof ik dat zelfs de Belgen aan Duparc boven Lenaerts den palm zouden wijzen. Dit zij genoeg over de vrij goed geredigeerde en vrij slecht gedrukte Romantische Bibliotheek, welke beter letter en beter papier verdiende. EEN CENT IN 'T ZAKJE. Ernst en Gekheid van J.J.A. Gouverneur en Jan de Rijmer. Gegeven geheel en uitsluitend ten voordeele der algemeene Armen van Groningen. Gedrukt door de Gebroeders Hoitsema. Uitgegeven bij J.B. Wolters 1868. Prijs ƒ 1. -. ‘Ernst en Gekheid.’ Deze omschrijving van den inhoud van dit lieve boekske deed mij een versje in de gedachte komen, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 583]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
wat ik hier wil mededeelen, en voor velen misschien nog nieuw is. Het blijft altoos nieuw en is, als het ware goede, te goed om ooit te verouderen. Het is van J. van Walré en al meer dan zeventig jaren oud. Democritisch geluksrecept.
Recipe in goeden maat
Vergenoegen in uw staat;
Werkzaamheid een taam'lijk deel;
Wijsheid, maar niet al te veel
Dwaasheid, ook een enkel grein;
Matigheid, een gift niet klein,
Neem wat Nieskruid bij de rest;
Appliceer 't. Probatum est!
Ik heb mijn oordeel over Gouverneurs Een Cent in 't Zakje al gemeld, en vind het een lief boekje. In de voorrede, waarin hij mededeelt dat zijn vrienden Hoitsema en ter Horst (Wolters) geheel kosteloose den druk en de uitgave van deze gift voor de armen bezorgden, zegt hij o.a. ‘Over den inhoud van dit bedelboekje - oud en nieuw, eigen en uit den vreemde, ernst en gekheid - heb ik niets te zeggen,’ en ik zal er alleen van zeggen, dat deze versjes (want het is een verzenboekje) Gouverneur waardig zijn. Zeer in 't oog vallende gebreken heb ik er niet in opgemerkt. En ik zou niet gaarne willen beslissen welk van deze gedichtjes het gelukkigste is, ik zal er hier twee te lezen geven, die, naar mijn bescheiden oordeel, boven aan mogen staan: Het eene is: Vaders antwoord en moeders antwoord.
Aan den Vader vroeg het kind:
‘Waar zou toch dood-zusjen zijn?’
‘Wel, op 't kerkhof, in den grond,
Slaapt het rustig, vrij van pijn.’
Aan de Moeder vroeg het kind:
‘Waar zou toch dood-zusjen zijn?’
‘In den hemel leeft het nu
En is daar Gods engelijn.’
Het andere: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 584]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Opvoedingsregelen.
De musch bouwt, om haar nest aan ieders oog te onttrekken,
't In holte of muurkloof, waar het moeilijk is te ontdekken.
De duif heeft zich den mensch heel in de hand gegeven;
Aan hem vertrouwt zij toe haar nest, broed, goed en leven.
De nachtuil vest zijn woon in torens en gebouwen,
Waar nooit zijn broed een straal van 't zonlicht krijgt te aanschouwen.
Doch de arend zetelt koen op ongeuaakbre rotsen,
Om daar den zonnebrand en 't stormgeweld te trolsen. -
Doe gij niet als de musch! - Hoe schuw zij 't oog ontvliedt,
Haar nestje ontsnapt de hand der wilde knapen niet.
Leer uwen kindren niet 't verkeer met andren duchten;
Laat hen uit vrees voor 't kwaad het leven niet ontvluchten.
De wereld zal daarvoor zich wis eens aau u wreken,
Als tot de onkundigen ze eenmaal weet baan te breken.
Verleiders zijn er veel, en die verstrikken licht
Eens 't kind, dat gij uit angst onttrokt aan elks gezicht, -
Doe gij niet als de duif! - De mensch beschermt haar broed,
Maar zij betaalt in 't eind hem daarvoor met haar bloed.
Leer uwe kindren niet te veel op andren bouwen,
Of zij betalen eens te duur hun goed vertrouwen.
Doe gij ook niet als de nil! - Wijl die zijn jongen boedt
Voor iedren zonnestraal, zien ze ook bij nacht slechts goed.
Onttrek uw kindren niet aan elken straal van 't licht;
Veel beter vroeg te scherp, dan eens blind van gezicht.
Doe gij als de adelaar! - Die, op zijn hoogen top
Zag vroeg al koen en stout in 't flikkrend zonlicht op.
