Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1869
(1869)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 195]
| |
La Condamine in Suriname en in Nederland,
| |
[pagina 196]
| |
Charles Marie de la Condamine, te Parijs den 28sten Januarij 1701 uit een zeer oud adellijk geslachtGa naar voetnoot1) geboren, genoot eene uitstekende opvoeding en trad reeds op zeer jeugdigen leeftijd in Fransche krijgsdienst. Bij het beleg van Rosas liep hij groot gevaar het slagtoffer te worden zijner nieuwsgierigheid, daar hij steeds boven op de hoogten rondom de vesting dwaalde, ten einde in de vijandelijke batterijen te zien, wat daar toch omging. Hij waagde zich daarbij telkens op zulke gevaarlijke plaatsen, dat de kogels hem om de ooren floten, en deed dit met zooveel hardnekkigheid, dat hij met geweld weggehaald moest worden. Daar zijne nieuwsgierigheid zoover ging, dat hij ronduit verklaarde zich aan de krijgstucht en aan de hem gegeven orders niet te kunnen onderwerpen, begreep zijn vader, dat de militaire loopbaan minder geschikt voor hem was. Hij legde zich nu toe op de strenge wetenschappen en maakte inzonderheid de scheikunde tot een onderwerp van bijzondere studie. Intusschen was zijne kwaal hem niet alleen niet gevaarlijk, maar zelfs zeer dienstbaar. Men vindt toch vermeld, dat hij meermalen zijn eten liet staan, om de uitwerking van scheikundige proeven te volgen, zoodat men hem soms met geweld ook uit uit het laboratorium moest verwijderen. Hij maakte weldra grooten naam onder de geleerden en werd dan ook door het Fransche gouvernement belast met eene wetenschappelijke reis naar Klein-Azië. Het rapport, dat hij daaromtrent uitbragt, voldeed uitmuntend en toen de Fransche Regering in 1734 besloot eenige geleerden naar Zuid-Amerika te zenden, om aldaar eene graadmeting aan den Meridiaan te bewerkstelligen, viel de keuze daartoe ook op la Condamine. Met de heeren Bouguer en Godin vertrok hij in April 1735 naar Peru; gedurende negen jaren bleef hij onafgebroken in Zuid-Amerika met ongekend geduld en tevreden onder allerlei ontberingen en gevaren de hem opgelegde taak vervolgen. De geheele Amazonenrivier, die ontzaggelijke stroom, welke Zuid-Amerika van het Westen naar het Oosten in de geheele breedte doorsnijdt, werd door hem afgevaren en opgenomen. Deze rivier | |
[pagina 197]
| |
was voor dien tijd slechts gedeeltelijk en hoofdzakelijk door de fabelachtige en opgesmukte verhalen van Orellana bekend, waarvan o.a. dat betreffende de strijdbare vrouwen toen nog algemeen geloof vond. Met Bouguer geraakte la Condamine weldra in moeijelijkheden, die zoo hoog liepen, dat Bouguer het gezelschap verliet en afzonderlijk naar Europa terugkeerde, alwaar hij later in allerhevigste brochures tegen la Condamine de schuld van zijnen terugkeer op dezen trachtte te werpen. Deze zette in Amerika bedaard zijne werkzaamheden voort zonder van de schriften van Bouguer eenige notitie te nemen; doch toen ook hij later in Europa was teruggekomen, gaf hij in een tegengeschrift aan Bouguer een antwoord, zoo waardig, zoo geestig en in zoo verzoenenden zin gesteld, dat een ieder hem bijviel. De twist was daarmede geëindigd. Intusschen was la Condamine den 26sten Februarij 1744 na zijn reis op de Amazonerivier aangekomenGa naar voetnoot1) in Fransch Guijana, alwaar hij zeer goed ontvangen werd door den heer d'Orvilliers, Gouverneur dier kolonie. Zeer gaarne had hij nu spoedig de terugreis naar zijn vaderland aangenomen, maar in Cayenne verkeerde men in groote ongerustheid, door de onzekerheid of de oorlog tusschen Frankrijk aan de eene, en Engeland en Oostenrijk aan de andere zijde reeds was uitgebrokenGa naar voetnoot2). Bovendien maakten Engelsche en ook Nederlandsche kapers het destijds en reeds vroeger zoo onveilig op zee, dat hij het uiet durfde wagen, met een Fransch schip de reis aan te nemen. Hij was toch zoozeer gehecht aan zijne journalen, aanteekeningen en andere zaken, welke hij op zijne togten in Amerika gedurende 9 jaren verzameld had, dat hij de kans niet wilde loopen die door eenen kaper te zien vernielen. Hij deed verscheidene reizen in de binnenlanden van Caijenne, doch eindelijk, nadat hij reeds vier en eene halve maand aldaar had gewacht, werd hij mismoedig en ziek. | |
