Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1869
(1869)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 1]
| |
De Nederlandsche omwenteling van 1795-1798.
| |
[pagina 2]
| |
Europa schokte en deed trillen, was zulk eene stuiptrekking. Europa was krauk en lijdende in hijna alle, het meest in de edele deelen van haar bestaan. Het feodale stelsel der middeleeuwen had uitgediend en pastte niet meer voor de bestaande toestanden. De tijd had reeds menig deel van dat stelsel gesloopt en vernietigd, maar nog veel van den ouden zuurdeesem was overgebleven. Ook dat moest verwijderd worden om nieuwe levenskracht in het staatsleven der volken te kunnen opwekken. De overblijfsels van een stelsel, dat zoo lang en zoo innig met het volk was vereenigd geweest, konden niet verwijderd worden zonder krachtige middelen. Een Augiasstal van privilegiën moest worden opgeruimd. Deze privilegiën waren de kanker der maatschappij. Diep waren ze geworteld in het maatschappelijk leven en hun steun vonden ze in de traditie. Gevaarlijk steunpunt! Wanneer de wetenschap haar licht doet schijnen en dat steunpunt ondermijnt, stort de maatschappij, welke op traditie gegrondvest is onvermijdelijk ineen. Ook in het leven der volken bestaat een overleven. Geen traditie kan de ontwikkeling der menschheid tegenhouden. Waagt zij daartoe eene poging, dan valt haar kunstmatig maar zwak gebouw ter neer, en sticht de tijdgeest op de puinhoopen een gebouw, hechter en doelmatiger en daarbij ingericht naar de behoeften van het oogenblik. De revolutie van '89 was noodig om te kunnen breken met het verledene en zich een helderder toekomst te scheppen. Het is waar: men heeft toen veel afgebroken en verworpen, wat men later weer hersteld en aangenomen heeft. Men is toen in vele opzichten, in den beginne, te ver gegaan. Maar men wijte dit niet aan het beginsel, waardoor de revolutie beheerscht werd, maar wel aan de hevigheid en hartstocht waarmede dat beginsel door de mannen van dien tijd werd voorgestaan en doorgedreven. Men vergeve den mannen van '89 die hevigheid en die hartstocht, want hunne grieven tegen het bestaande waren rechtmatig en het recht dat zij eischten, was het recht om geheel mensch te zijn. Zij wilden vrij zijn en geen anderen band erkennen dan die der maatschappelijke wetten. Zij eischten gelijkheid voor die wet. Het volk wilde niet langer onder de voogdij staan van zijn adelijken of geestelijken broeder. Het was die voogdij ontwassen. Hnn wachtwoord was: vrijheid, gelijkheid en broederschap. Het is waar, de mannen van '89 hebben de vrijheid verspeeld, | |
[pagina 3]
| |
de gelijkheid miskend en de broederschap niet begrepen, maar zij hebben hun wachtwoord van volk tot volk overgegeven. Zij hebben de volken wakker geschud. Die mannen van '89 mogen - veel door eigen schuld - de bekrooning van hun werk niet gezien hebben; zij zijn het niet te min die al het goede dat het heden oplevert hebben voortgebracht. Zonder hen bestond het tegenwoordige niet. Zij zijn het doel voorbijgestreefd, zij hebben boete gedaan voor hun overmoed, maar hunne fouten zijn ons ten goede gekomen. Wij genieten de vruchten van hun arbeid. Hun lijden en strijden, hun te kort komen is de weg geweest, welke moest afgelegd worden om het heden voort te brengen. Onwaarheid en overdrijving vervulde, op het einde der voorgaande eenw, den dampkring van het maatschappelijk en huisselijk leven. Het staatsgebouw was vermolmd en onbruikbaar, de eerbied en het ontzag voor het bestaande waren verdwenen, het geloof van het volk was ondermijnd en het ongeloof daarvoor in plaats getreden. Zoo was het in Frankrijk, zoo was het ook bij ons. Er heerschte bij veel verscheidenheid veel overeenstemming.
Het staatsgebouw was vermolmd en onbruikbaar. De grondwet voor het federatief bondgenootschap der Vereenigde Nederlanden was vervat in het verdrag van de ‘Unie ofte eeuwigh verbont ende eendracht tusschen de Vereenichde Provincien binnen de stadt Utrecht gesloten ende gepubliceerd den 29 Jannarij 1579.’ Daarbij hadden de verschillende gewesten zich verbonden om den gemeenschappelijken vijand te bestrijden; geen afzonderlijke vrede te sluiten en gezamenlijk de kosten te dragen, welke mochten voortvloeien uit het bondgenootschap. Zij hadden daarbij uitdrukkelijk bepaald dat ieder gewest, ja iedere stad, gehandhaafd moest worden in ‘haarluyder speciale ende particuliere Privilegiën, Vrijheden, Exemptiën, Rechten, Statuten, Loffelijcke ende wel her-ghebrachte Costumen, Usantiën, ende allen anderen haerluyder gherechticheden, waerinne syluyden den anderen niet alleen geen prepiditie, hinder ofte letsel doen | |
[pagina 4]
| |
sullen, maar sullen den anderen daar inne met alle behoorlijcke ende moghelijcke middelen, jae met lijf ende goet (ist noodt) helpen handhaven, stijven ende sterken, beschutten ende oock beschermen teghens allen ende een yeghelijcke wie ende hoedanich die soude moghen wesen, die hun daer inne cenich datelijcke inbreke soude willen doen’Ga naar voetnoot1). Art. 9 dier Unie bepaalde: men zal ‘geen accoort van Bestand ofte Pays maecken, noch oorloghe aenveerden, noch eenighe Imposten of Contributie instellen, die Gheneraliteyt van desen verbande aengaende, dan met ghemeen advys ende consent van de voorschreve Provintiën.’ Deze beide artikelen bevatten de kiem in zich van alle mogelijke gebreken en van de eindelijke ontbinding van het bondgenootschap. Wijd was de deur. waardoor het eigenbelang kon binnen sluipen en talrijk en knellend de ketens, welke men daarmede het algemeen bestuur aandeed. Zoolang het gemeenschappelijk gevaar dreigde en alle krachten noodig waren om de vrijheid te verkrijgen en te handhaven, bespeurde men niet veel van de gebreken der Unie. Ook zonder die Unie zonde men krachtdadig en eensgezind gehandeld hebben. Zoo was het ook wanneer een krachtige hand de teugels van het bewind in handen had. Zoowel het tijdvak van de Witt als dat van Willem III zijn daar om het te bewijzen. Maar bestond er geen dadelijk gevaar of ontbrak die krachtige hand, dan kwamen de gebreken van onze staatsinrichting van alle kanten te voorschijn, dan zag men een oligarcbie ontstaan en groot worden, welke langzamerhand de rechten van het volk verminderde en te niet deed, en zijn parasietisch bestaan rekte, door, ten koste van dat volk, zich op het eenmaal ingenomen standpunt te handhaven; dan werd het algemeen belang opgeofferd aan gewestelijke of stedelijke belangen en was het onmogelijk de dringendste en meest noodzakelijke maatregel van algemeen bestuur te nemen. Jan de Witt schreef den 10 Mei 1652: ‘Wijders is mede opgemerkt, dat d'Engelschen deze Vereenichde Nederlanden in verscheijden artt. noemen metten naem | |
[pagina 5]
| |
van Republica; 't welck geoordeelt wordt eigentlyck daerop niet wel te passen; also dese provinciën niet en syn te zamen una respublica maar yeder provincie apart eene souvereine respublica is; ende dat sulex dese Vereenichde provinciën niet met den naam van respublica (in singulari numero) maar veeleer met den naam van respublicae foederatae (in plurali numero) genoemt souden moeten worden.Ga naar voetnoot1) Zoo was het. De Witt vond dien staatsvorm wenschelijk. De geschiedenis heeft het tegendeel bewezen. Die decentralisatie - hoewel de moeder der vrijheid - werd later de kanker, welke het staatsbestuur verteerde. Steeds nam ze in omvang toe. Het geschiedde ten koste van de eenheid en de kracht van het algemeen bestuur. Het heeft aan geene waarschuwende stemmen ontbroken. Schrijvers, van verschillende richting en uiteenloopend staatkundig geloof komen allen daarin overeen, dat zij het bestaande gebrekkig noemen, verandering noodzakelijk oordeelen en wenschelijk achten. Het doel door allen beoogd is het vormen van een krachtiger bestuur, funiking van gewestelijke of stedelijke willekeur, regeling der op te brengen quota's en meer of minder aandeel van het volk aan de regering. Zij verschillen alleen in de aanwijzing der middelen om het doel te bereiken. Het werk van professor G.W. Vreede: ‘De regering en de natie sedert 1672 tot 1795’ doet eene menigte dier schrijvers kennen. Van af de staatkundige geschriften van Simon van Slingelandt tot aan de uitgave der werken van van de Spiegel, eene tijdruimte van bijna een eeuw, is de vaderlandsche letterkunde rijk aan rijpe geschriften over staatsrechterlijke theoriën. Opmerkelijk zijn die theoriën. Lang voor Voltaire en Ronsseau, ja zelfs voor Montesquien - van wien het meesterstuk ‘De l'esprit des lois’ verscheen in 1784 - droegen onze schrijvers de beginselen voor, welke de omwenteling van '89 hebben beheerscht. Zij durven het reeds uiten, dat de regeering bestaat voor en door het volk en niet het volk voor de regeering, zij spreken van gelijke regten voor alle menschen, zij eischen gelijke verdeeling van belasting en opheffing van alle bevoorrechting. | |
[pagina 6]
| |
Slingelandt schrijft in 1716: ‘Het is een vrij volk en eene vrije Regeering, daar de magt om wetten te maken, om schattingen op te stellen, om oorlogh en vrede te maken, en om te veranderen de vastgestelde forme van Regeeringh, is in handen van het volk, of van de Staten, die het volk representeren.’ ‘Het is, in de tweede plaats, een vrij volk en eene vrije Regeering, daar de wetten, en daar de ordonnantiën op den ophef der schattingen, eerlijk en zonder onderscheid van groot en kleijn geëxcecuteerd worden, en daar niemand als het volk, of de Staten de magt heeft, om zig of anderen daarvan te eximeeren, en niet daar elk lidt meester is van de intentie der placaten en ordonnantiën, zo veel aangaat dat gedeelte van het volk, dat zij representeeren, en uit der Staten naam en gesag regeert.’ ‘Ten derde, en ten laatsten, het is een vrij volk en eene vrije Regeering daar de geene, aan welke de executie der wetten en ordonnantiën door het volk, of door de Staten aanbevolen is, aan de eene zijde wel hebben de nodige magt en autoriteijt, om die egalijk en volstrektelijk te doen observeeren en de overtreeders te straffen, maar aan de andere zijde die magt en autoriteijt niet konnen misbruiken tot onderdrukking van het Volk, en niet daar de reden, om voor geen misbruyk te vreezen, is, dat aan de geenen, waaraan de executie der wetten en ordonnantiën aanbevolen is, de noodige magt mankeert, en derhalve nog goed nog kwaad gebruyk daarvan gemaakt kan worden.’ ‘Al wat in de materie van Regeering niet overeen en komt met deese drie merktekenen, is of geen vrije Regeeringe, of anarchie.’ De staatsgezinde Beaufort geeft naamloos uit: ‘Verhandeling van de vrijheid in den Burgerstaet.’ Dit geschrift verschijnt in 1737. Daarin spreekt de schrijver van de ‘evengelijkheit en burgerlijkheit, die er in een vrijen staet is of behoort te wezen’ - en zegt verder ‘in een vrije Regeering worden alle lasten en schattingen op een gelijken en eenparigen voet geheven, van de overheden en de hoogste staetsdienaars af tot den Burger en Landman toe.’ - Ook de gelijkheid voor de wet vindt in hem een warm verdediger. Herkent ge niet de beginselen welke in '89 luide in Frankrijk werden uitgesproken? | |
[pagina 7]
| |
