| |
| |
| |
Buitenlandsche letterkunde.
Losse schetsen.
Jean François Regnard.
‘De toutes les oeuvres de Regnard, la plus habilement composée, ce fut sa vie,’ zegt de heer Weiss in een opstel, dat hij in 1859 over den franschen blijspeldichter in het licht gaf en naar aanleiding waarvan wij deze schets zullen maken. Zien wij in hoeverre de redacteur van het Journal des Débats gelijk heeft.
Jean François Regnard werd geboren in 't jaar 1655 te Parijs. Zijn vader was een rijk koopman, die zijn zoon echter niet voor den handelstand, maar voor de studie bestemde. Zoodra deze geëindigd was, ging hij op reis naar Italië, waar hij zeer hoog speelde, maar altijd won. Niet minder gelukkig in de liefde dan in het spel, knoopte hij te Bologne minnarijen aan met een jonge dame, die, op zijn aansporing, haar man wist over te halen, om Italië te verlaten en naar Frankrijk onder zeil te gaan. Het drietal scheepte zich in, maar werd door Algerijnsche zeeroovers gevangen genomen, en zoowel Regnard als de man en de vrouw aan verschillende meesters verkocht. Regnard werd de slaaf van een zekeren Achmet Talem te Constantinopel, van wien hij weldra de gunsteling werd, omdat hij zich aan het hoofd stelde van de keuken des Pacha's, die een groote lekkerbek was. Na eenigen tijd kocht zijn familie hem en zijn minnares los; zij keerden te zamen naar Frankrijk
| |
| |
terug, en maakten reeds allerlei plannen voor de toekomst, toen, even als in een roman, de echtgenoot, dien men voor dood had gehouden, plotseling terug kwam. Deze andere George Dandin werd ter ongelukkiger ure van de grenzen van het Atlas-gebergte teruggebracht door een paar Mathurijnsche geestelijken, die uit christelijke liefde en tot grooten spijt van Regnard den losprijs voor hem betaald hadden.
Op een mooien dag dan stond de beleedigde man voor de schuldige gelieven, maar hij wreekte zich alleen door zijn vrouw bij zich terug te nemen, een wraak die èn voor haar èn voor Regnard zeker de geduchtste was. Evenwel stierf onze vriend niet van wanhoop, maar maakte, om zich wat af te koelen, een reisje naar Lapland, over Holland, België, Denemarken en Zweden. In 1681 schreef hij te Tornea op een rots het beroemd geworden latijnsche vers:
Hie tandem stetimus, nobis ubi defuit orbis
(hier, waar geen land meer achter is, hebben wij eindelijk halt gehouden); en keerde naar Parijs terug, waar hij in 1683 de waardigheid van rijksbetaalmeester kocht. Na dien tijd ging hij niet meer op reis: hij had de wereld genoegzaam doorgetrokken, om te weten, dat men te huis het best is, en om het geluk te kunnen beseffen, dat een kalm en rustig leven medebrengt, iets waarvan veel lieden geen idée hebben.
Hij had den hartstogt juist genoeg gekend, om te kunnen begrijpen, dat de voorbijgaande genoegens, die hij geeft, niet kunnen opwegen tegen de voortdurende kwelling, die hij kan veroorzaken, als ook om meer genot te kunnen smaken van de heerlijke positie van een geest, die vrij is en onafhankelijk, en die door geen al te felle passie wordt beheerscht. Zijn uiterlijk was aangenaam, zijn ligchaam sterk. Hij had verstand en fortuin, bekleedde twee of drie gewichtige betrekkingen, bezat een huis in de stad met een plein er voor, een tuin er achter en een buitenplaats, waar hij de eersten van Parijs ontving. Hij had van zijn reizen stof genoeg medegebracht om 's winters:
Les pieds sur les chenets étendus sans façons,
aan den hoek van den haard zijn gasten iets te vertellen. Verder was hij ongetrouwd. Wat ontbrak hem dus nog om gelukkig te zijn en het altijd te blijven? En hij was het, indien ooit iemand het geweest is. Hij leidde een leven van een echt Epicurist, dat
| |
| |
slechts eenmaal gestoord is door een twist met Boileau en dat eindigde, zonder lijden, ten gevolge van een indigestie. Hij maakte comediën uit tijdverdrijf, zonder ijdele zucht naar roem, noch met de gedachte aan de nakomelingschap, maar alleen, omdat een man van zijn fortuin zich op een fatsoenlijke wijze moest bezighouden, en voor een burgerman, die zijn eerzucht niet te ver mocht drijven, was er in die dagen niets, dat meer in aanzien bracht dan het tooneel en verzen.