[pagina 198]
| |
De geneesheer raadde een spoedig vertrek naar Europa zeer dringend aan, waarop la Condamine een brief schreef aan Mr. J.J. Mauricius, Gouverneur-generaal van Suriname. Daarin legde hij dezen zijn toestand bloot, en verzocht de vergunning om met een Hollandsch schip van daar naar Europa te vertrekken. Die brief, die door den heer d'Orvilliers in eene kano met eenige Indianen en een Fransch onderofficier opgezonden was, kwam den 28sten Julij 1744 in handen van Mauricius. In Suriname verkeerde men op dat tijdstip in even groote onzekerheid; men wachtte aldaar dagelijks de tijding van het uitbreken van den oorlog met Frankrijk en was juist bezig de kolonie zooveel mogelijk in staat van tegenweer tegen eenen onverhoedschen aanvalGa naar voetnoot1) te brengen. Met het oog op die omstandigheid achtte de Gouverneur Mauricius het raadzaam, omtrent dit verzoek van la Condamine het advies van het Hof van Policie intewinnen; hij teekende daaromtrent in zijn journaal het volgende op: ‘Na rijpe deliberatie, geconsidereert hebbende, 1o. dat er nog geen tijding is van oorlog tusschen Frankrijk en den staat, 2o. dat zelfs in een gedeclareerden oorlog dergelijke politesses in gebruik zijn, 3o. dat de weigering sou konnen seer quaalijk opgenomen worden zo de chevalier een ongeluk kreeg, 4o. dat dit een zeer extra ordinair geval is, waarin de gansche savante en commerciëerende waereld belang neemd; is eenpaarig verstaan; dat het niet behoord geweigerd te worden, mits de noodige precautiën neemende, dat hij hier zijnde, in huis blijve, (waartoe ik mijn huis geoffereerd heb) en niet uitgaa, dan verzeld.’ Het antwoord van Mauricius werd den 15den Augustus door la Condamine in Cayenne ontvangen. Daarbij deelde Mauricius hem mede, dat de oorlog werkelijk was uitgebroken, doch hij gaf hem de keus uit een aantal Hollandsche koopvaardijschepen, die spoedig dachten te vertrekken en die, zoo hij hoopte, nog als onzijdig door de kapers geëerbiedigd zouden worden. De reiziger maakte zich dadelijk gereed tot vertrek en verliet Cayenne den 22sten Augustus in eene sloep met Indianen als roeijers en denzelfden Franschen onderofficier, die den brief | |
[pagina 199]
| |
had gebragt, als stuurman. In den avond van den 27sten Augustus kwamen zij aan den mond van de rivier de Suriname, alwaar een bark als uitlegger was geankerd. Op dit vaartuig bragt la Condamine dien nacht door, bitter geteisterd door muskieten, waarover hij zich in zijn journaal niet weinig beklaagt. In den morgen van den 28sten zond de Gouverneur Mauricius eene tentboot met zijnen adjudant, den luitenant Lefèvre, - een Franschman van geboorte, - om den reiziger af te halen, waarop zij na eenige plantages te hebben bezocht, des avonds ten 8 ure aankwamen te Paramaribo ‘capitale de cette colonie,’ zegt la Condamine, ‘où j'admirai l'art avec lequel les Hollandais savent forcer la nature.’ Reeds den volgenden morgen, den 29sten Augustus, maakte de Gouverneur een accoord met kapitein Thomas van Veen, die aannam den Franschen geleerde met zijnen bediende voor ƒ 200, en ƒ 100 voor de tafel, naar Holland over te voeren. La Condamine had zijn intrek genomen in het gouvernementshuis en was bijzonder tevreden over het gastvrij onthaal van den Gouverneur en over de hensche wijze waarop deze hem behandeldeGa naar voetnoot1). In den avond van den 2den SeptemberGa naar voetnoot2) ging la Condamine aan boord van het schip van kapitein van Veen, dat in den morgen van den 3den in zee stak. In zijn journaal teekende Mauricius den 2den September het volgende op. ‘De chevalier is uitgeleid door mijn adjudant Lefêvre en den landmeter de Loncourt. Zijne Edele is hier maar tweemaal met mij en mijn adjudant uit geweest en heeft niets gezien dan de straaten van Paramaribo, hebbende ook dag en nacht zoveel te doen gehad met de starren, dat hij op de aardsche zaaken weinig reflexie sal hebben gemaakt. Hij heeft hier geobserveerd, dat onse hoogte is op vijf graaden en negen en veertig minutenGa naar voetnoot3). Ik heb zijne Edele op reis verzien van eenige wijn en provisie.’ | |