Wilt ge nog een waarschuwende stem van lateren tijd? Hoort dan wat Mr. A.H. Metelerkamp, burgermeester van Gouda, in 1787 zegt als rapporteur eener commissie. Hij verklaart onbewimpeld, dat ‘de constitutie van zijn tijd met 's Lands ware belangen niet meer hand aan hand’ gaat; - hij spreekt van ‘eene allesints onbehoorlijke en ondragelijke aristocratie;’ - toont het billijke aan ‘dat de burgerijen in de aanstelling van hare Representanten eenen behoorlijken invloed hebben’; - eischt ‘billijke verdeeling der belasting’ en verklaart ‘dat in den boezem der geheele natie het zaad en grondbeginsel der souvereiniteit berust.’ Men ziet dus dat langen tijd, voor er aan eene omwenteling in Frankrijk gedacht werd reeds verscheidene geschriften de beginselen dier omwenteling in ons land verkondigden. De invloed van den sarcastischen geest van Voltaire, het verleidelijke der theoriën van Roussean en het negeerend element der Encyclopaedisten is bij ons groot geweest. Te verwonderen is dit niet. Het zaad dat zij uitstrooiden viel hier in wel bereiden akker. Feitelijk kwamen al de gebreken van het staatsbestuur aan het licht gedurende den oorlog tegen Engeland (Dec. 1780-Mei 1784) en de geschillen met den keizer van Oostenrijk (Mei 1783-Nov. 1785) De belachelijke overmoed en grootspraak onzer grootouders vóór den strijd, zoozeer in tegenspraak met de verwaarloosde middelen, welke hun ten dienste stonden, en de jammerlijke rol door hen gespeeld waren meer dan voldoende om die gebreken in een helder licht te plaatsen, en krachtig te doen uitkomen. Er vormden zich vooral in die dagen scherp geteekende partijen. Gedurende den oorlog tegen Engeland had zich eene sterke oppositie gevormd tegen den toenmaligen stadhouder Willem V. Er werd een mousterachtig verbond gesloten tusschen de oligarchie en het volk. De oligarchie wilde het volk gebruiken als middel om de macht van den stadhouder, welke na de omwenteling van 1748 toegenomen was, te verminderen. Het was haar niet te doen om den volksinvloed te vermeerderen en het volk een wettig aandeel aan de regeering te doen nemen, door het stem te geven in de keuze zijner Heeren en de wijze waarop het wilde geregeerd worden; - haar eenig doel was om haar zelfzuchtig en eigenbelang zoekend bestaan te rekken. | |
[pagina 8]
| |
Had zij dit eenmaal bereikt dan zoude het haar gemakkelijk vallen het volk, dat dan uitgediend had, weer op zij te schuiven en de diensten te negeeren welke het haar bewezen had. Zoo was het immers vroeger ook gegaan. De trotsche regenten vergaten echter dat de tijden veranderd waren. De stem van het volk klouk luider dan vroeger en hetgeen zij eischten wisten zij onder bepaalden vorm te brengen. Hunne wenschen waren niet homogeen met die der oligarchie; zij wilden niet den invloed van den stadhouder verminderen maar hnn eigen invloed vermeerderen. Langzamerhand ziet men die wenschen gestalte en vorm verkrijgen. Eenmaal wakker geschud ging het volk, met zijn natuurlijk verstand, verder dan de oligarchie kon verlangen. Het streefde het doel dat deze beoogde voorbij. Van toen af was het verbond tusschen deze heterogene bestanddeelen verbroken. Twee partijen werden daaruit geboren. De partij der staatsgezinde aristocraten, wier eenig streven was om de oligarchie in stand te houden, te verfijnen en te volmaken. Later, toen zij zagen dat zij voor hun invloed meer te vreezen hadden van het volk dan van den stadhouder, sloten zij zich aan bij de stadhouderlijke partij. De partij der democraten - de zuivere patriotten van voor en na '87 - waarvan het streven was om de gebreken van het staatsbestunr weg te nemen, den volksinvloed te vermeerderen en de theoriën welke de tijdgeest toen luide verkondigde in praktijk te brengen. Die partij telde aristocraten in hare gelederen. Het waren aristocraten, bij wie de vrees voor het volk door haat tegen den stadhouder overtroffen werd. De meesterlijke studie van prof. Fruin in den Gids van April '67 - G.K. van Hoogendorp en de omwenteling van 1787 - doet ons uit onuitgegevene stukken de eischen kennen der beide facties der patriotten. Hetgeen hij daarvan zegt laat ik hier in zijn geheel volgen: ‘Wij zagen vroeger, dat patriotten de gemeenschappelijke naam was, waaronder zich bij het uitbreken van den Engelschen oorlog twee verschillende partijen verbonden hadden: de antistadhouderlijke regenten, die aan het regeeringsstelsel der stadhonderlooze tijdperken gehecht waren, en de democraten, die in hun hart de oligarchie der regenten veel meer dan het hooge gezag van den stadhouder verfoeiden, en slechts door bizon- | |
[pagina 9]
| |
dere en voorbijgaande omstandigheden tot samenspanning met hun aloude vijanden verbonden waren. Dit bondgenootschap was bij den aanvang van 1787 al lang ontbonden. De regenten hadden ingezien, dat zij veel meer dan de stadhouder van de volksvrienden te vreezen hadden; en zij, die den strijd tegen den Prins begonnen waren, die hem van zijn vriend en raadsman, den Hertog van Brunswijk, hadden beroofd, die den Engelschen oorlog veroorzaakt hadden, en daarop den Admiraal-Generaal voor het ongelukkig voeren van dien oorlog aansprakelijk hadden gesteld, zij, de Amsterdamsche Regenten met Rendorp aan het hoofd, verlangden thans niets liever dan met den Prins een schikking te treffen, ten einde in overleg met hem hun vroegere medestanders, de democraten, tot de oude onmacht en berusting terug te drijven. Buiten die afvalligen, bestond er nog eene fractie van aristocraten, bij wie de afkeer van den stadhouder voortdurend luider sprak dan de vrees voor het volk, on die zich derhalve nog niet van de patriotten hadden afgescheiden. Aan hun hoofd stond het driemanschap van van Berkel, de Gijselaar en Zeebergh. Van hen waren de voorstellen uitgegaan, die Rayneval uit naam der patriotten den Prins had aangeboden. Daarin was, zooals wij weten, geen sprake van uitbreiding der volksrechten, alleen van beperking der macht van den stadhouder tegenover de Heeren Staten. Maar de groote meerderheid der patriotten hechtte aan het laatste veel minder gewicht dan aan het eerste: aan het vestigen van den invloed des volks op de regeering. Ook met de toongevers van deze partij had van Goertz onderhandeld. De Pruissische consul te Amsterdam, Chomel, had hem met een hunner, den jongen advocaat Schimmelpenninck, die later zulk een grooten rol spelen zou, maar nu nog een ambteloos burger was, in kennis gebracht; en Schimmelpenninck had hem verder met de aanzienlijksten der partij meer dan eene bijeenkomst bezorgd. Op zijn verzoek stelden ook zij de voorwaarden op schrift, waarop zij zich met den Prins wilden verzoenen en verstaan. Die voorwaarden weken verre af van die der aristocraten. Zij bedoelden niet zoozeer de macht als wel de bevestiging van den invloed des volks op de regeering. In alle steden zouden kies-collegiën van de aanzienlijkste burgers worden opgericht, zooveel mogelijk overeenkomstig de aloude privilegiën; door hen, en niet door de vroedschappen, | |
[pagina 10]
| |
zouden voortaan de dubbeltallen worden opgemaakt, waaruit de stadhouder de regenten verkiezen zou; zij zouden tevens bevoegd zijn om telkens de grieven en wenschen der burgerij aan de regeering kenbaar te maken. De stadhouder zou in zijn waardigheden worden hersteld, maar in elk van deze, als kapitein-generaal, als admiraal-generaal, enz. door een raad worden bijgestaan, zonder wiens voorkennis hij niets zou mogen uitrichten.’ ‘Merkwaardige ontwerpen, verre te verkiezen boven de voorstellen van het driemanschap! Waren zij tot wet geworden, de regeeringsvorm zou wezenlijk verbeterd zijn. De volksinvloed zon langs wettigen weg veel misbruiken afgeschaft, veel hervormingen ingevoerd hebben. De stadhouder zou nevens zich ervaren raadslieden hebben gekregen, op wier schouders hij een deel der taak, die hem te zwaar viel, had kunnen afschuiven. Hij zou niet langer minister zijn geweest van meer dan een departement, hij zou, als de koning, ministers beneden zich gekregen hebben. De aristocraten, niet langer tot een oligarchie aan een gekuipt, hadden zich voortaan den voorrang moeten waardig maken, zoo zij dien wenschten te behouden. Van Goertz beoordeelde deze plannen zeer juist. “Cet arrangement (schreef hij naar Berlijn) ne porterait pas tant de préjudice au stadhouder, mais il bouleverserait toute la forme du gouvernement, et le rendrait d'aristocratique entièrement démocratique.” Als wij bedenken wat er vervolgens in 1795, in 1814 en later gebeurd is, dan kunnen wij niet ontkennen, dat de patriotten in de richting van den tijd vooruit wilden.’ Men ziet uit deze aanhaling dat de partij der patriotten - uitgenomen de schijn-patriotten, de fractie der aristocraten - op het einde der voorgaande eeuw de partij van vooruitgang vormde. Die partij bestond uit het beste deel der natie. Tot haar behoorde het denkende en het werkende gedeelte der bevolking. Wat toen waar was is nog waar. Nog bestaat de partij van vooruitgang - zij die het individu willen verheffen - uit de edelsten en kundigsten. Nog is bij die partij, waar ze ook gevonden wordt, de kennis en de waarheid. De toekomst behoort haar. Zoo was het ook op het einde der voorgaande eeuw. Tegenover die partij van vooruitgang stond die van het behoud. Zij werd gevormd door de Oranje-mannuen. Het streven dier | |
[pagina 11]
| |
partij was om het federatief stelsel van bestuur, met alle gebreken, te handhaven; het stadhouderschap te steunen, hetzij met of zonder bijoogmerken; den invloed van het volk op regeering en bestuur te weren. Die partij beschouwde het volk als onmondig en niet geschikt om zijn eigen belangen te behartigen. Zij was samengesteld uit alle creaturen van den stadhouder, uit hen die door geboorte en bezitting zich verheven waanden boven hunne medeschepselen, uit de keurbenden der oligarchie van voor 1748. Tot die partij behoorde ook de zoogenaamde stillen in den lande; ‘die brave goedgezinde, nijvere, godvruchtige lieden, arbeidden zes dagen in de week, en lazen dan 's avonds in den Bijbel, en verder in de kronijk de heldendaden der Prinsen van Oranje, en 's zondags lazen zij in het martelaars boek, en gingen driemaal in de kerk, mits bij rechtzinnige voetiaansche Predikanten, en verkneukelden zich, wanneer de Leeraar in de toepassing eene aanspeling durfde maken tegen eenigen maatregel der staats- of stads regeering, of uitbundig en vurig bad voor den teêrgeliefden Vorst en zijn Doorluchtig Huis; - maar zij bemoeilijkten de heerschende of heerschzuchtige Aristocratie in geenen deele. Het was een naar evenredigheid klein getal, degenen, die wel in hunnen geest, doch zonder hunnen last of ondersteuning, werkten en handelden; die bij zich-zelf en onderling overleiden en zamenspanden en middelen beraamden om leven en kracht bij de hunnen op te wekken en aan te wenden, ten einde hunnen Vorst en zich zelf op de stoelen der eere te behouden, of eenmaal er af zijnde, er weder op te werken.’ Zoo beschrijft Prof. Tydeman in zijn werk ‘over de voormalige staatspartijen in de nederl: republiek’ die stillen in den lande. Welgelijkend beeld. Nog erkent ge daarin de verwantschap met de nu levende stillen in den lande; die onverschilligen, zoodra het iets geldt buiten den kring hunner dagelijksche bemoeiingen; die niet wakker worden geschud noch door eene aftreding en bloc der ministers, noch door eene herhaalde kamerontbinding. De meesten van hen, die tot de Oranje-partij behoorden, waren niet in staat den tijdgeest in zijn vlucht te volgen. Dat wat zij als eene geleidelijke ontwikkeling der geschiedenis, als onvermijdelijk hadden moeten aannemen, werd door hen verworpen als een volkswaan van den dag. | |
[pagina 12]
| |
Dat onder de Oranje-partij mannen gevonden werden van kennis en karakter, die het wel meenden met het Vaderland en volgens hunne innige overtuiging handelden, zal niet behoeven gezegd te worden. Men denke slechts aan den raadspensionaris van de SpiegelGa naar voetnoot1) en Gijsbt. Kar. van Hogendorp. De laatste ons nu nader bekend uit de gedenkschriften door zijn zoon uitgegeven. Zij, met nog anderen, waren de Oranje-partij met hart en ziel, uit innige overtuiging en met verstand toegedaan. Na den oorlog tegen Engeland en de geschillen met den Keizer van Oostenrijk teekenden de partijen zich steeds scherper en voerden een hardnekkigen strijd. Opgewondenheid en overdrijving heerschten aan beide zijden. Ontelbaar zijn de pamfletten, hekeldichten, spotprenten en wat dies meer zij, welke toen het licht zagen. De verzameling is een opmerkelijk en vermakelijk gedenkteeken van 's menschen dwaasheid. Daar waar de rede zwijgt en de stem der hartstocht alleen spreekt zal men steeds dat gedenkteeken zien verrijzen. De patriotten wisten meesterlijk partij te trekken van de macht der journalistiek. Tal van dag- en weekbladen verspreiden hunne denkbeelden. ‘De Historische, Diemermeersche en Zuid-Holl. Couranten, de Courier van Europa, de Politieke Kruijer, de Post van den Neder-Rijn (een weekblad, dat niet zonder talent geschreven, grooten invloed gehad heeft) werden met graagte ontvangen en gelezen. Zij hebben er veel toe bijgebracht om de patriottische en democratische beginselen veld te doen winnen. ‘Nauwelijks merkbaar was, bij de algemeenheid van Revolutionaire couranten en geschriften, de werking van enkele bladen en vcrtoogen in beteren zin,’ zegt Groen van Prinsterer in zijn ‘Handboek der geschiedenis van het vaderland’ Dit nauwelijks merkbaor, dit enkele pleit niet voor de kracht der verdediging der Oranje-partij. Waarom waren de Oranje-bladen - de Brielsche Courant, de Geldersche Historische Court. - niet opgewassen tegen de bladen der tegenpartij? Ontbrak het die partij aan bekwaamheid en veerkracht om zich te verdedigen? Zou | |