Misschien was het ook wel een noodzakelijk gevolg van zijn kalm leven, dat hij zich in zijn vreedzame woning het schouwspel ten beste gaf van het bewegelijke en geagiteerde leven van zijn naasten. Alterius spectare laborem. Hij vergenoegde zich met het schrijven van comediën die ontspannen, zonder te ontroeren of op te winden, waarom Voltaire zeide: ‘De comedie van Regnard te gaan zien is minder een schouwspel dan wel een ontspanning en die geen behagen schept in Regnard, is niet waardig Molière te bewonderen.’
Regnard is tegelijk èn een echt leerling van Molière èn een zuiver schrijver der 17de eeuw. Ofschoon hij de grootste helft zijner blijspelen heeft geschreven in een tijd waarin de groote regering in verval was, en de andere toen zij reeds bijna was voorbij gegaan, behoorde hij, zoowel door zijn opvoeding als door de herinneringen uit zijn jeugd, tot die gouden eeuw der fransche letterkunde, waarin Racine, Molière, Fontaine en Boileau leefden. Hij behoorde tot die familie, meer door de kieschheid van zijn smaak, dan wel door groote oorspronkelijkheid. Ook wat men noemt: het komisch genie, ontbrak hem. Dit wist hij, of wist hij niet, maar zeker is het, dat hij er zich weinig om bekreunde. Hij vond op het tooneel den weg gebakend door het genie, en hij sloeg denzelfden in, hand aan hand met Molière. Hij bestudeerde den meester, minder uit beredeneerde overtuiging dan wel uit genegenheid, minder uit liefde voor de studie dan wel uit liefde voor den meester zelven. Hij dacht er niet aan om met hem te wedijveren. Waar hij hem zonder veel inspanning kon navolgen, volgde hij hem na. Waar hij zag, dat het mogelijk was hem te verbeteren, verbeterde hij, maar alsdan maskeerde hij den overgang zoo sterk, dat men bevooroordeeld moet zijn, wanneer men de gemaakte verbeteringen niet voor onmerkbaar houdt; nogthans moet men, en dit is blijkbaar, niet uit het oog verliezen, dat bij hem de intrigue over het algemeen beter geleid wordt, de gang van zijn stukken meer re- | |
| |
gelmatig is, de trucs minder hansworstachtig zijn en de ontknooping geleidelijker geschiedt dan bij Molière. Daar hij oordeelde dat zijn model onnavolgbaar was, hield hij zich uit instinkt in de schaduw, en liet den adelaar in de lucht zweven, terwijl hij met een kalme berusting alleen die paden bewandelde, welke genaakbaar waren voor zijn muze; overigens zocht, noch vermeed hij de gelegenheid om met hem vergeleken te worden.