[pagina 200]
| |
In het volgende jaar 1745, braken in Suriname tegen den Gouverneur Mauricius de onaangenaamheden uit, waarvan die merkwaardige man later het slagtoffer werdGa naar voetnoot1). In het langdurig proces, hetwelk daarover tegen Mauricius werd gevoerd, werd de beleefdheid door dezen aan de la Condamine bewezen, door zijnen tegenstander Duplessis als eene beschuldiging tegen hem aangevoerd. De verdediging van MauriciusGa naar voetnoot2), op die beschuldiging, doet ons nog eene aardige bijzonderheid kennen. Daaruit blijkt, dat de Gouverneur gedurende het kort verblijf van den Ridder de la Condamine te Paramaribo, ter eere van dezen, een middagmaal gaf aan de Raden van Politie en andere voorname ingezetenen. Tot de genoodigden behoorde ook de Raad-fiskaal Mr. Jacobus van Halewijn, heer van Werven, die later den Gouverneur openlijk vijandig werd. Het is om ‘te toonen,’ zegt Mauricius, ‘dat de heer vanWerven, reeds in die tijd (1744) mijn bedekte vijand was. Ik erinnere mij tegenwoordig, dat hij bij dezelfde gelegenheid, bij mij eetende met Condamine, de raaden, welke meest geen Fransch verstonden, zeer charitabel trachtte in 't denkbeeld te brengen, dat het Condamine niet was, maar een andere spion, die er zich voor uitgaf.’
Op de reis naar Europa had la Condamine met allerlei tegenspoeden en gevaren te worstelen en hij heklaagt zich bitter over de ruwheid, zoowel van den kapitein van Veen als van de twaalf matrozen der equipage. Nadat zij den 29sten September, alleen door zeer slecht weder, waren ontkomen aan eenen Engelschen zeeroover, die jagt op hen maakte, werden zij den 6den November op nieuw door een kaper van St. Malo op de kust van Bretagne vervolgd. Slechts met groot gevaar van stranden ontkwamen zij aan dien kaper. Eindelijk kwamen zij den 16den November op de | |
[pagina 201]
| |
reede van Texel, maar daarom was het gevaar nog niet geweken. Een storm stak op en het schip moest zijn redding zoeken in de Noord Zee, waarin zij steeds in groot gevaar verkeerende, met gebrek aan provisien, tot den 30sten November bleven kruisen. Den 30sten November liepen zij ten laatste langs Vlieland behouden de Zuider-Zee binnen en hoogst dankbaar stapte la Condamine met al zijne bagage te Amsterdam behouden aan wal. Hij vertoefde nog ruim twee maanden in Holland, bezocht vele plaatsen in de NederlandenGa naar voetnoot1) en kwam den 25den Februarij 1745 te Parijs terug, na eene afwezigheid van tien jaren. Ofschoon hij toen nog slechts 44 jaren oud was, had zijne gezondheid op zijne reizen zeer geleden. Hij was nagenoeg geheel doof geworden en kreeg toen reeds van tijd tot tijd aanvallen van verlamming, eene ziekte die hem later ongelukkige jaren deed doorbrengen. Hij werd bij zijne aankomst te Parijs zeer gevierd, en benoemd tot lid van de Fransche AkademieGa naar voetnoot2), toen ter tijd eene bijzondere onderscheiding. Meermalen werden hem nog door de Fransche regering wetenschappelijke reizen en nasporingen opgedragen; zoodanige opdragt was hem steeds welkom, want hij had eene onbegrijpelijke neiging tot reizen behouden, en het is alleen door de vreemde avonturen die hij op reis, ten gevolge zijner ontembare nieuwsgierigheid, nu en dan ondervond, dat wij nog van tijd het een of ander van hem vermeld vonden. In 1748 deed hij eene reis naar Italië en bleef geruimen tijd te Rome alwaar de hertog van Choiseul, een zijner beste vrienden, toen Fransch gezant wasGa naar voetnoot3). Reeds meermalen had Choiseul er la Condamine te vergeefs op gewezen, dat zijne nieuwsgierigheid hem in groote moeijelijkheden zou brengen, daar de | |