[pagina 13]
| |
de reden daarin te vinden zijn, dat het volk met zijn natuurlijk verstand, als het ware bij intuitie de waarheid weet te ontdekken? Groote gebreken waren aan die dag- en weekbladen, van beider richting, eigen. Het verwringen der waarheid, het eenzijdig voorstellen der feiten, het bezigen van uitdrukkingen, welke geen gentleman gebruikt, het schelden en terngschelden zijn de kenmerken van de dagblad-litteratunr van dien tijd. Zijn wij vooruitgegaan? Wie zal het durven beweren, die de tegenwoordige dagblad-litteratuur vergelijkt met die van die dagen. Behalve de dag- en weekbladen oefenden de verschillende genootschappen en societeiten grooten invloed uit. Het politiek leven onzer voorouders kenmerkte zich door groote bedrijvigheid en ware belangstelling. Men koos partij en bleef geen onverschillig toeschouwer van hetgeen buiten den eigen kring voorviel. Onze voorouders zouden zich schamen, wanneer zij getuigen konden zijn van de tegenwoordig heerschende onverschilligheid en lauwheid. Dit getuigen voor en gedurende '87 de toen bestaande exercitie- en schutterijgenootschappen. Regenten werden, door den invloed dier genootschappen, afgezet en anderen in hun plaats gesteld. Zij gaven voornamelijk in '87 den toon aan. Het was dier genootschappen te doen om grondwettige herstelling. Zij wilden het volk meerder aandeel in de regeering bezorgen en de oligarchie fnuiken. Later verrezen er talrijke societeiten. De patriotten hadden hunne clubs. Navolging der Jacobijnen en andere clubs te Parijs. Daar was men niet langer tevreden met eene grondwettige herstelling, men verlangde eene gave erkenning der volkssouvereiuiteit. Heftig was de taal, welke men voerde. Maar Jacobijnen taal vormt nog geen Jacobijn. Men zwoer daar, even goed als in het voormalig klooster der Jacobijnen te Parijs, dood aan de tirannen, en luid weergalmde het: weg met de aristocraten, maar men liet het bij het zweren en uitgalmen en ging niet verder. Voor '95 hebben de societeiten der patriotten, zooveel het strenge toezicht der regeering het toeliet, de verstandhouding met de uitgewekenen - hunne geestverwanten - onderhouden. De Oranje-gezinden hadden ook hunne societeiten waar zij zich vereenigden. Deze bloeiden vooral van '87 tot 95. De societeit in den Haag was de ziel der overigen. | |
[pagina 14]
| |
Prof. Fruyn zegt daarvan: ‘Toen na 1795 de papieren van van Rhoon, die de Oranje societeiten bestuurde, in handen der zegevierende patriotten gevallen waren, bleek het aan Bouwens en de overige commissarissen, die ze onderzochten, welk een groot gedeelte der correspondentie tuschen de Oranje societeiten onderling door van Hogendorp gevoerd was. Hij had de adressen van adhaesie en de requesten, die in den Haag ontworpen waren, ter onderteekening aan de verschillende societeiten over geheel Holland toegezouden. Hij had geld opgehaald voor de prinsgezinde Brielsche Courant en voor de Geldersche Historische Courant, waaraan ook de Engelsche ambassadenr contribueerde. De patriotten waren woedend op de Haagsche societeit; zij beschimpten onophoudelijk in hunne Couranten en blanwboekjes de oprichters en de voornaamste leden; Bentinck van Rhoon en zijn broeders, Torck van Rozendaal, Nagel, Jan de Groot uit Rotterdam, en andere meer worden bij name genoemd.’ Uit dit alles blijkt dat de strijd, welke de staatsgezinden en de Oranje-partij gevoerd hebben, hevig is geweest. Vooral was die strijd hevig van '85 tot '87. Niet altijd was daarbij het recht aan de zijde der patriotten. Hunne handelingen kenmerkten zich dikwijls door willekeur en door een verwringen en verkeerd uitleggen van 's lands wetten. Gedurende die jaren was de verwarring groot. Holland, het brandpunt van het patriotismus had den stadhouder ontzet van zijne waardigheden. Utrecht bezat twee statenvergaderingen, de eene wettig, de andere onwettig. Gelderland en Overijssel waren den stadhouder toegedaan, ten minste de adel, welke daar grooten invloed uitoefende op het volk. Iedere provincie handelde als souverein en stoorde zich niet aan zijne bondgenooten. Werden in Holland de Oranje-mannen onderdrukt, in Gelderland gaven de Staten bevel aan den stadhouder om de staatsgezinde steden, Elburg en Hattem, met krijgsvolk te bezetten. Alle eenheid was verbroken. De algemeene staten waren teruggebracht tot een onnut werktuig. De quoten konden niet behoorlijk geregeld en geind worden. Het leger wist niet langer aan wien het gehoorzamen moest; aan zijn betaalsheeren of aan den stadhouder als uitvoerder van den wil der Staten-Generaal. Alom verwarring en onzekerheid. Die toestand was onhoud- | |
[pagina 15]
| |
baar. De aanhouding van de prinses, de vrouw van Willem V, de zuster van den regeerenden vorst van Pruissen, te Goejan Verwelle Sluis, diende tot voorwendsel om de hulp van vreemden in te roepen. De beweging der patriotten werd door vreemde hulp gestuit. De restauratie werd door Pruissische wapens bewerkstelligd. Het nieuwe moest tijdelijk voor het oude wijken. Maar al had men door kracht van wapens den vooruitgang belemmerd, het was onmogelijk deze geheel te vernietigen. Het beginsel kan men niet dooden. Onverstandig ging de restauratie te werk. Het vergeten en vergeven zonde zaak geweest zijn, zoowel als het verstandig toegeven en het brengen van noodzakelijke wijzigingen in het staatsbestuur. Er werd een andere weg bewandeld. Remotiën van stedelijke besturen vonden overal en niet altijd even wettig en bezadigd plaats; vervolgingen werden ingesteld tegen de raddraaijers der tegenpartij, strenge censuur werd gehandhaafd tegen alles wat een patriotischen oorsprong verried. Duizende patriotten verlieten het land. Men schat hun aantal op 40,000. De meesten togen naar Frankrijk. Daar werden zij begrepen, daar beschouwde men hen als verongelijkten, daar hadden zij de handen vrij, om te gelegener tijd hunne geestverwanten in het vaderland, waarnit zij verbannen waren, maar dat zij niet konden vergeten, ter hulp te snellen, moest het zijn dan door middel van Fransche wapenen. Men mocht hen dit niet verwijten, want het waren ook vreemde wapenen welke hun partij hadden vernederd, en oorzaak waren, dat zij nu als ballingen buiten hun land rondzwierven. Was het daarbij niet hunne innige overtuiging, dat alleen de beginselen, welke de hunne waren, in de toepassing het vaderland gelukkig konden maken? Dwaalden zij, dan dwaalden zij ter goeder trouw. Maar de geschiedenis zoude hen in het gelijk stellen. Vele uitgewekenen vestigden zich te Parijs. Zij waren tegenwoordig bij de barensweeën en de geboorte der Fransche revolutie. Zij hebben die revolutie begroet als de voorbode van gelukkiger dagen voor zich zelven en het vaderland. Steeds hebben die uitgewekenen in gemeenschap gestaan met de ontevredenen, welke waren achter gebleven.Ga naar voetnoot1) Merkwaar- | |
[pagina 16]
| |
dig is het geschrift van twee uitgeweken patriotten, Blauw en van Irhoven van Dam. De titel geeft duidelijk de strekking van dat geschrift aan. Die titel luidt: ‘Geschiedkundig verhaal van het gedrag der Nederlandsche gemeenebest-gezinden, gedurende den tegenwoordigen oorlog, door de Fransche republiek aan den stadhouder en zijnen aanhang verklaard op den 1 Februarij 1793. Dienende om met de daad aan te toonen, dat het volk, onaangezien de staat van onderdrukking waar in hetzelve zich bevond, de wapenen der Fransche Republiek op alle mogelijke wijze heeft ondersteund, om de bovengemelde factie ten onder te brengen.’ Uit dat geschiedkundig verhaal blijkt, dat de patriotten, welke in het land gebleven waren, met opoffering van rust en vrijheid, van geld en goed, alles in het werk gesteld hebben om eene omwenteling binnen 's lands te weeg te brengen. Zij richtten daartoe commités op over het geheele land, welke comittés door het centrale committé te Amsterdam bestuurd en geleid werden. Zij richtten geheime drukkerijen op, waar des nachts de in hun geest geschreven vertoogen gedrukt werden, om ze heimelijk overal te verspreiden. Zij hielden gemeenschap met de Fransche representanten bij het noorderleger en zonden afgevaardigden om met het Fransche bestuur te onderhandelen. Alleen de degelijke, strenge en wettige maatregelen door het toenmalig bestuur genomen, hebben de uitbarsting van eene omwenteling binnen 's lands zoolang kunnen tegenhouden. Dat bestuur was echter niet in staat den strijd vol te houden. Het was hier een strijd der reactie tegen den voornitgang. Waar die strijd gevoerd wordt, zal - al is het dan ook na groote krachtsinspanning en veel lijden - de vooruitgang steeds de overwinning behalen. Met recht kan de regeering van Willem V eene moeielijke regeering genoemd worden. Die regeering viel in een overgangstijdperk. Wil men znlke tijdperken beheerschen dan moet men uitmunten door geestkracht en karakter; dan moet men geen strijd voeren tegen den tijdgeest, maar dezen dienstbaar maken aan de belangen van het algemeen. Buitengewone toestanden vereischen buitengewone karakters. Was Willem V de man om het hoofd te bieden aan zooveel tegenstand, bezat hij de geestkracht en het karakter van zijne groote voorvaderen, was hij in staat zich ondanks de knellende banden eener ver- | |
[pagina 17]
| |
sleten constitutie, boven de partijen te plaatsen en deze te beheerschen en te vereenigen? De geschiedenis geeft hierop een streng ontkennend antwoord. Willem V was een goed man. Lodewijk XVI was dat ook. Willem V beloofde veel maar deed weinig. Ontelbaar zijn de justificatoire memoriën door hem geschreven en ingediend, ontelbaar de projecten van herstel, met talent en kennis samengesteld, door hem ontworpen. Niets ontbrak er aan dan de uitvoering. Zwak en weifelend van karakter, was hij dikwijls de speelbal van zijn raadgevers, en liet hij meestal het juiste oogenblik tot handelen ongebruikt voorbijgaan. Zijne geheele houding gedurende de onlusten van '87 rechtvaardigen dit oordeel. Wat hem ontbrak bezat zijne vrouw in hooge mate. Deze Pruissische vorstin, de geliefde nicht van Frederik II, was eene vrouw met een helder oordeel, een verlicht verstand en een moedigen geest. Zij was geruimen tijd de ziel der Oranje-partij. De kleingeestige Willem V was naijverig op den invloed zijner gemalin. Haar invloed had anders een gunstige kunnen zijn. Zonderlinge overeenstemming! Ook Marie Antoinette muntte door geestkracht en karakter uit boven Lodewijk XVI. Wij gaan nog verder en leggen de portretten van Lodewijk XVI en van Willem V naast elkander; dan treft ons de overeenkomst in beider gelaatstrekken, we lezen daarop dezelfde karaktertrek. Het goedige vermengd met een tint van onbeduidendheid, het weinig beteekenende der oogen, het teruggetrokken voorhoofd zijn aan beiden eigen. De restauratie van '87 wist zich zonder verdere schokken staande te houden tot '95. Den raadpensionaris van de Spiegel komt daarvan grootendeels de eer toe. Maar ook hij was niet opgewassen tegen den voortgang der Fransche revolutie. De bedding waarin deze geweldige stroom gekneld was werd te eng. Die bedding moest worden verlegd en verlengd. Vrees voor overstrooming van eigen bodem maakte dit noodzakelijk. Van daar het denkbeeld der conventie om ook aan andere volken de vrijheid te brengen. De uitgeweken patriotten wezen er op, in de hoogste staatsvergadering in Frankrijk, dat Holland het eerst aanspraak had om die weldaad uit de handen der Franschen te ontvangen. Zij vonden gehoor. Den 1 Febrnari '93 werd de oorlog verklaard aan den stadhouder en zijn aanhang. Het bestuur der Vereenigde gewesten heeft in die dagen zijn | |