Van daar het zonderling effekt, dat men ondervindt, als men van Molière op Regnard overgaat. Men voelt terstond, dat er verschil is tusschen die twee, maar waarom? Al is men ook in een andere landstreek, men ziet voortdurend dezelfde landschappen. Zij het ook niet meer Molière, 't is geheel en al zooals Molière er uitziet. Dáár hebt gij de groote comedie in vijf bedrijven en in verzen met een hoofd-karakter, dat zich gaandeweg ontwikkelt, zich tot het laatste oogenblik getrouw blijft en ten slotte neêrkomt op de onboetvaardigheid; dáár de minnaars ten einde raad en de vernuftige knechts, die hun ter hulp komen; Scapin en zijn schurkenstreken; Eraste en zijn wanhopige liefde; voogden die hun pupillen achter driedubbele grendels sluiten; een ouden vrek, die met ongeduld er op loert, een jonge vrouw te trouwen, die met meer pas die van zijn erfgenaam zou zijn; den bedrogen ouderdom; de foppende jeugd; de zotte vaders en losbandige zoons; dáár de ijdelheid van Acaste en wat hij van zich zelven zegt; dáár Belize met haar visioenen; dáár Purgan als apotheker en zelfs het lavement van Argan; dáár het losse en vrije vers, de fiksche gedachte, het onbekookte woord, de zuivere, nette en frische taal; dáár de geestige opvatting van een toestand in een enkel krachtig en vol Alexandrijn neêrgelegd, dat den geest treft als de bliksem; dáár de geestige uitdrukking, kunstig herhaald en zoo, dat iedere herhaling het komiesch effekt grooter maakt; ziedaar eindelijk die satyrieke portretten à la Célimène; alles zoo als Molière, en evenwel is 't Molière niet! Die twee indrukken, die zich tegelijk van den lezer meester maken en toch zoo tegenstrijdig met elkander zijn, zijn gemakkelijk te verklaren, wanneer men opmerkt, dat Regnard de manier van zijn model volgt zonder op zijn meer innerlijke eigenschappen
te letten. Hij neemt de ideën, die Molière reeds met succes heeft uitgewerkt, op zijne beurt nogmaals, zonder met hem te willen wedijveren, noch om hem uit te dagen, maar alleen, omdat zij hem bevallen en omdat hij, wijl hij die goed- | |
| |
vindt, zich niet de moeite wil getroosten om, wat misschien ook vruchteloos zijn zonde, nieuwe te zoeken. Hij ontleent van hem geheele scènes en personen, en, zoo hij 't noodig oordeelt, zelfs de intrigue, den knoop en de ontknooping zijner comedie; Amphitryon wordt de Menechmen, Argan wordt Geronte van den Légataire; de Serenade wordt gemaakt uit den Avare; uit M. de Pourceaugnac, le Bal; en daar Molière geschreven heeft de Critique de l'Ecole des femmes moet Regnard la Critique du Legataire schrijven. Hij neemt geheele verzen en geheele passages van hem over, en niet van die passages of verzen die onopgemerkt blijven of die onmisbaar zijn in ieder gesprek, zoodat men ze van anderen moet nemen, wanneer men niet vroeg genoeg in de wereld is gekomen, om ze zelf te hebben kunnen vinden, maar geestige zetten en gedachten, die men onthoudt. Hij handelt in één woord met Molière op dezelfde wijze, waarop deze met Scarron, Rotrou en anderen gehandeld heeft. Maar 't ongeluk wil, dat, terwijl Molière alles, waaraan hij de hand sloeg, hervormde en er schoonheden uithaalde, die de oorspronkelijke schrijvers niet hadden opgemerkt, Regnard zijn naaste slechts plundert, om hem te verzwakken of te vervalschen. Zelfs de uitdrukkingen van Molière, die Regnard woordelijk van hem heeft overgenomen, worden door de plaats die hij er aan geeft, zonder kleur of kracht. Soms ook zijn zij er als neêrgegooid. Hij copieert slecht, omdat hij een
zwak verzinner of uitvinder is en met geen bijzonder scherp oog waarneemt. Wanneer wij dien beminnelijken schrijver, die zich zoo behendig op Molière heeft doen gelijken, meer van nabij beschouwen, zoo vinden wij een omgekeerden Molière. Hij munt uit in het leiden der actie, hij is zwak in het schilderen der karakters. De aardigste scènes zijner comedies worden voortgebragt door kluchtige toestanden en niet door de uitwerking der rollen. Hij heeft niets geestigers geschreven dan Le retour imprévu, en waarin bestaat die geestigheid? Niet in de tegenstelling van een gierigen vader tegenover een verkwistenden zoon, maar in de plotselinge terugkomst van een afwezigen vader, die onverwachts zijn losbandigen zoon op het lijf komt vallen en verder in de verwikkeling, die wordt voortgebracht door een opeenstapeling van leugens van een knecht. Alles verraadt bij Regnard die voorliefde voor imbroglios, persoonsverwarring, verkleeding, vergissingen, voor 't onvoorziene en 't onverwachte. Men behoeft slechts de keuze zijner onder- | |
| |
werpen te zien, en, eenmaal dit onderwerp gekozen, hoe hij alles op dwalingen en verrassingen laat uitloopen; zelfs dan, wanneer hij er iets geestigs uit zou kunnen voortbrengen, dat minder werktuigelijk en meer, als ik mij zoo eens mag uitdrukken, naar den geest zou zijn. Neemt hij tweelingbroeders die elkander in niets gelijken, dan in het gezicht, zoo zal hij niet één potsierlijke verwikkeling, die, gelijk van zelf spreekt, uit de volmaakte gelijkenis van twee gezichten voorkomt, laten voorbij gaan; maar aan dat komieke naar den geest, dat moet worden teweeggebracht, wanneer twee personen, die onophoudelijk de een voor den ander worden gehouden en nogthans zoo geheel tegenovergesteld van karakter, van humeur, opvoeding en manieren zijn, denkt Regnard ter naauwernood; en hij roert het slechts zooveel aan als voldoende is, om te bewijzen, dat hij onmachtig is, het te begrijpen.