En wijl hij is gewend, van jongs in 't licht te blikken,
Doet ook de felste gloed hem de oogen niet verwrikken.
De storm, die daar omhoog staag om zijn rotsnest loeide,
Maakt, dat hij zelf al vroeg op eigen wieken roeide.
Leer gij ook 't kind al vroeg in wind en weêr verkeeren,
Dan zal hem eens de storm des levens minder deren.
Laat gij uw kind al vroeg opwaarts ten hemel blikken,
Dan zal al 't lage hier hem later niet verstrikken.
Doch wees een arend zelf en ga met raad en daad
Uw zoon vóór in de vlucht, die zeker opwaarts gaat.
Gij zelf moet edel zijn; want nooit draagt leer en tucht,
Die kern en inhoud mist, naar buiten rijpe vrucht.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 585]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Uitmuntende lessen, aardige zaken, schoone gelijkenissen, ernstige sprenken, vroolijke liedjes, gemakkelijke versificatie, een keurige druk en net papier; dat alles voor één gulden! en door dien koop geeft men meteen een cent in 't zakje voor Groningens Armen! Zij mogen er wel bij varen, en wij spoedig meer gedichtjes krijgen van Jan Gouverneur ofte Jan de Rijmer. GOETHE'S FAUST, vertaald door Alb. Steenbergen. Met inleiding van Dr. J. van Vloten. Deventer, A. ter Gunne, 1868. Het zou eene aardige collectie boeken wezen, als men alles hijéén zag wat over den Faust van Goethe geschreven is, ja, ik meen, dat de enkele opsomming der titels, en waar de stukken te vinden zijn, reeds verscheiden vellen druks zou eischen. Ik acht mij volstrekt niet bevoegd dat aantal te vermeerderen, en kondig enkel de Nederduitsche vertaling van den Heer Steenbergen aan, welke mij door de Redactie der Vaderlandsche Letteroefeningen is toegezouden. Dr. van Vloten zegt in zijne Inleiding, dat er nog twee vertalingen in 't Nederduitsch bestaan; maar dat deze derde de beste is. ('k Had wel gewenscht, dat hij iets meer van die beide vroegere had gemeld.) Het komt mij voor, dat deze vertaling heel wel gelukt is; het moet den vertaler soms zeer moeilijk geweest zijn, niet te slaafsch en toch getrouw te volgen. Ik geef hier eene proeve. Het is de weeklacht van Margarethe (ik had haar liever Gretchen blijven heeten) nadat zij door Faust verleid is. Zij zegt terwijl ze versche bloemen in de vazen steekt, welke voor een beeld der Mater Dolorosa in eene nis staan):
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 586]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Wie nu de vertaling met het oorspronkelijke vergelijkt, zal wel erkennen moeten, dat de gedachten en veelal de woorden, volkomen getrouw zijn weergegeven, al moet hij ook verklaren dat de weeklacht van Gretchen nog roeren ler en inniger is, dan die van Margarethe. Maar wat Zelter (16 Juni 1829) aan Goethe schreef, over het tweede deel van den Faust, kan veelzins ook van het eerste gelden: ‘....es ist mehr als ein Meisterstück, das sich allenfals machen lässt. Jenes kann keiner machen, es gehört Dir allein an und niemand braucht zu wissen was Gott au Dir gethan. Die Factur ist innig verschmolzen mit der Conception; bald macht des Vers, bald des Reim sich den gedanken, bald umgekehrt. Und alles klar wie Licht und verständlich zum greifen, nur wiedergeben kann man's nicht: wer wil sagen, wie eine feine Frucht smeckt! Und das linde, liebe, reine, freie Wort; kräftig, süsz und flieszend wie ein vielstimmiger Gesang über tiefe Grundharmouie. Mirist | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 587]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