[pagina 18]
| |
plicht gedaan. Het heeft, behalve dat het de ontevredenen in bedwang hield en hun gemeenschap met de uitgewekenen zooveel mogelijk tegenging, doeltreffende maatregelen van verdediging genomen. De zonen van den stadhouder hebben toen getoond, dat zij den naam van vorsten van Oranje met eere droegen. Dat bestuur heeft al het mogelijke verricht om de revolutie te dooden, in verband met de voornaamste vorsten van Europa, welke een coalitie vormden om die hydra te vellen. De revolutie was echter die coalitie te machtig. Den 9 Jnli '94 zijn de Fransche legers gevorderd tot in Staats-Vlaanderen. Zij slaan het beleg voor Sluis, welke stad door den majoor-generaal H.W. van der Duin manmoedig verdedigd wordt. Hij gaf, toen de stad opgeëischt werd, ten antwoord: ‘Mijnheer, de eer van eene plaats, zooals Sluis is, te verdedigen - het dappere garnizoen, dat ik commandeer - en het vertrouwen dat het in mij heeft, zijn mijn antwoord.’ Hij hield de verdediging vol tot den 26 Augustus. 's Hertogenbosch belegerd en den 9 Oct. '94 genomen. Hierdoor kregen de Fransche en uitgeweken patriotten een vast punt, van waar uit zij de omwenteling konden regelen en zich in verbinding stellen met de ontevredenen in het overig gedeelte der Vereenigde gewesten. De Franschen trokken verder naar Nymegen en Grave, sloegen het leger der verbondenen, maakten zich meester van Grave en Nymegen en dreven het Engelsche en Staatsche leger voor zich uit. Niet alleen van dien kant, maar ook van uit Staats-Brabant werd ons vaderland met een inval bedreigd. Zoolang de rivieren open waren, waagden de Franschen het niet het land verder binnen te rukken. De maatregelen tegen het overtrekken der rivieren genomen waren voldoende, maar nauwelijks viel de strenge vorst van de jaren '94 en '95 in, en werd daardoor de verdedigingskracht der Vereenigde gewesten verbroken, of de Franschen rukten vooruit. Den 27 Dec. vermeesterde Daendels de Bommelerwaard. Den 30 Dec. werd Grave genomen. Den 7 Januari waren de Franschen tot nabij Kuilenburg doorgedrongen en benanwden Gorinchem en beschoten Heusden. Den 15 Jan. onderhandelden de Staten van Utrecht met de Franschen. Den 19 Jan. trokken de Franschen Amsterdam binnen en treden H.E.G.M. | |
[pagina 19]
| |
de Staten van Holland, met hen in onderhandeling. De overige gewesten der Vereenigde gewesten vielen hen achtereenvolgens en binnen korten tijd in handen. Ieder dier gewesten onderhandelde afzonderlijk. Opmerkelijk zijn daarbij de voorwaarden door Friesland en Zeeland gesteld. De grondslag waarop onderhandeld werd was het manifest uitgevaardigd door de representanten van het Fransche volk bij het Fransche leger. Dit manifest luidde: De vertegenwoordigers van het Fransche volk gezonden bij de legers van het noorden. Aan 't Bataafsche volk! ‘De dwingelandij, tegen de vrijheid der volken zamengespannen, kondigde ons den oorlog aan, en ondernam ons te onderdrukken - een wederspannig stadhouder hadt zich meester gemaakt van uw gouvernement. Hij tradt in de godlooze vereeniging der dwingelanden, en vormde met hen het onzinnige besluit van een groot volk onder te brengen, uw bloed, uwe schatten wierden verkwist tot deze misdadige onderneming. 't Lot der wapenen heeft aan de regtvaardigheid van onze zaak beantwoord, en onze overwinnende legers zijn op uw grondgebied getrokken. Bataven! wij konden niet denken, dat gij aan dit gruwelijk bestaan medepligtig waart, onze vijanden zijn ook de uwen. Het bloed der stichters van de Republiek der Vereenigde Provintiën vloeit nog in uwe aderen, en in 't midden der gruwelen des oorlogs, hielden wij niet op ulieden aan te merken, als onze vrienden en bondgenooten. 't ls op dien voet, dat wij thans in het midden van u zijn. Wij brengen geen schrik, maar 't vertrouwen. 't ls maar weinige jaren geleden, dat een groot overwinnaar u wetten voorschreef. Wij geven u de vrijheid weder. Wij komen niet bij u, om u onder 't juk te brengen: de Fransche natie zal uwe onafhankelijkheid eerbiedigen. De legers van de Fransche Republiek zullen de strengste krijgstucht oefenen. Alle baldadigheden, alle buitensporigheden tegen de inwoonders zullen gestrengelijk gestraft worden. De veiligheid van personen en goederen zal worden gehandhaafd. De vrije godsdienst-oefening zal ongestoord blijven. De wetten, gewoonten en gebruiken zullen voor als nog gehandhaafd worden. | |
[pagina 20]
| |
't Bataafsche volk, gebruik makende van zijn oppergezag, zal alleen kunnen veranderen of verbeteren de inrigting van zijne Regeering.’ (was geteekend) Gillet enz.Ga naar voetnoot1)
Friesland zond, bij de nadering der Franschen, afgevaardigden naar Zwolle om te onderhandelen. Zij werden verwezen naar het Committé révolutionair voor Friesland, bestaande uit 20 uitgeweken Friezen, gevestigd te Kampen. Dit committé bedong vernietiging van al hetgeen een uitvloeisel was van de omwenteling van '87. Men kwam tot een vergelijk. Friesland regelde zijn eigen zaken en eerst den 4 Maart kwamen de Franschen in Friesland, waar zij onder vreugdebetooning en het aanheffen van juichtoonen werden ontvangen. Zeeland ging den 3 Februari '95 bij verdrag over aan de Franschen. Dit verdrag gaf aanleiding tot eene woordenwisseling in de conventie. Sommige leden dier conventie beweerden: ‘het zijn de overwonnenen die aan den overwinnaar de wet hebben voorgeschreven.’ De zaak werd in handen gesteld van het committé de salut public en bij monde van Carnot rapport uitgebracht. Het verdrag werd goedgekeurd, want, zegt Carnot, wij moeten leeren geen misbruik te maken van onze macht. De Bataven en wij, moeten gelijkelijk bij de Revolutie winnen, en onze voordeelen moeten niet kortstondig zijn. Willem V verliet van zondag op maandag, van den 18den op den 19den Januari 1795, zijn vaderland. Hij moest wijken, niet enkel voor de Fransche wapens, maar ook gedwongen door den tijdgeest, welke hem te machtig was. Karakteristiek is hetgeen de geschiedenis opgeteekend heeft van dat vertrek. Wij lezen bij van der Aa, den langdradigen lofredenaar van Willem V: ‘Omstandigheden, die ook ten bewijze strekten, dat God des Vorsten gebed gedurende dien tocht uit de diepte der zee ten Hemel opgezonden, genadig had willen verhooren, daar Hij, ondanks zijne ongesteldheid, alsmede die van het meerendeel des reisgezelschaps, veroorzaakt door de sterke beweging van de | |
[pagina 21]
| |
pink, zich met stille gebeden, en stichtelijke overdenkingen over zijnen toestand, en dien van geheel het dierbaar vaderland veelal onledig hield: ook met het lezen in een der kerkboeken welke zich aan boord van de pink bevindende waren, onder anderen met nadruk, en oogende op zijne toenmalige omstandigheden, een gedeelte van de 140e en 141e der berijmde psalmen. met eene geringe verandering tot zijne bede makende.’Ga naar voetnoot1) Deze bizonderheden zijn van der Aa, volgens zijn zeggen, van zeer goeder hand gesuppediteerd.
De radicalen van '87 zegenvierden. Het is waar, door tusschenkomst van vreemde wapenen. Maar het valt niet te ontkennen, dat de waarheid van hun beginsel, de volharding waarmede het werd doorgezet en de trouw waarmede men het aanhing daarbij in rekening moeten gebracht worden. Zonder den invloed der uitgewekenen, zouder hun werken, hun lijden en strijden zouden de Vereenigde Gewesten, even als de Oostenrijksche Nederlanden, reeds in '95 bij Frankrijk ingelijfd zijn. Wij gelooven dat dit door niets zon zijn tegengehouden. Maar nu rekende de revolutie, welke nog in hare geboorte was, het zich ten plicht om een volk, dat zooveel blijken gaf van vrij te willen zijn, ten minste de vrijheid te laten, om zich zelve een nieuwen toestand te scheppen en zijn eigen staatsbestuur te regelen. Men zegge nu niet, dat dit voorrecht te duur gekocht werd door de vele millioenen, welke de Franschen toen ontvingen, of wilt ge liever, ons afpersten. Het is waar, later zijn wij toch ingelijfd bij Frankrijk, maar veel door eigen schuld. Maar noch het werk der Nationale Vergaderingen, noch dat der haar opvolgende besturen is vruchteloos geweest. Het heeft gediend om een nieuw leven in het staatsbestuur te doen ontstaan; het heeft de natie gewend aan self-governement; het heeft den toestand van 1814 mogelijk gemaakt. Den 18 Januari '95 stortte het staatsgebouw, dat zoo vele eeuwen beleefd had ineen. Het vertrek van den stadhouder ontnam het den laatsten steun. Men was vrij. Heeft men die vrijheid weten te gebruiken? Heeft men getoond de vrijheid waard te zijn? De geschiedenis zal ons antwoord geven op deze vragen. | |
[pagina 22]
| |
Het oude staatsgebouw was ineengestort voor dat er een nieuw was opgetrokken. Ieder gewest regelde na de omwenteling zijn eigen zaken. Nienwe afgevaardigden werden naar de vergadering van H.H.M. gezonden. Niets natuurlijker dan dat het werk van '87 vernietigd werd. Zij die toen op het knssen waren gekomen moesten voor anderen plaats maken; de vervolgingen tegen de staatgezinden werden niet alleen gestaakt, maar zij werden de mannen van den dag. Alle bestuiten, genomen na de restanratie van '87, werden vernietigd. Het waren niet alleen de gewesten maar ook de steden, welke hun bestuur veranderden. Zoodra de Franschen naderden en de vreemde legerscharen terugtrokken begon men het werk der omwenteling te aanvaarden. De gruwelen, welke de fransche omwenteling kenmerkten, bleven bij ons achterwege. Het ontbrak echter niet aan opgewondenheid. Vrijheidsboomen werden opgericht en aan deze afgodische eer bewezen; belachelijke optochten, waarbij de vrijheid werd voorgesteld door een maagd, uitmuntende door schoonheid, en waarbij het burleske het statige of indrukwekkende wegnam, werden overal gehouden. Zoowel 's lands raadzalen als de socieiten en clubs weergalmden van hoogdravende en onzinnige aanspraken; het woordenboek der fransche omwenteling werd geplunderd en daaraan namen ontleend voor Nederlandsche toestanden. Men moge toen veel geschreven en gesproken hebben dat hartstochtelijk was, dit neemt de waarheid niet weg van hetgeen van Limburg Brouwer zegt in zijn leven van Wiselius: ‘wanneer wij de redevoeringen lezen in dien tijd gehouden, de voorstellen nagaan, toen gedaan, ja dan zoude men zeggen dat het er verschrikkelijk moet zijn toegegaan. De geschiedenis echter van dien tijd raadplegende, wordt men spoedig daaromtrent gerust gesteld’. Van den beginne af aan erkende men de rechten van den mensch en huldigde men het beginsel der openbaarheid. De publicatie door de provisioneele Repraesentanten van het volk van Holland uitgevaardigd bevatte het volgende: ‘Dat alle menschen met gelijke rechten geboren worden, en dat deze natuurlijke rechten hun niet kunnen ontnomen worden. | |
[pagina 23]
| |
Dat deze Rechten bestaan in Gelijkheid, Vrijheid, Eigendom en Tegenstand aan onderdrukking. Dat de Vrijheid de magt is welke ieder mensch toekomt om te mogen doen al hetgeen anderen in hunne rechten niet stoort, dat dus hare natuurlijke bepaaling bestaat in deze stelling: Doe niet aan eenen anderen, hetgeen gij niet wilt dat u geschiede. Dat het ieder dus geoorloofd is, zijne gedagten en gevoelens aan anderen te openbaren, hetzij door de Drukpers of op eenige andere wijze. Dat ieder mensch het recht heeft, om God zoodanig te dienen als hij wil of niet wil, zonder daarin op eenigerlei wijze gedwongen te kunnen worden. Dat de veiligheid bestaat in de zekerheid, van door anderen niet gestoord te zullen worden in het uitoefenen van zijne rechten, noch in het vreedzaam bezit van wettig verkregene eigendommen.