Heeft hij het zonderling idée, om een verstrooide of afgetrokkene tot onderwerp eener comedie in vijf bedrijven te nemen, zoo zal hij, ofschoon de verstrooidheid alleen niet in staat is, iets meer dan komieke toestanden voort te brengen, zijn uiterste best doen te zorgen, dat zij dan ook volstrekt niet komiek is naar den geest. Zijn verstrooide is vol deugd en goede hoedanigheden. Hij is een trouw vriend, zachtzinnig, oprecht, edelmoedig, onbaatzuchtig en hoffelijk als niet een, ja zelfs is hij, zoo de rijm het eischt, nog deftig en ernstig er bij. Hoe kan een zoo volmaakt mensch komiek schijnen? De verstrooidheid, de afgetrokkenheid alleen is niet voldoende; deze is noch zonde, noch ondeugd en 't zou wat bar zijn te willen beweren, dat zij altijd belachelijk is. Zij is een kleine afdwaling van 't verstand, die soms een gek effekt kan maken, en aan Regnard kan men de taak toevertrouwen, dit effekt op zooveel mogelijk verschillende wijzen voor te stellen. Soms ook valt hij in een onvermijdelijke eentoonigheid, waarom het dikwijls gebeurt dat de toeschouwer, moede van het eeuwigdurend ronddraaien in denzelfden cirkel van overdreven gekheden, koud blijft bij het hooren van een aantal dingen, die, zoo de dichter het gewild had, den somberen Heraclitus zelfs zouden doen lachen; om de lachspieren nu wat op te wekken moet hij de verstrooidheden van zijn held tot het onwaarschijnlijke opvoeren, zóóver, dat zij dwaasheden worden. Maar 't zegt reeds veel, dit erkennen wij, dat het gebrek van Leander hem zooveel koddige verhalen, aangename scènes en grappige ontmoetingen heeft in de pen gegeven. Nergens heeft
| |
| |
hij een beter bewijs geleverd van zijn vaardigheid in het leiden van een intrigue en nergens ook is zijn stijl wegslepender. Jammer dat de hartstochten en met dezen de karakters ontbreken.