[pagina 202]
| |
heeren in Rome er niet door gesticht waren te zien, hoe de doove la Condamine op de meeste onbescheidene wijze, met den hoorn aan het oor, de gesprekken kwam afluisteren. Toen alle vermaningen niet hielpen, joeg Choiseul hem bij eene andere gelegenheid grooten schrik aan. Op eenen morgen in zijn vertrek komende, vond hij la Condamine verdiept in het lezen van zijne brieven en andere papieren. Met een zeer ernstig gezigt en op bewogen toon, zeide Choiseul, dat hij tot zijn leedwezen genoodzaakt was hem onmiddellijk te doen arresteren en naar Frankrijk op te zenden, waar hij levenslang in de Bastille zou moeten blijven, omdat hij door zijne onbescheidenheid kennis had genomen van een politiek geheim van zooveel belang, dat alle daarin betrokkenen onschadelijk moesten worden gemaakt. Noodeloos verklaarde la Condamine, dat hij niets dergelijks had gelezen en door zijne onbekendheid met eenig staatsgeheim geheel onschadelijk was. Choiseul hield echter vol, de wacht kwam en de arme la Condamine werd geplaatst in een postrijtuig, dat hem buiten de poorten van Rome afzette. Door die les was la Condamine echter nog niet van zijne kwaal genezen. Toen hij namelijk kort daarna in een Italiaansch visschers-dorpje was gekomen, alwaar in de kerk een kaars brande, waarvan men hem verhaalde, dat deze reeds vijf eeuwen door zekeren heilige en later van den eenen aan den anderen was aangestoken, en dat eene legende voorspelde, dat het dorp door de zee verzwolgen en alle visschersvaartuigen vernield zouden worden, wanneer die kaars ooit uit mogt gaan, kon de nieuwsgierige man aan die verzoeking niet wederstaan. Hij sloop geruimen tijd rondom, eindelijk in de kerk en blies de kaars uit op een oogenblik, dat hij alleen meende te zijn. Men had hem echter reeds lang bespied en gevolgd. Hij werd door de boeren aangevat en zijne vrienden voorkwamen slechts met de grootste moeite en opofferingen, dat hij door de woedende visschers werd doodgeslagen. Uit Italië schijnt hij naar Turkije gereisd te zijn en ook uit Constantinopel vinden wij weder eene zonderlinge daad van hem opgeteekend. Toen hij aan eenen Turk stokslagen onder de voetzolen, de zoogenaamde bastonnade, zag geven, kreeg hij een onweerstaanbaren lust, om dat ook eens te ondervinden. Een onderdanig verzoek daartoe aan den Turkschen politiebeambte gedaan, | |
[pagina 203]
| |
werd beantwoord met de opmerking, dat zulke straffen slechts konden worden toegepast op hen, die wegens gepleegden diefstal, daartoe veroordeeld waren. Zijn eerste werk daarop was eene kleinigheid te stelen, waarop hij gevat werd en na veroordeeling de begeerde straf onderging. Zijne nieuwsgierigheid werd toen ten koste zijner zolen voldaan. Maar niet altijd kwam hij er zoo goed af. Toen La Condamine toch te Parijs terugkwam, vond hij een aantal geheime genootschappen aldaar in werkingGa naar voetnoot1). Ofschoon hij geenszins verlangde zich daarin te doen opnemen, gevoelde hij eene sterke begeerte om hunne geheimen te doorgronden en eenige hunner vergaderingen bij te wonen. Het gelukte hem eens, in eene vergadering der convulsionarissen binnen te dringen, doch hij kon zich daar niet inhouden en geheel doof als hij was, begon hij met eene harde stem, aan een meisje, dat aan een kruis vastgehecht was, woorden van moed in het oor te fluisteren, die natuurlijk door het geheele gezelschap gehoord, algemeene woede en verontwaardiging opwekten. Met levensgevaar en niet zonder menige gevoelige teregtwijzing, ontkwam hij uit die vergadering en toch was hij nog niet genezen. De baron van Gleichen deelt in zijne ‘Memoires’ mede, dat hij met veel moeite een kaartje had verkregen, om eene vergadering der convulsionarissen op eenen bijzonder plegtigen dag - den goeden vrijdag - bij te wonen. Niet bekend met die eerste ontmoeting van la Condamine, gaf Gleichen, die geen lust had in het bijwonen dier voorstelling, toe aan diens dringend verzoek, om met zijn kaartje en onder zijnen naam daarhenen te gaan. Toevallig was het dezelfde plaats, vanwaar hij reeds eenmaal was verjaagd. Men stelle zich dan ook de verontwaardiging voor der aanwezigen, toen zij in den gewaanden Duitschen reiziger, la Condamine herkenden. Ook nu ontkwam hij met moeite aan een gewissen doodGa naar voetnoot2). | |