Dat, daar alle menschen gelijk zijn, allen verkiesbaar zijn tot alle Ambten en Bedieningen, zonder eenige andere redenen, van voorkeur, dan die van deugden en bekwaamheden’Ga naar voetnoot1). De geheele publicatie is zeer lezenswaard, zij munt uit door duidelijkheid. Hetgeen nu axioma's zijn waren in '95 nieuwe denkbeelden, welke het volk in zich op moest nemen en verwerken. Deze publicatie, van den 31 Januari 95 bevatte de grondslagen voor het later op te trekken staatsgebouw. Het zoude echter nog lang duren voor dat men daarmede aanving. De gewestelijke besturen brachten echter dien tijd niet nutteloos door. Vele degelijke maatregelen van inwendig bestuur werden genomen; vele van algemeen belang voorbereid. Dit is duidelijk aangetoond door Prof. Vreede in zijn meermalen aangehaald werk: Bijdragen tot de Gesch. der Omw: van 1795 tot 1798. Dat op de verandering der besturen, zoowel gewestelijke als stedelijke, de tegenwoordigheid der Franschen invloed uitoefenden is niet te ontkennen. De repraesentanten van het fransche volk in ons land werden dikwijls om raad gevraagd, maar gaven ook dikwijls hun raad ongevraagd. Het fransche leger gaf steun aan de patriotten en lei de tegenpartij het stilzwijgen op. | |
[pagina 24]
| |
Niet alléén aan het verschil in volkskarakter is het toe te schrijven dat de omwenteling hier te lande tot stand kwam zonder de uitspattingen van de fransche. De toestand was geheel verschillend. Frankrijk had eeuwen gezucht onder het despotisch bestuur zijner vorsten. Wat de zoo hoog geroemde eeuw van Lodewijk XIV. beteekend is ons geen raadsel meer na de uitgaven van het werk van E. Bonnemère. Uiterlijke grootheid, bij innerlijke armoede. Ziedaar wat we nu tusschen de regels lezen van Voltaire's sièele de Lonis XIV. Bezwaard met een schuldenlast, waarvan het cijfer aan het ongeloofelijke grenst, was het uitgeputte volk verplicht, de uitspattingen van een Lodewijk XV. en van het regentschap met de vruchten van zijn moeielijken arbeid te betalen, terwijl zijn adelijke en geestelijke broeder, in den glans van het koningschap bij de gratie Gods, zich koesterde, het geld van het volk verteerde, maar niets opbracht. Diep gewortelde haat bestond er tusschen het verongelijkte volk en de bevoorrechten. Een wrok, welke alleen uitzag naar het gunstig oogenblik om zich te uiten, sluimerde siuts lang in het hart van dat volk. Zij waren dan ook gernimen tijd getergd en verongelijkt. Die toestaad bestond niet in de Vereenigde gewesten. Daar genoot het volk, in de schaduw van het federatief stelsel, betrekkelijk veel vrijheid; daar heerschte welvaart en rijkdom; daar bevatte het oude de kiem in zich van het nieuwe. Reden genoeg om het bestaande verschil te verklaren. Men vergete daarenboven niet, dat de omwenteling der franschen hun eigen werk was en dat ze bij ons werd daargesteld door vreemde hulp en dat het schrikbewind van Robespierre in 95 tot de geschiedenis behoorde. Het duurde nog tot den 1 Maart 1796 eer de nationale vergadering, representeerende het volk van Nederland, bijeen kwam. Geen degelijker bewijs voor het gebrekkige van het bestaande, dan de langzame wijze waarop die vergadering tot stand kwam, en de hardnekkige tegenstand door velen der bondgenooten tot het laatste oogenblik volgehouden. Het is voornamelijk aan de krachtige houding van Holland te danken, dat het bijeenroepen dier vergadering niet verder werd verschoven. Toch liet men ruim een jaar voorbijgaan zonder de hauden aan het werk te slaan om eene staatsregeling te ontwerpen en het staatsbestunr te vestigen. | |
[pagina 25]
| |
Reeds den 26 Februari 95 was door Holland in de vergadering van H.H.M. een voorstel gedaan tot bijeenroeping eener nationale vergadering. Dit voorstel werd behandeld en overgenomen. Het geschiedde den 4den Maart 95. Zeven leden van het Committé tot de algemeene zaken van het bondgenootschap - een collegie in plaats getreden van den raad van State - werden belast met het ontwerpen van een reglement, dat tot grondslag zoude dienen voor het bijeenroepen dier vergadering. Den 29sten Mei dienden zij een ontwerp in. De rechtmatige eischen van Staats-Braband - vroeger een deel der generaliteitslanden - om vertegenwoordigd te worden in de vergadering van H.H.M., de inmenging van eene centrale vergadering te 's Hage, van alle staatkundige Societeiten en clubs uit de verschillende gewesten, brachten er veel toe bij om de meening te stemmen voor het bijeenroepen van eene algemeene volksvergadering. Het ontwerp-reglement werd door de afgevaardigden ter kennisneming en beoordeeling aan de staten van het gewest, waarvoor zij zitting hadden, gezonden. Verschillend was het oordeel daarover uitgebracht. Het bleek duidelijk dat er nog veel van den ouden zuurdeesem was overgebleven. Het bleek ook dat de meeste gewesten niet wisten wat zij wilden, dat zij niet volgens een afgebakend plan te werk gingen maar voortdreven op den wind van den dag. De uitslag der beraadslagingen in de verschillende gewesten was de volgende: Holland waar men het werk der omwenteling met de meeste consequentie doordreef, waar een Paulus grooten invloed bezat, keurde het beginsel van het ontwerp goed maar stelde wijzigingen voor. Overijssel nam het ontwerp in zijn geheel aan. Gelderland verwierp het ontwerp op grond van het gevaarlijke van het overgaan van de magt van H.H.M. op de nationale vergadering en het ourechtmatige om zulk eene tusschenregeering zonder volks invloed in te voeren. Het stelde voor, de wijze van bestuur voorloopig in zijn geheel te laten; het werk van het samenstellen eener Constitutie over te laten aan eene door het volk daar toe verkozene vergadering. Gelderland had, dunkt me, volkomen gelijk. Veel fouten had men dan voorkomen. Later (18 Sept. 95) gaf Gelderland toe en stemde voor het concept reglement. Het | |
[pagina 26]
| |
werd daartoe gedrongen, zooals het voorgaf, door den zich openbarende volkswil en de dringende behoefte aan regeling. Utrecht nam het concept-reglement over behondens wijzigingen. Zeeland verwierp dat reglement geheei en stelde voor, eene Commissie te benoemen, samengesteld uit twee leden van ieder gewest, om een onderzoek in te stellen naar de gebreken van den bestaanden regeeringsvorm, naar de mogelijkheid van verbetering en, zoo dit onmogelijk bleek, een wijze van bestuur aan te geven, welke hen het meest geschikt voorkwam voor het bondgenootschap. Mij duukt, dat Zeeland door dit advies bewijzen gaf van achterlijk te zijn. Het scheen geen kennis genomen te hebben van al hetgeen daarover geschreven en gesproken was. Friesland verklaarde zich tegen het Reglement. Het verlangde eene Commissie tot samenstelling eener constitutie en verbetering van de vergadering van H.H.M. Friesland was naijverig op de gewestelijke Souvereiniteit. ‘Groningen wilde twee vergaderingen, eene “dirigeerende” nationale Conventie en eene constitneerende.’ Drenthe en Bataafsch Brabant namen het concept-reglement onvoorwaardelijk over. Men ziet uit dit overzicht, dat er weinig eenheid en overeenstemming heerschte. Het oude voerde een wanhopigen strijd tegen het nieuwe. Het federalismus zon niet wijken en vernietigd worden dan na een hevigen en hardnekkigen tegenstand. Den 10den Sept., nog voordat de adviezen van alle gewesten ingekomen waren - werd door H.H.M. besloten een aanvang te maken met de voorbereiding tot de bijeenroeping eener nationale vergadering. Daarover werd den 30sten Sept. verslag uitgebracht. Zeeland, Friesland en Groningen bleven den strijd volhouden. Vernieuwd uitstel, adviezen en tegenadviezen, het raadplegen met Committenten over punten van zeer ondergeschikt belang, het doen aanteekenen van onbeduidende protesten, tijdverspilling, tegenwerking van hetgeen onvermijdelijk was en in de toekomst lag, toegeven aan eigenbelang en opoffering van het algemeen aan gewestelijk belang, ziedaar wat de bladen vult der geschiedenis van de bijeenroeping der nationale vergadering. Den 14den Oct.: eindrapport van het groot Besogne van H.H.M. Het reglement met de daarin gebrachte wijzigingen wordt door alle gewesten, behalve Zeeland. goedgekeurd. | |
[pagina 27]
| |
Den 15den Oct: wordt in de vergadering van H.H.M. het besluit genomen: ‘Er zal eene nationale vergadering worden daargesteld, voorbehoudens de vrije deliberatiën der provincieën, op het den 14den Oct. ingebragt reglement’. Nogmaals moest dit gewijzigd reglement onderworpen worden aan de goed- of afkeuring der gewestelijke staten. Nogmaals werden H.H.M. den 25sten Nov. 95 overstelpt met een tal tegenstrijdige bemerkingen en met onaanneembare voorwaarden, tot eisch gesteld voor eene, dan zeker te duur gekochte, toetreding. Nogmaals werd er onderhandeld. Commissieën werden gezonden naar Zeeland, Friesland en Groningen. Nogmaals werd in eene buitengewone vergadering van H.H.M. van den 13 Dec., een op nieuw gewijzigd reglement aangenomen. Niets hielp. Overeenstemming was niet te verkrijgen. Eindelijk werd den 30sten Dec. bij meerderheid besloten: ‘dat het concept-reglement uitgebragt op 13 Dec:, met de daarin op heden gemaakte veranderingen, zou worden gearresteerd.’ Een besluit was genomen, maar de goede verstandhouding tusschen de bondgenooten verbroken. Maar het Volk van Friesland en Zeeland bewees verstandiger te zijn dan zijne Heeren! Het deed zich gelden met dat gevolg dat den 28sten Januari Friesland en den 11den Februari Zeeland toegaf. Den 18den Februari werd bij proclamatie aan het volk verkondigd, dat den 1sten Maart de nationale vergadering, repraesenteerende het volk van Nederland, de vergadering van H.H.M. zou vervangen. Het reglement bepaalde: ‘dat het geheele land in districten van 15,000 zielen zou verdeeld worden, waarvan elke 500 zielen eene grondvergadering zonden uitmaken, in welke ieder burger, 20 jaren oud, die niet door godshuizen onderhouden werd, stemgeregtigd zou zijn; - dat elke grondvergadering éénen kiezer zou kiezen, en dat de 30 kiezers in het district éénen representant in de nationale vergadering zouden benoemen.’ We zullen later, bij de beschouwing der handelingen van de Nationale vergadering dat reglement van meer nabij leeren kennen. Dit overzicht, van hetgeen de bijeenroeping der nationale vergadering voorafging, doet duidelijk al de gebreken van het toen bestaande uitkomen. Het langdradige, verwarde en vervelende der beschrijving | |
[pagina 28]
| |
geeft naar waarheid het karakter terug, eigen aan een versleten en uitgediend staatsbestuur.
Den eersten Maart van het jaar 1796 vergaderde, in de zaal van het voormalig Stadhouderlijk kwartier op het binnenhof te 's Gravenhage, de nationale vergadering. Daar waar toen die vergadering bijeenkwam om eene constitutie te ontwerpen, vergaderen nog onze volksvertegenwoordigers, de 2e Kamer der Staten-Generaal, om de grondwet te handhaven en de belangen van het volk te beschermen. De nationale vergadering bestond uit zeer heterogene bestandeelen. Alle standen der maatschappij waren vertegenwoordigd. Vele leden uit den geestelijken stand waren afgevaardigd. Een toegeven aan den tijdgeest was daarin merkbaar, dat men hen niet alleen koos uit leden van de heerschende kerk, maar ook dissenters en roomsch katholijken ter vergadering afvaardigden. De handelstand werd waardig gerepresenteerd door een Branger, van der Zoo en anderen. Vatebender rector der latijnsche school te Gouda, was een uitstekend paedagoog. Professor de Rhoer zoowel als van Maanen muntten uit door grondige kennis van het staatsrecht. Vreede, Schimmelpenninck, Hahn, Kantelaar, van de Kasteele met nog anderen bezaten redenaarstalenten. Over het algemeen was het volk in de keuze zijner representanten gelukkig geweest. Representanten zooals een Kuyken en een Brands waren schaars vertegenwoordigd in 's lands hooge vergaderzaal. Kuyken was een friesche boer, waarvan VitringaGa naar voetnoot1) zegt: ‘hij bragt zijne boerenmanieren in 's lands hooge vergadering. Hij sprak zelden, en men zeide, dat de adviezen die hij uitbragt, de zijne waren, omdat hij ze kocht of present kreeg.’ Brands teekende zich zelve naar waarheid ‘als een eenvoudig welmeenend burger, die niet kou opwegen tegen zoovele doorknede, in wetenschappen ervarene en in geleerdheid zoowel doorwrochte staatsmannen, waarmede de N.V. voor het oog van geheel Nederland mogt prijken.’ Men zal hem gaarne gelijk geven, wanneer men weet dat hij den dag zijner benoeming tot representant in de N.V. gezegd had: ‘Ik ben maar een wagenmakertje, maar ik kan ook wel een guillotine maken; ik hoop, | |
[pagina 29]
| |
dat ik er nog eens een maken zal; en ik mag lijden dat er mijn kop het eerst onder komt, als ik van systhema verander.’ Honderd zes en twintig mannen waren ter vergadering afgevaardigd. Het verleden dier mannen had hen gevormd tot hetgeen zij waren. Maar de bladzijden uit dat verleden waren voor allen niet gelijkluidend. Er waren er onder die 126, welke in '87 uitgeweken, in '95 teruggekeerd, een groot gedeelte van het drama der fransche revolutie hadden zien afspelen. Dit verblijf in Frankrijk onder zulke omstandigheden en onder zulke gegevens was van grooten invloed geweest op de vorming van hun karakter. Volkssouvereiniteit was voor hen geen ijdele klank, zij waren overtuigd van de noodzakelijkheid om het oude weg te ruimen en dan een geheel nieuw gebouw op te trekken. Zij, die zoo dachten, maakten de minderheid uit. Zij dreven echter hun beginsel consequent door met al de kracht der overtuiging en de macht der waarheid. Zij vormden de partij der volstrekste unitarissen. Het waren de radicalen der nationale vergadering. Hun hoofd was Pieter Vreede. Daartegen over stond de partij der federalisten, de aristocraten van 87. Zij waren bij het uitgangspunt blijven staan. Zij verlangden grondwettige herstelling van Nederlandsch staatswezen, zij wilden niet het oude vervangen maar wijzigen en verbeteren. Zij waren met hart en ziel de souvereiniteit der gewesten toegedaan en de autonomie der steden was voor hen een levensbeginsel. Meestal liet die partij zich door ondergeschikte belangen beheerschen en zelden offerde zij haar bizonder belang aan dat van het algemeen op. Beperktheid van inzicht kenmerkte hare uitgebragte adviezen, eigenbelang motiveerde haar stem. Talrijk was die partij vertegenwoordigd in de N.V. Voor hem die de samenstelling dier vergadering heeft nagegaan, is hierin niets dat verwonderen kan. Daarbij bedenke men dat het algemeen moeielijk nieuwe begrippen in zich opneemt en dat aan die der unitarissen nog geen tijd gelaten was om wortel te schieten in het volksleven. Het zijn slechts enkelen en veelal zeer weinigen, welke de kracht van een nieuw beginsel weten te waarderen. Meestal voeren die weinigen een hevigen strijd tegen het bestaande. De tijdgenoot miskent hunne pogingen, en eerst van de toekomst heb- | |