Men vindt in Regnard een oneindig aantal kleine schetsen en niet één schilderij dat groot en schitterend genoeg is, om meer dan de andere in het oog te vallen. Hij heeft types die versleten zijn en die als 't ware op het theater te huis behooren of die hij aan Molière ontleend heeft, als knechten, kameniers, pupillen, belachelijke grijsaards; maar ook types, die geheel nieuw zijn en die hij heeft genomen in een tijd, waarin de zeden reeds niet meer dezelfde waren als bij het leven van Molière; als: ridders zonder orde, markiezen zonder markiezaat, gravinnen van het lansquenet, en bejaarde burgervrouwen, die zich tegen betaling van klinkende munt laten trouwen door jonge adelijke lichtmissen. De een zoowel als de ander zijn slechts personificaties van deze of gene klasse van individus, maar men vindt er niemand onder, die scherp geteekend is. Daar Regnard de hartstochten laat varen voor het belachelijke en het verkeerde in zijn sujetten en geen acht slaat op de heftige bewegingen der ziel, maar meer op de indrukken die door de ijdelheid, het egoisme en de zwakheid teweeggebracht worden en die te licht zijn, dan dat zij in ieder onzer zich met scherpe kleuren zouden kunnen vertoonen, stelt hij al zijn personaadjes op dezelfde wijze en in hetzelfde karakter voor, zoodat er tusschen hen geen ander verschil blijft bestaan, dan dat van leeftijd, geslacht en stand. Soms is er verschil in 't humeur, zelden in 't karakter; en al die physionomieën, die verscheiden moesten zijn, vormen, terwijl bij een revue de eene de andere uitwischt, in onzen geest slechts ééne physionomie zonder kleur en teekening, en 't is een zeldzaamheid, als wij onder zooveel persoonaadjes, die al te zeer familie van elkander schijnen te zijn, er eene aantreffen als Clarice, die eenige meer geprononceerde trekken heeft. Clarice is eenigszins familie van Eliante; deze goede of slechte eigenschap heeft zij; maar gelijk zij is, geestig, verstandig,
zedig, bedaard, toegevend, oprecht, bescheiden en teeder, behoort zij wel degelijk tot het huis van Regnard. Wanneer Regnard, te midden van de kalmte die hem omringde, beproefde zich het beeld eener vrouw te schetsen, zoo als hij haar zou wenschen, moest hij ze zoo voorstellen, braaf zonder preutschheid, gevoelig en volstrekt niet hartstochtelijk,
| |
| |
tevreden als zij op fijne manier het egoisme van een broeder, die haar in een klooster wilde zetten, om van haar te erven, kon duperen, maar niet in staat om boos op hem te worden, en eindigende met al de teleurstellingen gelaten op te nemen, terwijl zij zelfs eenigszins sceptisch philosopheert over de trouw der vrouwen en de standvastigheid der minnaars. De ridder, haar broeder, is het type van een losbol, een echte fransche physionomie. Regnard heeft in de schepping er van al zijn ondervinding, talent, kunst, losheid en humor gebezigd. Men kan zien dat hij den ridder met liefde heeft bewerkt. Hij is daar in de volheid van zijn talent.
Geheel anders is het, waar hij zich waagt aan een karakter als dat van een speler. Le Joueur, die men gewoon is als zijn beste werk te beschouwen, is van al zijn comedies juist die, waarin het meest zijn onmacht aan den dag komt, om een Comédie de moeurs te maken. Hij had daar te doen met een ondeugd, die te sterk voor hem was, met een van die alles beheerschende hartstochten, die den mensch geheel en al overmeesteren, die al het overige in hem dooden, en waarvan de natuurlijke en gewone staat de buitensporigheid, de overdrijving is, kortom, die men slecht afschildert, wanneer men ze niet op hun ergste afschildert. Daarenboven gold het hier een pest, die de maatschappij van zijn tijd besmette. Er zijn schandelijke, op zich zelven staande ondeugden als de gierigheid. Er zijn er, die nu eens in een engen kring besloten blijven en dan weder zich uitbreiden door de uitwerking van slechte principes, als de losbandigheid. Maar er zijn er ook, die noodzakelijk besmettelijk moeten zijn en die zich niet op helderlichten dag kunnen vertoonen, zonder dat zij terstond geheele klassen bezoedelen, zoowel de hoogere als de lagere. Daaronder behooren de weelde, de huichelarij, de kwaad-begrepen of schijn-vroomheid en het spel. Lodewijk XIV had in zijn machiavellisme gezegd, dat hij de fortuinen wilde wegmaaien even als Richelieu de kasteelen had weggemaaid, en te Versailles, zoowel als op het platte land, werd de adel door de weelde geruineerd en onder de groote regering zag men gewoonlijk, iets wat onder Frans I een zeldzaamheid was, ‘dat de edelen hun molens, bosschen, weiden en kasteelen om hun schouders droegen.’ 't Slechtste middel nu, om die geruïneerde beurzen te vullen, was zeker het spel; van daar dat het 't meest geliefkoosde was. In de laatste helft der regering
| |
| |
van den Roi-Soleil was het spel meer dan een hartstocht; 't was een algemeene manie geworden, en de armsten speelden om het hardst. Een groot speler was de lion van den dag.
On joue argent, bijoux, maisons, contrats, honneur.
