Immers Ref. heeft alleen door het lezen der Letteroef. kennis gekregen van de ongenade, waarin hij bij den heer Hartman is gevallen.
De heer Hartman heeft wezenlijk eene excentrische manier aan antikritiseren. Men kan duidelijk zien, dat hij in die soort van prozaïschen eigenlof welig tiert, en een erime de lèse-majesté (!?) tegen zijn' persoon niet ongewroken laat.
Zijn geschrijf, voorkomende in de ‘Vaderl. Lett.’ van Julij 1863, no. 7, blz. 229-232, beslaat 140 regels druks.
Van die 140 regels, zijn er 64, welker inhoud louter bestaat uit kinderachtige uitvallen tegen een' vooronderstelden persoon, die, indien hij verstandig is, om den ziedenden toorn en de blinde drift van den gekwetsten ‘geschiedschrijver’ heel eenvoudig zal lagchen.
De overschietende 76 regels zullen iederen onbevooroordeelden lezer bij naauwkeurige beschouwing blijken te zijn: eene mislukte verdedigiging der door Ref. aangewezene gebreken.
Inmiddels fulmineert de heer Hartman tegen den Recensent op eene wijze, geheel ongewoon in de republiek der letteren, waarin hij te kwader ure met een' ongeviseerden pas is ingesmokkeld. Door de afgodische liefde tot zijn papieren kindje verblind, gaat hij zoo verre, dat hij zich niet ontziet, kroeg- en kwâjongenspraatjes tot zijne hulp te roepen, om dien vermetelen Recensent toch eens goed te kastijden.
Jammer, dat al die welsprekendheid des Nederlandschen....Thiers.....in het water valt, en geen doel treft.
Ofschoon Referents naam ook met eene H. begint, is hij niet degene, welken de heer Hartman voor den steller der kritiek schijnt aan te zien. Hij behoeft zich daarom de gedebiteerde douceurs en vischvrouwentaal niet aan te trekken.
Doch genoeg hiervan. - Het publiek heeft niet te doen met den persoon van Referent, noch met dien van den heer Hartman, maar wel met het boekje van den laatste.
Welnu, dit boekje is en blijft........een prul.
Bij de beschouwing, geplaatst in no. 5 van dit Tijdschrift, Mei 1863, blz. 157-161, heeft Referent aangetoond, dat het werkje van den heer H. eene onopgesmukte cacographie is.
Wat de heer Hartman hiertegen heeft ingebragt, bewijst, dat hij meestal Referents bedoeling niet heeft gevat, niet