[pagina 30]
| |
ben zij de waardeering van hun beginsel en hun strijd te wachten. Tusschen deze partijen stond die der gematigde unitarissen, in de taal van den dag slijmgasten genoemd. Zij deinsden terug voor de consequentie der radicalen. Zij wilde wel eenheid maar geen centralisatie. De beginselen der radicalen beschouwden zij als theoretisch juist en waar; maar, voegden zij er bij, ‘indien men uit dit principe van eenheid alle zelfbestuur, ook in locale en economische belangen (waarmede het belang van het geheel in geen verband staat) wil vernietigen, dan overdrijft men de beginselen; men zal dan weldra alle eenheid brengen tot eene eenheid van onderdrukking en overheersching; men zal onder de vlag van zoodanige eenheid weldra een oostersch despotismus invoeren, en van de ware vrijheid en gelijkheid zal er onder zulk een orde van zaken niet anders te vinden zijn, dan welligt alleen de gewone opschriften op de plakkaten; en daarmede zal op den duur het volk van Nederland niet te vreden zijn. Het zal eens het genot van de zaak willen hebben en zich niet tevreden honden met de drooge lezing van al die mooie woorden en krachtige magtsprenken.’Ga naar voetnoot1) Wij kunnen niet beter doen om de partijen te kenschetsen, dan de woorden van Vreede tegenover die van Schimmelpenninck, welke wij zoo even hoorden, te plaatsen. ‘Ik hoor’ - sprak Vreede - ‘met verbazing zeggen, dat eene onbepaalde eenheid, in plaats van eene banier der vrijheid te zijn, een banier van het despotisme zou kunnen worden. Ik hoor de onbepaalde eenheid een oostersch despotismns noemen. Dit alles zijn mij zoovele wondersprenken. Neen, burgers representanten, de eenheid, hoe onbepaald ook daargesteld, kan nooit de banier van het despotismus worden; zij is, zij blijft altijd de edele banier der gouden vrijheid. - Is het waar, dat in eene constitutie, die op eenheid gegrond is, tevens het despostismus wordt ingevoerd, dat is niet, omdat die constitutie op de eenheid rust, maar omdat zij niet goed is ingerigt; omdat men te veel magt in te weinig handen heeft opgedragen; omdat men den volksinvloed heeft uitgedoofd; en dus gelegenheid geeft dat aristocraten, dat heerschzuchtigen en helangzoekers het volk onverhinderd kunnen teisteren en onderdrukken; maar uit eenheid als eenheid kan dit niet voortvloeijen. Alle verzameling van magt in één punt sluit daarom niet uit eene verstandige en | |
[pagina 31]
| |
wel overlegde uitdeeling van ondergeschikte magt, in verschillende handen - sluit niet uit dat het volk een breidel dadelijk in hauden houdt, en door wel georganiseerd te zijn, werkelijk kan gebruiken om hen tot pligt te houden, die zij met alle verzameling van magt bekleed heeft.’Ga naar voetnoot1) De partij der gematigde unitarissen was niet talrijk in de vergadering, maar telde mannen van uitstekende bekwaamheid in haar midden. Dikwijls bracht zij de beslissing aan door zich te voegen hetzij bij de radicalen hetzij bij de federalisten. Tweeledig was de taak der N.V. Zij moest besturen en regelen. Bij haar berustte de uitvoerende magt, welke vroeger de Algemeene staten had toebehoord. Maar haar eigenlijke roeping was het samenstellen eener constitutie. Daartoe had het volk zijne afgevaardigden een mandaat verstrekt. Dat volk verwachtte van hen de regeling van zijn toekomstig staatsbestuur. Het oude gebouw was ineengestort. Op welke grondslagen het nieuwe moest worden opgetrokken, in hoeverre de heerschende denkbeelden daarbij hunne toepassing vonden, dit zoude de N.V. onderzoeken, regelen en daaraan vorm en gestalte geven. Het volk zou het werk der vergadering beoordeelen en zien of het goed was. Een en twintig leden der vergadering - zes uit Holland. twee uit de andere gewesten en een uit Drenthe - werden belast met de samenstelling der constitutie. Het reglement der vergadering bepaalde, dat deze leden, gedurende hunne commissie zouden vervangen worden, dat zij buiten eenigen invloed zouden blijven en hunne beraadslagingen geheim houden. Binnen zes maanden moest zij gereed zijn met haar werk. Verreweg het meerendeel der leden van deze Commissie waren federalisten. Zonderling was de wijze waarop deze commissie haren arbeid verrichtte. Men stak van wal zonder kompas of kaart. Men begon met verschillende punten, welke in de constitutie moesten opgenomen worden, afzonderlijk en zonder eenig verband uit te werken en te behandelen. Men ging te werk, zooals men te werk gaat bij het vervaardigen van een lappendeken. Er was wel sprake geweest van het samenstellen van een geraamte der constitutie, waarbij de hoofd- en onderverdeelingen zonden worden bepaald, maar zonder gevolg. Men was bevreesd zich daardoor te | |
[pagina 32]
| |
veel banden aan te leggen. Van Maanen, representant voor Utrecht, uitstekend rechtsgeleerde en lid der Commissie van de constitutie, was overtuigd dat dit gebrekkig werken tot geen degelijke uitkomst zou leiden. Hij verklaarde zich tegen de behandeling van de vraag - in hoeverre de oppermacht der republiek een en onverdeeld zou moeten zijn en in hoeverre niet - voordat een schets der constitutie grondslagen zoude gelegd hebben tot eene degelijke behandeling dier vraag. ‘Door anders te handelen zou het, dacht hij, gaan, gelijk het met de groote staatsvergaderingen van 1651, 1716 en 1717 gegaan was, die zoo ongelukkig, en vruchteloos, door de behandeling van afzonderlijke punten, waren afgeloopen. - Zonder vooraf te bepalen, hoe men het grondbeginsel van eenheid op de verschillende titels der staatsregeling, waarbij dit te pas kwam, zou toepassen, zou men een ounoodig werk verrigten; bij de behandeling van elk gedeelte alweder op hetzelfde moeten terugkomen en telkens onaangename disenssiën uitlokken.’Ga naar voetnoot1) De ondervinding heeft van Maanen volkomen in het gelijk gesteld. Men bleef raadplegen over de onderdeelen der coustitutie zonder het over de beginselen eens te zijn. De Commissie was te talrijk. Eenheid bij zooveel verschil van meening was onbestaanbaar. Die eenheid was toch noodig wilde men geen brokwerk maar een geheel leveren. Geen hiuken op twee gedachten mocht toegelaten worden. Duidelijk moet eene Constitutie zijn en slechts vatbaar voor eene gezonde uitlegging. De reden waarmede Vitringa de talrijkheid dier Commissie vergoelijkt, kunnen we niet beamen. ‘Het is opgemerkt, dat een en twintig leden door hun getal weinig geschikt schenen om een ontwerp van staatsregeling voort te brengen, hetwelk de goedkeuring der natie zou kunnen wegdragen: maar wanneer men zich den strijd tusschen de gewesten, over het bijeenroepen der conventie, hunnen onderlingen naijver en de bij hen heerschende vrees voor verlies van evenwigt, te binnen brengt, zal men ligt bevroeden, dat het getal niet minder kon zijn. Had er maar minder verschil van gevoelen over den grondslag waarop het staatsgebouw zou worden opgetrokken, meer vertrouwen, meer toegefelijkheid, mindere | |
[pagina 33]
| |
zucht om bijzondere meeningen te doen zegevieren, geheerscht, ware er meer achtgeslagen op den toestand en de behoefte des vaderlands, dan zou het getal leden op zichzelf geen hinder aan de zamenstelling van het ontwerp van staatsregeling hebben toegebragt.’ De gebreken welke Vitringa daar opsomt, zijn juist die, eigen aan talrijke commissieën. Eenige weinige maar uitstekende mannen, van verschillende richting, maar gelijke eerlijkheid, vast van karakter en vrij van eigenwaan, zouden die gebreken hebben weten te vermijden. De zoodanigen waren er in de N.V. Ook de geheimhouding en het uitsluiten van den invloed van buiten kunnen we niet goedkeuren; men vreesde dat dit de commissie in hare werkzaamheden zou belemmeren, men wilde de commissie in vrijheid hare taak laten volbrengen. Daarom bevatte het reglement van orde de navolgende bepalingen: ‘De leden zouden verpligt zijn, op verbeurte van eer, tot eene stipte geheimhouding van al de individuele opiniën, adviesen en stemmingen hunner medeleden. - De zelfde geheimhouding was aan ieder lid opgelegd omtrent zijn eigen gevoelen, totdat het plan van constitutie ter nationale vergadering zou zijn ingeleverd; - ook moesten de preparatoire conclusiën of besluiten vooreerst geheimgehouden worden. - De geheimhouding van de twee eerst genoemde bepalingen kon niet worden opgeheven dan met eenparige bewilliging van al de leden, doch in de laatstgenoemde kon, bij wettige meerderheid, verandering worden gemaakt. De handelingen der Commissie mogten ook niet openbaar worden gemaakt, doch ieder lid kon zich van dit verbod ontslaan, wanneer hij zulks voor het vaderland nuttig oordeelde en daarvan vooraf aan de Commissie kennis gaf.’Ga naar voetnoot1) Men benam zich daardoor de gelegenheid de stem van het volk te hooren; - men sloot alle voorlichting van niet leden der commissie buiten en onder hen, die buiten die commissie stonden, waren rechtsgeleerden en staatsmannen van naam; - men hield de vestiging en het zich wortelen in de natie van de nieuwe denkbeelden tegen. Toch behoefde men niet beangst te zijn voor revolutioniar | |
[pagina 34]
| |
geweld, noch vrees te koesteren voor anarchie. De gemoederen mogen hier en daar opgewonden zijn geweest, overspanning heerschte nergens. Geduldig wachtte het volk af wat heil de N.V. zou aanbrengen. Geregeld was het bestuur zoowel gewestelijk als stedelijk. De revolutie was langzaam voortgeschreden en naarmate men de langgewenschte vrijheid verkreeg, had ieder gewest en iedere stad zijne huishoudelijke zaken geregeld. Daardoor was er noch stremming noch wrijving ontstaan en was de orde slechts bij uitzondering op enkele plaatsen verstoord. Het was Vreede, die reeds bij de samenstelling der commissie tot de constitutie het voorstel deed - dat verworpen werd - om eerst de hoofdbeginselen vast te stellen en die in de vergadering door het volk te laten goedkeuren, voordat men aanving de constitutie zelve te ontwerpen. Het was Schimmelpenninck, die later, als voorzitter der N.V., het voorstel deed, ‘dat naamlijk de vergadering aan het volk verklaren zou, dat zij in het vleijend vooruitzigt verkeerde, om aan hetzelve eene constitutie, gebouwd op het beginsel van eenheid en ondeelbaarheid, aan te kunnen bieden; dat verder alle wijsgeerige menschen-vrienden zouden uitgenoodigd worden, om bondige en afdoende betoogen van de voortreffelijkheid van zoodanig eene staatsinrichting in te leveren, die door de commissie van constitutie beoordeeld en bekroond, vervolgens aan de vergadering uitgedeeld zouden worden, om langs dien weg des te beter in staat te zijn, het verwachte ontwerp van staatsregeling te beoordeelen.’Ga naar voetnoot1) Vreede stemde hiermede volkomen in. Vreede en Schimmelpenninck waren geen geestverwanten maar beiden waren bekwame mannen. Hun oordeel verkrijgt grooter waarde wanneer het eenstemmig luidt. De eenheid en de Finantieën waren de moeielijke en alles beheerschende punten voor de commissie van constitutie zoowel als voor de N.V. Wat was wenschelijk? Eene volstrekte eenheid, waarnaar zich de wenschen der unitarissen uitstrekten of eene beperkte eenheid, zooals de moderaten op het oog hadden of wel de eenheid der federalisten, met | |
[pagina 35]
| |
geringe wijziging, eene bestendiging van het vroeger bestaande? Men wist niet wat men wilde, men sprak veel en lang. Het ontbrak zoowel in de commissie van de constitutie als in de N.V. aan een man, die door zijn genialen invloed de verschillende partijen vermocht te vereenigen en groote beginselen wist door te drijven. Lang hield de Commissie der constitutie zich bezig met die eenheid en ondeelbaarheid; na ruim een maand getwist te hebben eindigde men met de eenheid aan te nemen, maar zonder de grenzen dier eenheid te bepalen. Den 29sten April 96 had de commissie hare werkzaamheden aangevangen. Na drie maanden vergaderd geweest te zijn, verklaarde eene commissie uit haar midden - naar aanleiding van een nota van den franschen gezant Noël - ‘dat men van den staat der werkzaamheden nog niets bepaald kon zeggen, maar dat men onophoudelijk werkzaam was.’ Weinig bevredigend antwoord! Toch waren toen reeds de uitmuntende adviezen, in zake de eenheid, van van Maanen en van de Kasteele in radicalen zin en die van Vitringa als federalist uitgebracht. Er was dus licht genoeg ontstoken. Nog bezwarender was het overeenstemming te brengen in het hoofdstuk finantieën. De unitarissen wilden eene ineensmelting der gewestelijke schulden, zij beschouwden dit, en te recht, als den hoeksteen van een gebouw, opgetrokken naar de beginselen der een- en ondeelbaarheid. De federalisten wilden daarvan niets weten. Zulk eene ineensmelting kwam niet overeen met hun beginsel, om de gewestelijke en stedelijke autonomie te behouden. De unitarissen wilden het middel om het doel te bereiken. Zij waren consequent en offerden het bizonder aan het algemeen belang op. Zij waren overtuigd dat, zonder die ineensmelting der schulden, de een- en ondeelbaarheid van den staat in hun geest onmogelijk was. Zij waren overtuigd, dat zonder die eenheid het werk der omwenteling een nutteloos werk zou worden en dat men langzaam maar zeker tot het federatieve stelsel zoude terugkeeren. De federalisten beriepen zich op het beginsel van recht. Zij noemden het onrecht, wanneer de groote schuldenlast van Holland door de overige gewesten gedeeltelijk moest worden over- | |