Et c'est ce qu'une femme, en cette humeur à craindre,
Risque plus volontiers et perd plus sans se plaindre.
In de Caractères van la Bruyère, hoofdstuk des Femmes, wordt zoowel de speelster als de schijnvrome besproken, 't geen wij daarom ter loops opmerken, omdat het vreemd is, dat de strenge christen de speelster nog boven de schijnvrome plaatst. Wat al stukken verder uit dien tijd over het spel, ten titel dragende Les Joueuses, la Désolation des Joueurs, la Déroute du Pharaön, le Chevalier joueur. Hadde Molière lang genoeg geleefd, om dien kanker te zien rondwroeten onder alle standen der maatschappij, wij twijfelen er niet aan, of hij zoude hem stof hebben gegeven tot een waardig pendant van den Tartuffe, vooral, indien hij, met het instinct aan zijn genie eigen, stoutweg den eersten speler bij het hoofd hadde genomen en tot hoofdpersoon zijner comedie gemaakt. Maar Regnard was zoo stoutmoedig niet. Hij geeft zich integendeel alle moeite om Valère van alle familiebanden los te maken en hem in een positie te plaatsen, waarin zijn ondeugd niemand anders kan schaden dan hem alleen. De speler heeft een vader, maar hij heeft hem verlaten, hij kan niet over zijn fortuin beschikken, hij bemint Angelique slechts, omdat hij niemand beter weet. Hij is jong en ligtzinnig. Zijn ondeugd even zoo. Volstrekt geen hartstocht. Hij speelt, speelt niet meer en speelt weêr op nieuw; hij spreekt altijd van zich te zullen dooden en hij doodt zich nooit. 't Is niet het spel, dat hem te gronde richt, maar zwakheid van karakter en gebrek aan vasten wil. De comedie is dan ook niet gelegen in de gevolgen van dien hartstocht, maar wel in de plannen van hervorming, die telkens op nieuw bij hem opkomen, altijd ijdel zijn en ons door Regnard met veel geest worden opgesomd. Overigens is de comedie zonder leven of vuur. De adem van Molière is er niet overgegaan. Alles is er veel te kalm en te koud in.
Het terrein, waarop Regnard zich het gemakkelijkst en met het meest succes beweegt, is de fantaisie. Hij begeeft zich bij voorkeur in een wereld, die niets te maken heeft met wetten of gewoonten van zijn tijd. Ook Molière en vóór dezen vele anderen waren hem hierin voorgegaan, maar niemand kan in dit opzicht met
| |
| |
Regnard vergeleken worden. Hij voelt zich daar vrij van alle banden en, omdat hij rust en vrede verlangt, behoeft hij niet te vreezen, dat hij persoonlijke aanvallen zal doen en zich onaangenaamheden op den hals zal halen.
Wat de moraal aangaat of het preeken van moraal, gelijk Molière dit doet, hiervan vindt men in Regnard geen spoor. Zij is of schijnt hem althans tamelijk onverschillig te zijn. Op zijn comediën kan men het opschrift plaatsen: ‘Hier doet men, wat men wil.’ In zijn fantastisch land drinkt, bemint en speelt men; men laat den champagne mousseeren en schaakt met vrolijken zin de jeugdige meisjes; men oefent zich in het uitdeelen van ferme vuistslagen en steekt den draak met vrouw Justitia, een vervelende oude dame, met wie men vroeger wel eens haspelarijen heeft gehad, maar die voor goed den aftocht heeft geblazen. En daarenboven wat voor kinderachtigheden zijn dat dan nog! Men licht de menschen op, maakt valsche testamenten, ontneemt aan de lui hun naam, plundert de huizen, waarvan de eigenaar afwezig is en steelt gewapenderhand op den openbaren weg. Vindt gij dit slecht? Men vergiftigt of men doet het ten naastebij, en gij zijt verplicht het, goed- of kwaadschiks, zeer aardig te vinden. Die schurken, zegt gij? Maar wat zien zij er fiksch uit! En wat zouden brave lieden, in hun plaats, vervelend zijn! Bij Regnard verliezen alle handelingen haar gewone waarde; de maat, waarnaar zij gemeten worden is niet de moraliteit, maar het pleizier. Wij zijn, ik herhaal het, een eeuw van het werkelijke leven verwijderd; wij maken een reisje, waar 't u lust en wij profiteren er zooveel mogelijk van, om, wanneer wij weder terug zijn gekeerd, in den arm van onze oude, goede moraal, die wij zeker onaangeroerd zullen terug vinden, in te slapen.