kein Zweifel übrig, es musz so seijn. Habe groszen, groszen Dank!’Ga naar voetnoot1) Grooten dank geven wij dan ook den Heer Steenbergen voor zijne schoone vertolking, als ook den Heer van Vloten, voor zijn inleidend en aanbevelend woord. Goethe's meesterstuk moge er, bij het Nederlandsch publiek, meer door gekend en gewaardeerd worden; beter dan door de dwaze Opera die er uit gemaakt is, en van tijd tot tijd ten tooneele wordt gevoerd. DE MEIBLOEM. Tooneelen en Karakterschetsen uit Nieuw-Engeland. Uit het Engelsch van Mrs. H. Beecher Stowe, schrijfster van De kleine Vossen, Ons Huis, enz. door C.M. Mensing. Tweede Druk. Amsterdam, P.N. van Kampen. 1868. Deze dertien verhaaltjes geven zoo vele tafereeltjes uit het leven in Noord-Amerika, en wel zooals photografiën ze geven zouden. 't Is of de schrijfster, met een chambre obscure heeft gereisd en hier en daar lichtteekeningen door de zon heeft laten maken, welke zij ons nu eens te kijken geeft. Ieder tafereel is niet even schoon, ook niet even goed gelukt, maar geeft toch een jnist denkbeeld van het land en de menschen die het bewonen. Het zijn allen echt Noord-Amerikaansche tooneelen die we hier te zien krijgen, en zooals ze als daar alleen te zien zijn. De Yankees zullen ze misschien allen even keurig vinden maar wij Nederlanders, met soms zoo geheel andere zeden en gewoonten, gevoelen ons zeker niet evenzeer tot allen aangetrokken. Wat Dickens echter van de schrijfster zei: ‘Harriet Beecker Stowe is eene eer voor den tijd die haar heeft voortgebracht, en zal den rang innemen onder de beste schrijvers van verdichte verhalen, die door de edelste gedachten worden bezield’ kan ook voor deze schetsen gelden: er zijn teekeningen in voor het leven. En daar zijn er onder die het oog bekooren en het hart verrukken. Vóór allen Het Nieuwjaarsgeschenk; maar ook Het Thee-Roosje, Kleine Edward en Oom Tim: dat zijn juweeltjes. Onder de acht anderen konden we, zonder veel schade, er enke- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 588]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
len van gemist hebben. Misschien echter worden die in Amerika het meeste bewonderd, als geheel Amerikaansche toestanden schetsende. Vooral de (oud-Puriteinsche) sabbat zul sommigen verkwikkelijk vinden! waarvan ons alleen maar het laatste gedeelte bevallen kon. Het boekje (240 bladzijden groot, en net gedrukt) is een deel van van Kampens goedkoope serie van Romans, waarin de geëerde uitgever degelijkheid van gehalte, aan billijkheid in prijs tracht te paren. De prijs van ieder deel is één gulden. LEVENSBEELDEN VOOR JONGENS EN MEISJES. Door J. Herman de Ridder. (met [vier gekleurde] platen) Tiel, D. Mijs. (1569) Aan zijn zeven kinderen heeft de schrijver deze twee maal zeven Vertellingen, welke historietjes zijn, opgedragen. En het zijn lieve historietjes, aantrekkelijk en leerzaam: die de jeugd, voor welke zij eigenlijk geschreven zijn, maar ook de volwassene, met veel genoegen lezen zal. Zij betreffen min of meer bekende, soms zelfs beroemde personen, en zijn meest van duitschen bodem ontleend. Het boekje zal een keurig geschenk wezen voor velen, en menigeen van harte welkom zijn. In de aardige verhaaltjes komen eenige weinige onaardige min gekuischte uitdrukkingen voor, als; ‘een kaashandelaar van sta vast en van waar ben je me.’ - ‘De man had wil van de reis.’ - ‘Van een Klokje wil ik u vertellen, onder eene voorwaarde, dat ge niet denkt; nu wordt iets op mijn mouw gespeld.’ - ‘Het was wel niet vetpot, maar al bleef schraalhans keukenmeester, men had toch genoeg.’ - ‘Hoe Karel Vroolijk, meester in het uitknippen geworden is...zal ik u, om je het neusoptrekken over dat schijnbaar weinig beteekenend handwerk af te leeren, van stukje tot beetje gaan vertellen. Karel is alles behalve van groote kom-af.’ - ‘Ik weet het naadje van de kous niet.’ - ‘Hij was een te bescheiden jongen, om als een pedant standje tegen zijne moeder te redeneeren.’ - ‘De grootmoeder praatte honderd uit.’ - Ik vindt dat, ook in den mond van een Vader, die zijn kinderen wat vertelt, minder keurige uitdrukkingen. Ook zonder deze kan men zeer verstaanbaar en populair wezen, en het gemis er van | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 589]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zou de verhaaltjes, die in goeden toon zijn gesteld, niet stijf gemaakt hebben. Nog moet ik den schrijver doen opmerken, dat Jezus, aan het kruis stervende, eigenlijk voor zijne Moeder niet bad (blz. 17.); - voorts: dat het Blinden-instituut, te Amsterdam niet op de Heeren- maar op de Keizersgracht staat; (blz. 29) en dat het volgende een leelijke zin is, door verkeerde interpunctie: ‘Blijmoedig erkent de grijsaard het goede en de weldadigheid, welke hem ten deel vielen. Zijn er op de zeven magere jaren, door hem in een donkere, vochtige plaats aan het weefgetouw doorgezwoegd, jaren van toenemenden voorspoed gevolgd. Hij dankt er den God zijnes levens voor, die het werk zijner handen zoo zichtbaar heeft gezegend.’ - Waar de schrijver spreekt (blz. 93) over Carl Fröhlichs houtsneden met bijschriften, had hij ons wel eens mogen meedeelen, òf, en zoo ja, wáár die zoo zeer geprezene plaatjes en kinderliederen ook in onze taal verschenen zijn. Zijn wij er nog niet meê verrijkt, mocht hij dan de hand aan het werk slaan; ik geloof dat het hem best zou zijn toevertrouwd; en dat hij zich zeer verdienstelijk maken zou aan het Nederlandsch publiek, dat hij nu aan zich verplicht heeft, door deze goed geteekende Levensbeelden, welke inderdaad versierd zijn door de vier bijgevoegde platen. Rosendaal, 1869. Tydeman. GAVE DER LIEFDE, ten voordeele van het Fouds voor weduwen van Protestantsche godsdienst onderwijzers in Nederland. Amsterdam, bij Gebr. Ebert, 1868. Post-8o. 80 blz. Het is een van de eigenaardige, maar tevens loffelijke kenmerken der Nederlandsche natie, dat zij buitengewoon rijk is in weduwfondsen. Ik spreek nu niet over die, tot welke de toegang voor iedereen, behoudens de statuten ten aanzien van leeftijd enz., openstaat, maar heb het oog op die, welke door afzonderlijke vereenigingen of voor afzonderlijke maatschappelijke standen zijn opgericht ten behoeve van de leden onderling. De vrijmetselaars hebben een weduwfonds; de ambtenaren der belastingen een weduwfonds; de notarissen een weduwfonds - en welke van die fondsen er al meer mogen gevonden worden, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 590]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
hoofdzakelijk in die maatschappelijke standen, in welke de man bij overlijden de bron van bestaan zijns gezins mede in het graf neemt. Hieronder behooren ook de godsdienst-onderwijzers, die voor eenige jaren nauwlijks eene ‘Vereeniging’ ter onderlinge aaneensluiting hadden opgericht, of zij stichtten een weduwfonds en velen hunner getroostten zich daarvoor belangrijke opofferingen. In alle opzichten verdient zulks lof en medewerking. 't Was das ook een goed denkbeeld, ten behoeve van dat fonds een bundeltje van godsdienstigen inhoud uit te geven, en eere den predikanten, die eene lettervrucht op dat liefde-altaar offerden. Dat op zichzelv' het boekje zijn geld waardig is, wordt gewaarborgd door de namen der medewerkers: J.P. Hasebroek, J.F. Blaauw, J.J.L. ten Kate, K.F. Ternooy Apèl, E. Laurillard, B.J. Adriani, P.H. Hugenholtz Jr., W. Francken Az., W.Th. van Griethuysen, W.J. Jorissen Mz. en J.G.R. Acquoy - sommigen van moderne, anderen van confessioneele richting; dat is een verblijdend verschijnsel: één van zin waar een liefdewerk te verrichten is. 't Komt niet te pas te beoordeelen, nog veel minder te vergelijken wat hier in proza en in poëzij wordt aangeboden. Die het boekske koopt, geeft eene bijdrage aan een allernuttigst doel, helpende zorgen, al is het met een penningske, voor de weduwen van mannen uit eenen hoogst nuttigen, maar karig bezoldigden stand. Ik wenschte, dat ik honderde exemplaren kon ampreken aan vermogenden, voor wie de uitgave van enkele centen nog geen knoop van den rok is, al kregen zij er niets voor in de plaats. Maar dat krijgt men met dit boekske, en wat goeds ook! GODSDIENSTIG DAGBOEK VOOR KINDEREN, door J.F. Thieme, Predikant te Wijngaarden c.a. Arnhem, D.A. Thieme 1868 In gr. 8o 759 bl. in linnenb. Terecht merkt de Eerw. schrijver aan, dat het uiterst moeilijk is, godsdienstige vertoogen voor de jeugd te schrijven, geschikt om, iederen dag des jaars één, in den huiselijken kring te worden voorgelezen. ‘Voor de jeugd’ zeg ik liever dan ‘voor kinderen,’ gelijk zich dan ook de schrijver ‘kinderen’ tusschen en 10 en de 15 jaren voorstelt. Ik zal over dat moeilijke nu niet uitweiden, maar zeg alleen dat Thieme de meeste klippen gelukkig is ontzeild. Over herhalingen behoeft hij zich zoo | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 591]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