[pagina 204]
| |
La Condamine had zich reeds sedert jaren doen kennen als een onbeperkt voorstander van de inoculatie der kinderziekte. Onophoudelijk deed hij proeven op zich zelven en hij ontzag geene moeite om die ‘weldaad voor het menschelijk geslacht’, zoo als hij die nieuwe zaak noemde, algemeen te verbreiden. Hij had daardoor den bijnaam gekregen van ‘le Don Quichotte né de l'inoculation’, vooral door zijn telkens herhaald aanbod, om zich ter bevrediging van nieuwsgierigen, des noods elken dag, met stof van poklijders te doen inenten. In 1763 vinden wij hem in Engeland ijverig werkzaam met het bevorderen der inoculatie. Hij gaf daar talrijke brochures over dat onderwerp uit. Bij een van die reizen werd hij in Julij 1763 in zijn logement te Londen door den knecht bestolen. Hij maakte zich daarover zeer boos en schreef eene brochure ‘appel à la nation anglaise’, waarin hij zich beklaagde, dat hij bij alle wilden en barbaren en te midden van alle doorgestane gevaren, veel beter behandeld was, dan in de groote hoofdstad van Engeland. Men vermaakte zich zeer over dat opgewonden geschriftjeGa naar voetnoot1), waarin de weldaden der inoculatie ook ruim waren uitgemeten. In 1773 vinden wij la Condamine nog eens te Amsterdam, doch de goede man was toen nagenoeg geheel lam, welke ziekte al zijne zintuigen, behalve het gezigt, hevig had aangetast. Een tijdgenoot beschrijft die ziekte aldus: ‘Mr. de la Condamine, cet homme singulier, est attaqué d'une maladie unique et qui semble faite pour lui. Il a une paralysie sur les sens, c'est à dire que ses organes conservent le même jeu, la même activité, mais sans énergie, sans que son âme ressente rien de ce qu'ils éprouvent. Il marche, il ne sait si c'est sur du pavé ou sur de la laine. Il mange et ne peut distinguer quelle sorte d'aliments. Le parfum des fleurs et les odeurs les plus desagréables tout la même chose pour lui. Ses yeux paroissent lui être le seul sens fidèle. Quant à l'ouie, on sait qu'il | |
[pagina 205]
| |
l'à perdue depuis lontems. Il a consulté Mr. TronchinGa naar voetnoot1), qui dit n'avoir ancune connaissance de cette étonnante situation.’ De in zijn ongeluk nog steeds even vrolijke en welwillende man maakte daarop een zeer aardig gedicht op zijnen toestand, waarin hij zich niet beklaagt voor zich, maar wel daarover, dat zijne vrouw er zoo veel last van had. De nieuwsgierigheid, die kwaal, die hem reeds zoo dikwijls met den dood bedreigd had, maakte hem ten laatste tot haar slagtoffer. Op eene reis in Italië vernam hij van eene merkwaardige operatie naar een nieuw systema en door een jongmensch met goed gevolg doorgestaan. Hij verzocht toen den bekwamen heelmeester om dezelfde operatie op hem te willen verrigten en hield niet op, voordat hij daarvan de belofte had verkregen. Hij onderging de kunstbewerkingen, liet telkens onder de hevigste pijnen een oogenblik ophouden, daar hij alle gewaarwordingen wilde mededeelen in een verslag, dat hij voor de Fransche Akademie daarvan wilde maken. Hij was tegen die proef echter niet meer bestand en overleefde die operatie niet lang. De goede, brave en geleerde, maar tot zijn ongeluk ook zeer nieuwsgierige la Condamine overleed te Parijs den 4den Februarij 1774 in den ouderdom van 74 jarenGa naar voetnoot2). Hij werd in de Fransche Akademie herdacht in eene lofrede, die zoowel aan zijne groote geleerdheid als aan zijne uitmuntende hoedanigheden, aan zijn goed hart en ook aan zijn talent als dichter, alle regt liet wedervaren. |
|