De Légataire Universel is het meesterstuk van die fantaisie, van dolle zetten en vrolijke dartelheid. Wie kent niet de duizend en een schurkestreken van Crispin, waarvan de eene nog aardiger is dan de andere?
Wij willen van Regnard niet afstappen voor wij hem van digtbij hebben gezien in 't geen hij 't voortreffelijkst heeft, den stijl. Daarin is hij een meester en kan hij de vergelijking met Molière doorstaan. Er zal altijd geschil blijven bestaan tusschen de bewonderaars van Corneille en de vereerders van Racine. Ik houd het op Racine en indien ik durfde, zou ik om dezelfde redenen het op Regnard houden. Even als er in de taal van Molière een
| |
| |
weêrklank is van die van Corneille, zoo doet Regnard aan Racine denken. Hij spreekt natuurlijk:
Voudrais-tu voir mon maître in naturalibus?
vraagt hij ergens en hij zelf is volstrekt niet verlegen zich zoo te vertoonen. Men meene nogthans niet, dat hij plat is; sierlijkheid, zachtheid, harmonie en beschaving zocht hij in zijn werken te brengen. Daarenboven gaf hij soms zijn geschrift aan Quinault ter correctie en was hij een vriend van Conti ‘den getrouwen minnaar van mevrouw de hertogin, den man, die gedurende zijn geheele leven door de wereld, het hof en het leger werd bemind; die door het volk vergood, tegelijk de afgod der soldaten en officieren en altijd omringd was van wat er maar kiesch en keurig was aan den hove, die een allergunstigst uiterlijk had en zoo aangenaam sprak, dat de toehoorders het uur van den maaltijd vergaten; kortom! volgens Racine, het volmaaktste exemplaar van een held (in het zedelijke), dat Versailles ooit gekend heeft.’ Wanneer Regnard het platst schijnt te spreken, heeft hij, om aan te duiden of voor te bereiden wat hij wil zeggen, tal van omwegen en ontwijkingen en Phedra, als zij haar bloedschendenden hartstogt bekent, gebruikt niet meer ontwijkingen dan Coquelet als hij een schuld invordert.
Indien men u op den man af vroeg, zonder u tijd te laten om er over na denken, van wien dit vers uit den Verstrooide is:
Mon coeur n'a point de part au crime de ma main,
zoudt gij, op het gehoor af, moeten antwoorden: van Racine. De navolgingen van Racine komen bij Regnard dikwijls voor. Vooral met Bérénice schijnt hij te dweepen en stoutweg zegt hij dan ook deze keizerin na:
Jamais! ah! que ce mot est cruel quand on aime!
Hij heeft Titus met een lichten variant nagezegd:
.....et lorsque je vous vois,
Je crois toujours vous voir pour la dernière fois.
Zijn vereering van Racine moet groot geweest zijn, omdat zij hem een onzinnig stuk, de tragedie Sapor heeft geïnspireerd, welk stuk, gelukkig voor hem, nooit is opgevoerd. Dat men al de gebreken van Racine op elkander hoope, al de opsmukselen zijner phraseologie, vuren die branden, vergift dat verwoesting aanbrengt, bekoorlijke prinses, voorwerp waardoor de ziel gewond
| |
| |
is enz. en men kent Sapor. Daar is een Aurelianus in dit stuk, de overwinnaar van Zenobia, koningin van Palmyra, die zuchten slaakt, welke in staat zijn het gewelf des hemels van een te doen splijten. Er is een Perzisch prins in die uitroept: ‘Gij bemint mij en ik sterf:’ maar er terstond bijvoegt: ‘Ik sterf en gij weent.’
Zoo wist Regnard:
.....D'une plus forte haleine,
Pour le cothurne altier faire couler sa veine.