[pagina 36]
| |
genomen, zij bezaten de geestkracht niet om het oude weg te werpen en het nieuwe aan te nemen. Daarbij mag niet vergeten worden, dat verscheidene gewesten toegestemd hadden in de bijeenroeping der N.V. op voorwaarde dat de gewestelijke souvereiniteit ongeschonden zou worden bewaard. Die gewesten hadden in dien geest hunne afgevaardigden gekozen. Lang en hardnekkig was de strijd hierover gevoerd. De federalisten behaalden de overwinning. De conclusie van het advies van Vitringa, als lid der commissie van constitutie, luidde: ‘Ik concludeer dus, dat bij de acte van constitutie uitdrukkelijk moet worden bepaald, dat in geen geval eenige amalgame of zamensmelting van vorige zoogenaamde provinciale schulden, of, hetgeen in effecte hetzelfde is, van goederen of eigendommen, immer zal kunnen of mogen worden geintrodnceerd; noch directelijk, noch bij wege van gevolgtrekking, zonder voorgaande uitdrukkelijke toestemming zoowel der belanghebbende Crediteuren, als van het volk der respectieve, hierbij geinteresseerde, gewesten, daartoe wettig en uitdrukkelijk tot dat point alleen opgeroepen.’Ga naar voetnoot1) Deze conclusie geeft naar waarheid den geest terug, welke het later ingeleverd ontwerp van constitutie beheerscht. De 27sten Oct. 1796 eindigde de commissie van constitutie hare beraadslagingen. Zij had den 26sten October kennis gegeven dat zij den 10 November, ‘of op zoodanigen anderen dag als de vergadering meest geschikt zou keuren’, het ontwerp van constitutie zou overhandigen. Men was dus ruim zes maanden bezig geweest om eene constitutie samen te stellen. Gaat men, voor zoo verre dit mogelijk is, den gang der werkzaamheden na, dan wordt men terstond getroffen door den weinigen samenhang, het gemis van eenheid, de geringe tact van werken, aan de commissie tot de constitutie eigen. De notulen der vergadering, aangehouden door den bekwamen secretaris van Haeften, zijn wel zoek geraakt, maar toch zijn er genoeg gegevens overgebleven om dit oordeel te wettigen. Wij bezitten de adviezen van Vitringa - door zijn zoon ter onzer kennisneming gebracht - en de voorstellen, beden kingen en ontwerpen tot het maken eener constitutie voor | |
[pagina 37]
| |
het Bataafsche volk in die commissie uitgebracht door het medelid van Maanen, uitgegeven in '97 te 's Hage. Nog nadat men de indiening van het ontwerp ter N.V. aangekondigd en verklaard had, dat het ontwerp van constitutie, gereed was, bracht men daarin veranderingen, welke van ingrijpenden aard waren. Te verwonderen is het, dat, vóór 95, niemand er aan gedacht heeft om een ontwerp van constitutie samen te stellen. De omwenteling van 1813 vond het ontwerp van staatsregeling van G.K. van Hogendorp gereed. Deze had de tijden, die komen moesten, begrepen en zich gereed gemaakt om hen te ontvangen. De omwenteling van 95 vond niets gereed. De jaren van 87 tot 95 waren voorbijgegaan, zonder dat men zich, voor de toekomst, welke men verwachtte, had voorbereid. Te verwonderen is het, dat de uitgewekenen, onder welke er velen waren, die later deel uitmaakten van de N.V. niet met een in hoofdtrekken vastgesteld plan terug kwamen. Zij hadden de zittingen der nationale vergadering zoowel als die der constituante, te Parijs, bijgewoond. Het moest hun gemakkelijk geweest zijn, om hetgeen zij daar zagen en hoorden, op bataafsche toestanden, gewoonten en zeden toe te passen. De latere ontwerpen van constitutie hier te lande waren sterk fransch gekleurd. Getuige die van '98. Men vergelijke daartoe slechts deze constitutie met de fransche van '95. Gedurende den tijd dat de commissie tot de constitutie ın stilte vergaderde en werkte werden er in de N.V. verschillende hoogst gewichtige onderwerpen behandeld. Van den beginne af aan vormden zich de verschillende partijen. De openingsrede van den bekwamen en geachten Pieter Paulus, met 88 van de 90 stemmen der tegenwoordige leden tot voorzitter gekozen, bevatte een programma voor de volstrekte unitarissen. Daarbij werden de rechten en plichten van den mensch en burger - de geloofsbelijdenis der 19de eeuw - afgekondigd en tot grondslag gelegd van het op te trekken staatsgebouw.Ga naar voetnoot1) Den 2den Mei deden Vreede, Bosch en Valkenaar een voorstel | |
[pagina 38]
| |
om de artikels 79 en 85 tot 101 van het reglement voor de N.V. - waarbij bepaald was dat het beleid der financieën en de burgermacht aan de verschillende gewesten was toevertrouwd - te vernietigen. Zij wilden die macht overbrengen op de N.V. Den 23sten Mei deed Schimmelpenninck zijn voorstel om het volk, door eene afkondiging, de verzekering te geven, dat het streven der N.V. zou zijn, om eene constitutie te vormen gegrond op de eenheid en ondeelbaarheid van het bestunr. Deze voorstellen gaven aanleiding tot eene uitgebreide gedachtenwisseling. Zij drongen dan ook diep door in het wezen der te ontwerpen constitutie. Zij maakten deel uit van het levensbeginsel der partijen. De debatten daarover gevoerd deden den geest kennen welke de N.V. bezielde; zij hadden een wegwijzer kunnen vormen voor de commissie van de constitutie. Zoo ook de debatten gevoerd over de titulatunr der gewestelijke besturen; - over de begeving van regeeringsambten en afvordering van politieke geloofsbelijdenissen: over de afscheiding der kerk van den staat; - over het burgerrecht der joden; over armwezen en onderwijs. Slaat men het ‘Dagverhaal’ op, dan kan men zich een denkbeeld vormen van den werkkring der vergadering, dan ziet men dat wetgevende en uitvoerende macht in die vergadering vereenigd waren. Het beleid van binnen- en buitenlandsche zaken is haar toevertrouwd, zij mengt zich in de geschillen, in Friesland en Overijssel of wel te Amsterdam ontstaan. Zij hoort de voorstellen aan en neemt besluiten in al wat koophandel en nijverheid betreft, behartigt de algemeene waterschaps-belangen, regelt de zee- en landmacht en bestiert de koloniale aangelegenheden. De ministers in het buitenland leggen in hare vergadering den gevorderden eed af en outvangen van haar de noodige instructieën. De N.V. heeft het iniatief van oorlog en vrede. Ontelbaar zijn de rapporten en requesten welke haar worden toegezonden en waarop zij moet beslissen. Opmerkelijk is het, bij den dageraad der staatkundige vrijheid, de knellende banden waar te nemen, waaraan koophandel en nijverheid geketend waren. Zoo kwamen ter tafel in de zitting van Donderdag den 9 | |
[pagina 39]
| |
Juni 1796 - waarvan het dagverhaal te uitgebreid is om in zijn geheel over te nemen maar dat een juist denkbeeld geeft van de bemoeingen der N.V. -: een request van Nolet, Schut en Comp. ter uitvoering van 30,000 Rijksdaalders in specie naar de Oostzee tot aankoop van grauen; een request van A. de Silva en Comp. ter uitvoer van onderscheidene goederen naar Portugal; - een request van Hoogland en Comp., om 200,000 pond oud ijzer naar Dantzig te vervoeren. - een request ter transporteering van een schip; alle welke requesten gerenvoyeerd worden aan het Committé der marine om consideratieën en advies.Ga naar voetnoot1) Zoo werd het voorstel gedaan tot het heffen van een recht op den uitvoer van haardasch en mest (19 Juli '96;) - werd aanmoediging gevraagd voor de landerijen en de fabrieken van Delftsch aardewerk; (6 Juli '96) - en het wenschelijke aangetoond van het invoeren, bij leger en vloot, van kleeding uit inlandsche stoffen vervaardigd (19 Juli '96). Opmerkelijk is het voorstel van Branger (27 Juni '96) en het daarop uitgebracht rapport (17 Juli '96). Branger was een zeer geacht Amsterdamsch handelaar. Van der Zoo, ook een geaccrediteerd koopman uit Amsterdam, bracht, toen het voorstel van Branger, commissoriaal behandeld in de vergadering werd gebracht, het advies uit: ‘niemand kan zeker meer overtuigd zijn van het groot aanbelang, om den vallenden koophandel op alle mogelijke wijzen te schragen, maar dat hiertoe de mesure bij het rapport voorgesteld sufficient zou zijn, dat geloof ik maar in het geheel niet; en het is verre, dat ik eenig nut zien zou in de daarbij voorgestelde commissie, werkende in den geest, waarin wij gewoonlijk Commissiën van dien aard zien werken, dat is in den geest van langzaamheid, in het geheel niet strookende met den voortvarenden en doorzettenden geest, die het mercantiel wezen vordert. In zulk een geval zou de Commissie den koophandel meer nadeelig dan voordeelig zijn. Dat men den koophandel bescherming verleene, en hij heeft geene commissie noodig om zich te herstellen, hij zal dan zich zelven, | |
[pagina 40]
| |
zonder verderen omslag, wel oprigten. Ik verklaar mij dus tegen het rapport, en concludeer tot deszelfs rejectie.’Ga naar voetnoot1) Bescherming was toen de leus. Geen wonder, Cobden was nog niet geboren; de anti-cornlaw-league bestond niet, vrijheid van handel en nijverheid streed tegen de nog enge begrippen van den tijdgeest. De revolutie won langzaam veld. In haar programma der toekomst stond - maar onduidelijk - vrijheid van handel en nijverheid geschreven, maar de taak, welke zij te vervullen heeft is groot; steeds gaat zij voort met haren in '89 begonnen arbeid. De vrijheid van handel heeft zij ons bezorgd en zij zal verder alle onnutte banden slaken, en onnoodige belemmeringen wegnemen. De zaken van algemeen bestuur werden behandeld door committés. Deze waren onderworpen aan de N.V. Tot die committés behoorde het committé tot de algemeene zaken van het bondgenootschap te lande bestaande uit 21 leden, ‘te benoemen uit tle geheele Republiek, waarvan zeven het bestuur moesten hebben over de militie te lande; - zeven werden belast met het werk der Finantiën, het geheele bondgenootschap betreffende: - terwijl de zeven overigen zich bezig zouden houden met het formeeren van een plan, ingevolge waarvan de geheele natie zou kunnen opgeroepen worden tot eene algemeene vergadering; terwijl de beheering der zoogenaamde Generaliteitslanden mede aan hetzelve werd toevertrouwd;’ - het committé tot de zaken van de marine, 21 leden, ook te benoemen uit de geheele republiek; ‘derzelver werkzaamheden werden mede in drieën verdeeld, waarvan een gedeelte tot de directie van de zaken van de zee, of oorlog te water, - één tot de finantiën - één tot de behandeling van alle zaken en questiën, uit de Convooyen en licenten voorspruitende’Ga naar voetnoot2); - het committé tot den Oost-Indischen handel en bezittingen telde 28 leden - (17 uit Holland 6 uit Zeeland 1 uit elk der overige gewesten) - vergaderde te Amsterdam en verving de plaats van de Oost-Indische compagnie en de kamer der zeventienen; - het committé tot de zaken, van de koloniën en de bezittingen | |
[pagina 41]
| |
in Afrika en Amerika, bestaande uit 21 leden, later (1800) vervangen door een raad der Amerikaansche kolonieën van slechts vijf leden. Daarenboven regelde en verdeelde de N.V. hare werkzaamheden door het benoemen van vaste commissiën. Zoo waren er vijf; één van buitenlandsche zaken en van binnenlandsche correspondentie - één van financien - één van toezicht op de vergadering en één van de drukkerij. De commissie van buitenlandsche zaken was de voornaamste. Zij bestond uit zes leden en den tijdelijken voorzitter der vergadering: - iedere maand trad een der leden af, de aftredende was herkiesbaar; - de commissie bezat een vasten secretaris;- ‘iemand der leden een voorstel over buitenlandsche zaken willende doen, zou hetzelve alvorens aan de commissie van buitenlandsche zaken mededeelen.’ Die commissie verving het vroegere geheim Besogne, in de vergadering van H.H.M. Deze regeling van zaken, waarbij veel van het oude behouden werd, was slechts tijdelijk. Het was de taak der N.V. om ook dit te regelen. De constitutie moest de grenzen bepalen der wetgevende, uitvoerende en rechterlijke macht en deze staatsmachten regelen. Den 10den November werd het ontwerp van constitutie bij de N.V. ingediend. Het geschiedde met de aan dien tijd eigene, overdrevene plechtigheid. De aanspraak waarmede Simon Stijl het ontwerp overhandigde was sierlijk en muntte uit door rethorische schoonheden. Was het anders te verwachten van den schrijver van de ‘opkomst en de bloei der vereenigde Nederlanden?’ Te grooter is zijne verdienste, daar deze rede uitgesproken werd in een tijd van vertooning en gemaaktheid. Het was nog niet lang geleden dat men de carmagnole danstte om den vrijheidsboom en dat de burgeres van der Meer, in een luchtig gewaad, met ontbloote armen, de godin der vrijheid voorstelde en vreugdedronken de snerpende koude van den 13den Maart 1796 niet gevoelde. Hoogdravende en opgeschroefde redevoeringen waren toen aan de orde van den dag. De rede van Stijl werd beantwoord door den tijdelijken voorzitter Jordens. Deze eindigde met den wensch, ‘dat de namen der ontwerpers van de staatsregeling als weldoeners des volks, | |
[pagina 42]
| |