niet te verontschuldigen. Wij vonden zeer weinige, en zijn er niet ontelbaar veel christelijke herinneringen en lessen, die wel eens meer dan éénmaal 's jaars mogen worden voorgehouden? De vertoogen zijn eenvoudig, verstaanbaar, gepast, goed van lengte, zonder te sterke dogmatische kleur Ik keur het goed dat Thieme geene teksten aan het hoofd geplaatst heeft; die zijn er dikwijls bij gesleept. Maar gaarne had ik hier en daar, ter afwisseling, een gepast vers uit Psalmen en Gezangen aangetroffen, dat dan kon worden opgegeven om van buiten te leeren. Deze algemeene aanbeveling aan christelijke gezinnen volsta in een letterkundig tijdschrift. PARELS UIT HET ZAND. Verhalen van Ottilie Wildermuth. Uit 't Hoogduisch overgebracht door W.L.F. Moltzer. II Deelen Zwolle, W.E.J. Tjeenk Willink 1868. In Post 8o. 428 bl. Ottilie Wildermuth is als lieve, gevoelige, geestige schrijfster ook ten onzent gunstig bekend. Voorzeker zal dus deze vertaling van eenen verzamelden herdruk van eenige harer kortere verhalen koopers en lezers vinden. Voor zooveel dat nog mogt noodig zijn, voegen wij onze aanbeveling gaarne bij die van anderen. Den vertaler meenen we te mogen raden tot meer zorgvuldig herzien van het waarschijnlijk met eenige overhaasting geschreven Uitvlucht voor uitval. D II bl. 59, kan eene schrijffout zijn, later bij 't corrigeeren der proef over het hoofd gezien; bierhal voor bierhuis, ald. bladz. 69 is zeker eene verkeerde vertaling, evenals vleugel, ald. bl. 131, voor staartstuk (de overzetter had gerustelijk piano kunnen schrijven; die geen Duitsch verstaat begrijpt alleen uit den zamenhang en de bijvoeging ‘luit’, dat een muziekinstrument bedoeld wordt). Waar hij, ald. bl. 95, van der Joden loyaliteit spreekt, bedoelt hij hunne eerbied voor wet en overheid, en waar hij, ald. bl. 71, schreef: ‘'t was kunstig, even als spinrag in de flesch: niemand begrijpt hoe het er in is gekomen, maar er in is het toch,’ - meent hij geen spinrag, maar die haspels met opgewonden zijde, welke men in flesschen nog hier en daar aantreft. Waar hij, ald. bl. 130, schrijft, dat Maria aansterkte - in krachten toenam - schreef hij even flink weg Duitsch als met zijn: Voorwoord. Ik koos de voorbeelden slechts uit één verhaal. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 592]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
't Is niet noodig de beide Deeltjes te doorloopen en voldoende er den over 't geheel smaakvollen vertaler opmerkzaam op te maken. De uitvoering is eenvoudig, maar net. v.O. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
St. Nicolaas-geschenken.TE LAND EN OP ZEE. Schetsen en Verhalen uit den vreemde Verzameld door W.A. Elberts. Met Platen. Deventer, A.J. van den Sigtenhorst. Prijs ƒ 1.90. Deze bundel is volgens verklaring van den Heer Elberts, in zijn ‘Voorbericht’, een vervolg op eene soortgelijke verzameling, vóór een paar jaren door hem uitgegeven onder den titel: ‘Moed en Tegenwoordigheid van geest.’ Het gunstig oordeel, toen over dit boeksken uitgesproken (zie Jaargang 1868, No. 1.), is door den bijval, dien 't publiek daaraan schonk, bevestigd geworden. Wij meenen ook thans alle vrijheid te hebben, om een woord van aanprijzing over deze nieuwe ‘Schetsen en verhalen’, die deels uit het Hoogduitsch overgebragt, deels ontleend zijn aan de portefeuille van Elbert's vader, in ons Tijdschrift te mogen opnemen. Zij vormen eene bloemlezing, die voor kinderen alles heeft wat hen aangenaam en nuttig kan bezig honden, zonder dat zij - zoo als b.v. door de lectuur van Gustaaf Aimard's werken geschiedt - overmatig geprikkeld worden. Zij verplaatst hen door eene keur van opstellen, die zoo door belangrijkheid als verscheidenheid de aandacht boeit, onder verschillende hemelstreken, en maakt hen in een smaakvollen vorm en op prettige wijze met wetenswaardige bijzonderheden uit verre landen en uit 't leven van beroemde personen bekend. In één woord: de Heer Elberts heeft ook nu wat goeds geleverd, en is alzoo zijn gevestigden naam getrouw gebleven. Maar ook de Uitgever heeft den zijne niet verzaakt. Behalve dat het boeksken netjes is afgedrukt en met drie lithografiën in kleurendruk versierd, prijkt het met een keurig rood linnen bandje. Door al deze eigenschappen heeft het aanspraak, om onder de werken van smaak te worden gerangschikt - en zal het als een geschenk voor onze jeugd, vooral tegen St. Nicolaasdag, ongetwijteld veel aftrek vinden. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 593]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Wil men iets degelijks voor jongelieden, die wat ouder en in staat zijn het Fransch, Engelsch en Duitsch te lezen, dan kennen wij niets beters, dan de uitgave der ‘Trio’ van den Heer C. Zwaardemaker. Desverkiezende leze men daarover, wat wij in ons tijdschrift reeds tot tweemalen toe schreven (1867, No. 12, blz. 726, en 1868, No. 12. blz. 704). De tweede jaargang is thans compleet en de drie lieve boekdeeltjes, waarnit ook deze Jaargang bestaat, bevestigen volkomen de gunstige verwachting, die wij in der tijd meenden te kunnen ko steren van den ijver en de zorgen, dien de Uitgever aan dit werk ten koste legt. Waarlijk! Hij heeft ze niet beschaamd, maar veeleer overtroffen. Wij wenschen hem dan ook van heeler harte bij zijne inderdaad niet gemakkelijke taak voor 't vervolg die onderstenning van 't publiek toe, welk hem reeds aanvankelijk is ten deel gevallen, doch die hem ook bij voortduring behoort aan te moedigen, om zijne uitgave aan haar schoon en practisch doel blijvend te doen beantwoorden. ETIENNE EN VALENTIN, of Waarheid en Lozen. Naar het Fransch van Mlle. Ulliac de Frémadeure, Schrijfster van ‘Eugenie’ Met plaatjes. Amsterdam, J.D Sybrandi. In linnen band. Prijs ƒ 1 50. De allernuttigst strekking van dit, voor een St. Nicolaasgeschenk zeer aanbevelingswaardige, boekje is, door voorbeelden aanschouwelijk te maken de jammerlijke gevolgen van onoprechtheid en bedrog, in tegenstelling met de gezegende vruchten van waarheidsliefde en goede trouw. Zeker: ‘die leugens zoekt wordt nooit verschoond’; dat kan der jeugd niet genoeg worden voorgehouden, omdat men bij haar weinig gebreken vindt, zoo algemeen als het liegen. Wij doen hulde aan de goede bedoeling der schrijfster; alleen hadden we wel gewenscht, dat zij min eenzijdig gewezen had op de treurige gevolgen, die men over zich haalt door te kort te doen am de waarheid; het liegen op zich zelf is zware zonde, al kwamen er geene kwade gevolgen van. Die een lief en nuttig leesboekje tot geschenk op den dag van den kinderheilige aan kinderen uit minderen stand wil geven, neme onze aanbeveling aan van:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 594]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Alle te Groningen bij P. Noordhoff en M. Smit, en ook voor schoolleesboekjes geschikt. Wij kunnen niet nalaten, te dezer gelegenheid tevens te wijzen op de navolgende uitgaven der Heeren J.B. Wolters et Groningen:
Onopgemerkt kan het niet blijven, dat de meeste dezer kinderboekjes door hunne herhaalde uitgaven het cachet hunner doelmatigheid hebben verkregen en als zoodanig geene aanprijzing meer behoeven. De ervaring heeft het gunstig oordeel, dat wij er reeds over uitspraken, boven elken redelijken twijfel verheuen, zoodat ieder, die in deze maand iets goeds aan zijne kinderen geven wil, niet mistasten kon. Vooral de eenvoudige en lieve kinderliederen van Gouverneur en de zangboekjes van den Heer Worp hebben zich het regt verworven, om in de eerste plaats de keus op zich te vestigen. |
|