Nog bezitten wij van hem een ander werk, dat eveneens op den leest van Racine is geschoeid. Wij bedoelen den roman La Provençale, dien hij schijnt geschreven te hebben na den leeftijd van drie en dertig jaren, maar volgens de indrukken zijner jeugd. Even als het gevoel van en de bewondering voor Racine in den roman der Provençale duidelijk doorstraalt, vindt men de zachtheid en buigzaamheid van Racine in de verzen van Regnard overal terug. Voor alles is Regnard dichter, en zijn taal is de poetische stijl tot het volmaakte opgevoerd; zij is vloeijend en rekkelijk en men heeft er geen stootende en hokkende uitdrukkingen in, die andere schrijvers van zijn tijd ontsieren. Zijn stijl verspreidt over alles zijn kleur en zijn aroma, tot zelfs op:
Ces femmes de bien dont l'honneur est entier
Et qui de leur vertu parfument le quartier.
Hoe worden verder daden van Crispin, die het wetboek van strafrecht met den naam van nachtelijke aanranding bestempelt, op geestige wijze voorgesteld in fantastische taal!
Certain jour me trouvant le long d'un grand chemin,
Moi troisième, et le jour étant sur son déclin,
En un certain bourbier j'aperçus certain coche;
En homme secourable aussitôt je m'approche;
Et pour le soulager du poids qui l'arrêtait,
J'ôtai du magasin les paquets qu'il portait.
On a voulu depuis, pour ce trait charitable,
De ces paquets perdus me rendre responsable.
Le prevôt s'en mêlait. C'est pourquoi mes amis
Me conseillèrent tous de quitter le pays.
Dit stuk is zoo aardig, dat Lesage het drie jaar later in zijn Gilblas overnam. Deze heeft blijkbaar gemeend, dat dergelijke taal toebehoorde aan ieder die de pen kan hanteeren.
| |
| |
Hoe overredend weet Crispin verder over een lijkkist te spreken? De lust bekruipt ons, als wij lezen:
.....bien cloué, bien muré
Dans quatre ais de sapin reposer à son aise!
't Is alsof hij zegt: ‘Portes closes, bien au chaud, bien enfoncé dans votre chaise longue, à l'abri des vents coulis!’
Dit brengt ons tot de aangenaamste en tevens oorspronkelijkste eigenschap van het talent van Regnard. Hij houdt van het huis, de woonstede, en wat daarbij behoort. Hierin is hij misschien eenig in zijn tijd, en welligt dankt hij dit daaraan, dat hij veel gereisd heeft. Hij is huisselijk en gezellig, 't geen maakt dat ook hij liever gelezen wordt aan den hoek van den haard, dan gehoord op het tooneel te midden van een lachend publiek.
Mocht men soms de aanmerking maken, dat hij hier en daar wel wat lichtzinnig, zelfs losbandig, spreekt, zoo zijn wij de laatsten om dit te betwisten, maar juist daarom is hij beter te lezen dan aan te hooren. De tijd waarin hij leefde, zijn eigen lotgevallen, zijn omgeving, alles werkte mede, om hem los te maken van alle mogelijke principes. Op zijn reizen had hij de zeden van verschillende volken bestudeerd, zoowel in Turkije, het land waar de vrouwen het minst coquet zijn, als in Lapland, waar men voor een trotsaard wordt gehouden, indien men de vrouw van den gastheer versmaadt. Regnard vond het een dwaasheid, dat de wet kleingeestig genoeg was, om iemand op te hangen, die twee vrouwen trouwde, en daarom oordeelde hij ‘zeer verstandig,’ dat eene reeds te veel was.
Men zou daarover met hem kunnen redetwisten, maar waartoe zou het baten? Vooral omdat hij misschien beter dan een zijner tegensprekers wist, waarom hij zoo oordeelde. Wij zijn heden ten dage groote puriteinen, althans naar den schijn, en werpen den steen naar schrijvers van vorige eeuwen, maar indien men de letterkunde van den huidigen dag nagaat, moet men tot de treurige bekentenis komen, dat dit puritanisme allerellendigst heeft gewerkt en nog werkt op den geest der schrijvers, terwijl de zedelijkheid er geen grein beter door is geworden. De statistiek zou het tegendeel kunnen bewijzen.
|
|