met gouden letteren in de jaarboeken des vaderlands, niet alleen mogten aangeteekend zijn, maar dat ook hunne deugden in de dankbare harten der nakomelingen mogten huisvesten.’ De wensch van Jordens is niet vervuld. Reeds de tijdgenootan van de ontwerpers der aangebodene constitutie hebben hen gevonnisd en veroordeeld. Nadat de constitutie overhandigd was aan den voorzitter der N.V., verlieten de plaatsvervangende leden hunne zitplaatsen, welke ingenomen werden door de leden tot de constitutie. Ook dezen namen afscheid van de vergadering bij monde van Lublink den Jongen, een bekwaam en verdienstelijk godgeleerde en litterator. Ook zijne rede werd door den voorzitter beantwoord. Het scheen dat het ‘dikke boek’ - naam aan het ontwerp van constitutie door Vreede gegeven - in vrede de vergadering zonde binnensluipen. Maar zij die wisten dat Vreede en Hooff in stilte naar Parijs waren geweest om het fransche gouvernement tegen het ontwerp - waarmede zij bekend waren geraakt en dat in geene deele aan hunne verwachtingen voldeed - in te nemen, en die daarbij in staat waren het meer of minder federalistisch gehalte der commissie te beoordeelen, begrepen wel dat na die kalmte een storm moest volgen. Er zullen er echter maar weinigen geweest zijn welke dien storm reeds den eigen dag verwacht hebben. Nauwelijks was het besluit genomen om de lezing van het ontwerp van constitutie tot den 13den Nov. uit te stellen, of van de Kasteele, een geacht en zeer bekwaam lid der vergadering, medewerker aan de constitutie, vroeg en verkreeg het woord. ‘Ik verzoek het woord, nadat de lecture zal gedaan zijn van het ontwerp der constitutie, om alsdan voor te dragen de redenen, waarom ik - onder verbetering - oordeele, dat het overgegeven plan, in deszelfs geheel beschouwd, niet geschikt is om zulk een eenheid daar te stellen, waardoor vastheid aan het bestuur gegeven, de oorzaak der verdeeldheid weggenomen en de algemeene welvaart bevorderd kan worden. - Het smart mij, uit liefde tot mijn vaderland, dat ik, in deze oogenblikken, waarin alles ons toeroept om ons eene constitutie te bezorgen, verpligt ben tegen het aangenomen ontwerp het woord te vragen - maar door pligt gedrongen, zou ik het een misdaad achten te zwijgen. Zoo ik overtuigd worde gedwaald te hebben, zal ik mijne dwaling belijden - zoo mijne redenen, behoudens mijne | |
[pagina 43]
| |
overtuiging, bij anderen geen ingang vinden, zal ik mij verblijden, wanneer de uitkomst toont, dat mijne vrees ijdel was. Ja, het zal mij tot genoegen zijn, indien mijn vaderland, door hetgeen ik verderfelijk acht, gered en gelukkig wordt.’Ga naar voetnoot1) De talrijk bezette tribunes gaven hun revolutionair gemoed lucht door het uitbundig toejuichen van deze woorden. Zij waren het begin van een storm, welke met die woorden kwam opzetten en spoedig in hevigheid toenam. Na van de Kassteele voerden Vreede, van Hooff, Witbols en Ploos van Amstel het woord om hunne adhaesie te schenken aan de woorden door van de Kasteele gesproken. Vreede verzocht dat men onverwijld tot het lezen van het ontwerp zon overgaan. Het was aan Schimmelpenninck, den lateren raadpensionaris, den jeugdigen, maar ervaren rechtsgeleerde en staatsman, gegeven om door de kracht zijner welsprekendheid den storm voor het oogenblik te bedaren. Indrukwekkend was het einde zijner rede: ‘Ik zou het mijzelven niet vergeven - zoo sprak die waardige afgevaardigde - indien ik mij veroorloofde een stuk van dat gewigt op eene enkele voorlezing te beoordeelen, ik gevoel dat ik aan de natie schuldig ben, om hetzelve rijpelijk te doordenken; ik begeere dezen schuld aan de natie te betaalen, en ik verge om, alvorens mij op iets te verklaaren, hetzelve in mijn binnenkamer te lezen, te overwegen, en mijn oordeel te bepalen; en wanneer ik dat zal gedaan hebben, ben ik ten allen tijde bereid, om alle redekaveling voor en tegen te horen, en mijn oordeel aan de kracht van een gezonde redenering te onderwerpen; maar ook aan niets anders dan aan de kracht der reden zonder dat òf ongepast handgeklap òf geschreeuw of bedreiging eenigen den minsten invloed op mijnen geest zullen hebben. - Waarheid te vinden: het geluk mijns vaderlands te bevorderen, zijn mijne eenige zorgen in deze Raadzaal; en wanneer ik immer zwak genoeg konde worden, om òf door bedoeling van eigenbelang, òf ook voor eenige beweging van vrees mijne tong anders te doen spreken, dan mijn hart gevoelt, zoude ik wenschen dat oogenblik niet te overleven.’Ga naar voetnoot2) Naar aanleiding van art, 13 van het reglement van orde, | |
[pagina 44]
| |
waarbij bepaald was, dat ‘op begeerte van twaalf leden, het besluit over alle zaken, welke niet aan de orde van den dag waren, tot den volgenden dag moesten worden uitgesteld,’ werd de beslissing over het voorstel van Vreede tot den volgenden dag verdaagd; dien volgenden dag werd dit voorstel verworpen en de lezing bepaald op den eenmaal vastgestelden dag. Het was niet noodig, dat men de gave der profetie bezat, om uit de ontvangst van de constitutie in de vergadering een warmen strijd over die constitutie te voorspellen. Twee dagen werden aan de lezing van het ‘dikke boek’ besteed. Zal het aangeboden ontwerp over het geheel tot een leiddraad der raadplegingen aangenomen of verworpen worden? Dit was de alles beheerschende vraag. De discussiën over deze vraag, den 17den November begonnen, duurden tot den 28sten November. Acht en zeventig adviezen werden door verschillende sprekers uitgebracht. De zittingen werden gerekt en verscheidene avondzittingen gehouden. Zoowel de vóór- als tegenstanders van het ontwerp spanden hunne beste krachten in om hun doel, aanneming of verwerping, te bereiken. Van de Kasteele was de eerste, die het woord voerde. Zijne rede geeft terug wat de volstrekte unitarissen - de radicalen - verlangden en verwachtten, zooals de rede van Schimmelpenninck ous de wenschen doet kennen der gematigde unitarissen en die van Vitringa ons leert wat de federalisten bedoelden. De overige reden waren veelal variatiën op het thema door deze mannen aangegeven. Van de Kasteele bestreed het ontwerp, omdat daarbij noch det amalgame der schulden, noch de door het volk verlangde eenheid en ondeelbaarheid was opgenomen. Zijne rede ademt een geest van waardigheid en overtuiging. Hij onderscheidt zich daardoor gunstig van velen zijner geestverwanten. Heftig was o.a. de taal van een pastoor, Witbols. Deze eindigde zijn declamatie met uit te galmen: ‘zal men dan eindelijk de maat van alle rampen, die door de voormalige Regeering tot den rand gevuld was, op de hoofden der vrijheidminnende vaderlanders zien uitstorten, en zonder hoope van herstel, helaas! die Braven met de Provinciale kluisters geboeïd, onder de puinhoopen van een vernield gemeenebest zien begraven worden? | |
[pagina 45]
| |
De Hemel geve, dat ik mij in dit schrikbarend vooruitzicht bedriege, en, tot den kring van een eenvoudig Burger (naar welk oogenblik ik haake) wedergekeerd zijnde, dan dat streelend vermaak in de kortstondige overblijfselen mijns naar het eind snellenden levens moge smaken, dat eene constitutie voor Neêrlands volk, haar doelwit voor den bloei des vaderlands, en het algemeen heil der Natie, op de best mogelijke wijze zal bereikt hebben: zoo niet, Burgers Representanten, en moet ik in een stille eenzaamheid het lot, het verderfiijk lot van mijn geboortewieg betreuren, en onze zandige strandduinen van mijnen klagenden zwanenzang doen weergalmen, zal ik echter niet nalaten mijne laatste druppelen bloeds, van hetwelke ik reeds uit liefde voor dit mijn vaderland, benevens van alle mijne bestaanbare vermogens ben uitgeput, voor deszelfs moog'lijk behoud, tot mijnen laatsten adem veil hebben. Volk van Nederland, gij die mijne daden kent, gij zult mij van geene grootspraak verdenken, maar mijne oprechte meeninge, in alle gevalle door sprekende bewijzen aan den dag gelegd, hulde doen; gij zult mij het recht doen geworden van te zeggen: vader Witbols (vergeeft mij Burgers Representanten die ontvallen uitdrukking) is het volk getrouw en zich zelven gelijk gebleven.’Ga naar voetnoot1) Schimmelpenninck eindigde zijn uitgebreid en zaakrijk advies met de conclusie: ‘Ik eindige met op alle deeze gronden te concludeeren, dat het Nationaal belangt op eene gebiedende wijze vordert, om het uitgebragte plan van Constitutie, zonder eenig aveus van alle de gronden of bijzonderheden daar bij voorkomende, tot een leiddraad voor hare deliberatiën aan te nemen, en dat te gelijk zonden behooren te worden gedecreteerd: dat 'er door deeze vergadering eene personele commissie van vijf of zeven leden, in de eerstvolgende zitting, door en uit het midden derzelve zal worden benoemd en gecommiteerd, om te onderzoeken, op hoedanige wijze het principe van de eenheid en ondeelbaarheid van het geheele Nederlandsche volk, bij de constitutie zoude behooren te worden vastgesteld en in applicatie gebragt, met aanwijzing der algemeene gronden, volgens welke de administrative magt, welke aan de Departementeele en municipale Besturen, | |
[pagina 46]
| |
ter genoegsaame beveiliging en verzekering der Burgerlijke vrijheid heid zouden behooren te worden gedemandeerd. En eindelijk op hoedanigen voet de schulden der gewesten zouden behooren te worden bijeengebragt, en tot een eenige Nederlandsche schuld gevormd; insgelijks met dnidelijke aanwijzing van zoodanige algemeene grouden van belastingen, van welke, als bij de constitutie bepaald, het Gouvernement niet zouden vermogen af te gaan, en welke het meest geschikt zullen zijn, om de gezamentlijke inwoners van alle de gedeelten van Nederland volkomen gerust te stellen, en te overtuigen, dat uit zodanige ineensmelting en vermenging der gewestelijke schulden geenzins, nu nog in het vervolg, eenige bezwarende of ruineuse gevolgen voor de onderscheidene gedeelten der Republiek te vreezen zijn. En dat dezelve commissie, omtrent al het voorzeide, uiterlijk binnen den tijd van eene maand na dit te nemen Decreet, de Vergadering zal dienen van een gedetailleerd rapport. - Op deezen voet, Burgers, zie ik mogelijkheid om tot eene verstandige afdoening te geraken, en zonder dit voorzie ik niets anders dan een opeenstapeling van tegenstrijdigheid, ongerijmdheid en verwarring.’Ga naar voetnoot1) ‘En ik concludere dus, op al deze en dergelijke gronden, dat bij Ulieder Decreet zal behooren te worden bepaald en vastgesteld, dat het overgegeven plan van constitutie over het geheel zal worden gemaakt tot een voorwerp en leiddraad van de verdere deliberatiën dezer Nationale Vergadering, naar 't inhouden van ons Reglement’.Ga naar voetnoot2) Alzoo eindigde Vitriuga, een der meest bekwame en eerlijkste federalisten, zijn belangrijk advies. Men ziet uit het aangehaalde, dat de radicalen in geenen deele tevreden waren met het ontwerp van constitutie. Het voldeed dan ook in geenen deele aan hun ideaal - een op zuivere beginselen van volkssouvereiniteit opgetrokken staatsgebouw. De gematigden, bevreesd voor de gevolgen der verwerping, wilden het ontwerp onder voorbehoud aannemen tot leiddraad der beraadslagingen. Wanneer het ingediende plan verworpen werd, moest de oude commissie, met tien leden vermeerderd, binnen een maand een nieuw ontwerp indienen. Beide ontwerpen, zoo- | |
[pagina 47]
| |
wel het oude als het nieuwe, moesten dan aan het volk worden voorgedragen. Dit was door het reglement der N.V. vastgesteld. Nu begrepen de gematigden, dat, wanneer dit geschiedde, men weinig kans had van een beter ontwerp te erlangen; dat daardoor tijdverlies zonde onstaan en schromelijke verwarring. Alleen de federalisten, wier ziel in het ontwerp teruggevonden werd, waren tevreden en niets zoude hen aangenamer geweest zijn dan eene gave aanneming van hun troetelkind. Nadat men dus gedurende elf dagen, het vóór en tegen had aangehoord, zoude eindelijk, den 29sten November, de stemming plaats hebben, over het al of niet aannemen van het ingediend ontwerp tot leiddraad der beraadslagingen. De tijdelijke voorzitter, Ysbrand van Hamelsveld, begon met eene mislukte poging om de verschillende partijen te vereenigen. Hij gaf eene verklaring van de woorden ‘het plan aan te nemen,’ welke in geene deele die der geheele vergadering was. Zijne verklaring deed een storm losbarsten. Hij was niet in staat de orde te handhaven en moest tot het uiterste middel zijn toevlucht nemen door zich te dekken en de vergadering uit een te doen gaan. Spoedig daarop werd de Vergadering weder geopend. De vrede werd niet meer verstoord en met 66 tegen 52 stemmen werd het besproken ontwerp tot leiddraad der beraadslagingen aangenomen. Maar dit besluit verhief de beginselen, in het ‘dikke boek’ weggelegd, niet tot die der N.V. Weinig weerklank vond dit besluit bij het volk. Het begon daarvan bewijzen en teekenen te geven. Het uitte luide zijn gevoelen. Adressen werden bij de N.V. ingezonden, waarbij aangedrongen werd op het aannemen der beginselen van eene volstrekte één- en ondeelbaarheid. Drie dagen na het gewichtig besluit van den 29en Nov. werd, naar aanleiding van een voorstel van den representant Hartogh, in de vergadering van den 1en Dec. ter tafel gebragt, en na een hevigen strijd der verschillende partijen, - met 75 tegen 23 stemmen - het besluit genomen, ‘dat het plan van constitutie, hetwelk de vergadering den volke zou aanbieden, ten grondslag zou hebben de Eenheid en Ondeelbaarheid van het geheele Nederlandsche volk in deszelfs bestaan, ten dien effecte, dat hetzelve Volk, zoo met opzigt tot deszelfs betrekkingen naar buiten, als ten | |
[pagina 48]
| |
respecte van deszelfs betrekkingen naar binnen zai worden gebragt onder één en hetzelfde opperbestuur.’Ga naar voetnoot1) Naar aanleiding van dit besluit werden er twee commissiën benoemd. Een tot het indienen van een plan tot regeling der schulden, welke den 10den Januarij '97 haar verslag indier de;Ga naar voetnoot2) een tweede (8 December '96), de commissie van zevenen, ter wijziging van het aangeboden ontwerp van Constitutie in den geest van het besluit van 2 DecemberGa naar voetnoot3). Deze laatste commissie volbracht binnen 20 dagen haar taak. Zij veranderde en wijzigde zooveel, dat er uit hare handen een constitutie te voorschijn kwam waarin de beginselen van Vreede en de zijnen waren weggelegd. (Wordt vervolgd). |
|