| |
| |
| |
Boekbeschouwing.
Historie of Roman? Het leven van Jezus, door Ernest Renan, voorloopig toegelicht door J.J. van Oosterzee. Te Utrecht, bij Kemink & Zoon, 1863. In groot 8vo., 92 blz. Prijs ƒ 0.75.
Geen boek is er in de laatste jaren uitgegeven, dat, reeds voor de uitgave veel besproken, bij het in 't licht verschijnen zulk eene algemeene sensatie heeft verwekt als de Vie de Jesus van Ernest Renan, in en buiten zijn vaderland bekend door menigvuldige geschriften en schitterende talenten. De wufte, ijdele geest der Franschen geeft in den regel niet meer dan eenige centimes voor een boek, en dan moet het nog een roman of iets dergelijks zijn - een ‘Leven van Jezus,’ dat zich reeds door eene voorrede van 60 bladzijden als een wetenschappelijk werk doet kennen, dat bij de 500 bladzijden groot is en ettelijke franken kost, - een ‘Leven van Jezus,’ dus in allen gevalle een boek over een zeer ernstig onderwerp, beleeft binnen weinige weken eenen vierden druk; en naauwelijks is het heinde en ver verzonden, of meer dan 35,000 afdrukken zijn er van verkocht. Ook ons vaderland laat niet na, de oogen te wenden naar het lang vooruit aangekondigde luchtverschijnsel; onderscheidene boekverkoopers haasten zich om het ter vertaling aan te bieden, en twee hunner houden den strijd vol: de Erven Loosjes te Haarlem beloven er eene overzetting van bij afleveringen, waarvan reeds twee het licht zien; Bosch te Utrecht geeft er eene in de nieuwe theologische Bibliotheek van Pierson. Wij kunnen ons niet herinneren, dat na de Mystères de Paris en den Juif errant van Eugène Sue een werk zoo algemeen besproken, zoo hevig door bisschoppelijke mandamenten vervolgd is geworden. Coquerel vindt dat in zoover een verblijdend verschijnsel, als het blijk geeft dat der Franschen leeslust zich niet enkel rigt naar het stoffelijke en onbeduidende, maar wel degelijk thans ook naar het hoogere en ernstige. Wij zullen het hem toestemmen, zoodra hij zal bewezen hebben, dat Renan's boek zijnen opgang te danken heeft aan het verlangen om aangaande den persoon van den stichter des
| |
| |
Christendoms - om nu alleen dit praedicaat te bezigen - tot juister voorstelling en helderder begrippen te komen. Doch men behoeft slechts eenen zeer oppervlakkigen blik op het werk en zijn ‘succes’ te slaan, om te ontwaren, dat bij duizenden het breken met de dwaasheden der Roomsche kerk hetzelfde is als het ligtzinnig verwerpen van het positive Christendom, het bedingen van vrijzinnig onderzoek in zaken van godsdienst eensluidend met het smaak vinden in onbekookte aanvallen op het heilige in het modekleed van den tijd verwaten doordraven onder schijn van wetenschap.
Trouwens, die den gang der godgeleerde wetenschap slechts eenigermate gevolgd is, moet zich, al heeft hij het boek nog alleen vlugtig doorbladerd, ergeren aan het aplomb van zelfvertrouwen, waarmede - wij gebruiken de woorden van den hoogleeraar van Oosterzee in de brochure, aan het hoofd dezes geplaatst - op echt Fransche wijze de voornaamste exegetische kritische vraagstukken worden geëffleureerd.’ Hypothese wordt op hypothese gestapeld als ware het onomstootelijke waarheid, door de wetenschap beslist in het hoogste ressort. Over den oorsprong, het karakter, de geloofwaardigheid der Evangeliën wordt uitspraak gedaan met eene apodictische vastheid, die den minkundige medesleept, en ook waar hem bij bedachtzamer toon eene vraag zou op de lippen liggen, onwillekeurig het hoofd doet buigen met een: ‘een zoo geleerd man zou het immers niet zeggen als het niet zoo was.’ In dat overweldigende, bijna schreven we: blufferige, ligt de kracht van het werk. Waar het zich niet verledigt tot kalm onderzoek, maar spreekt als ware alle verder onderzoek gesloten en de zaak ten volle beslist, zegt het niet, maar toont dat het der moeite niet meer waardig is, acht te slaan op bedenkingen. De schrijver, u een zich noemend ‘Leven van Jezus’ in handen gevende, neemt nergens, ten minste bijna nergens de moeite om u aan te toonen, dat het na gebruik maken van den historisch-kritischen apparaat onzer dagen inderdaad zóó zijn moet, - neen! hij vergt u eenvoudig hem op zijn woord te gelooven, hij, de woordvoerder in dezen van eene school, die zich in de krachtigste bewoordingen tegen alle autoriteitsgeloof verklaart! Maar is dit in zekeren zin de sterkste zijde van het boek, het is er tevens de zwakste van. Het moge den
| |
| |
onkundige inpakken die naauwelijks ooit het Nieuwe Testament gelezen heeft en althans met geen naauwkeurig oog de Evangelie-verhalen - den eerlijken onderzoeker, die weten wil wat er zij van de ‘moderne’ beschouwing van Christus als historisch persoon, die bekend is met de Evangeliën, die groote woorden weet te onderscheiden van degelijke zaken, die niet berust in een uit de hoogte gesproken: zóó is het en niet anders, zal zich door Renan's werk zeer teleurgesteld vinden; en moge de loszinnige zich vermeien in de wijze, waarop van Jezus gesproken wordt als een ‘Rabbi charmant,’ als een soort van enfant chéri des dames, de bezadigde, hoe ook overigens meer of minder vrij de Evangelie-verhalen opvattende, walgt van zooveel onvoegzaamheid bij zooveel oppervlakkigheid. Ja, wij houden ons overtuigd: als keizer Napoleon III zijn leven van Julius Cesar eens in het licht geeft, slechts voor het honderdste deel zoo gecastreerd als hier door Renan met dat van Jezus geschiedt, maar zonder zich ook om één enkel bewijs te bekommeren, dan zal misschien vrees voor het keizerlijke gezag in Frankrijk de inktkokers sluiten, maar ovegens zal door geheel Europa, des twijfelen wij niet, een kreet van letterkundige en historische verontwaardiging opgaan over zulke cavalière reconstructie, sans aucun argument.
En toch - hoewel de menschen, namelijk de lezende menschen zich meer en meer beginnen te emanciperen van alle aanneming op gezag van anderen en hoewel men elken auteur naar zijne geloofsbrieven vraagt, - het is zonderling hoe gemakkelijk dat autoriteitsgeloof werkt, zoodra het de vermeende ongeloofwaardigheid der bijbelverhalen geldt. 't Is bijna als ware het een noodwendig bestanddeel van vrijzinnigheid bij vele oppervlakkigen, op hoogen toon te verzekeren, dat de wetenschap niet alleen alle wonderverhalen verwerpt, maar ook veel wegsnijdt van 't geen hiertoe niet onmiddelijk behoort. Het Leven van Jezus door Strauss beleefde in Duitschland meer dan ééne uitgave; van de Nederlandsche vertaling verscheen slechts een Eerste deel. 't Is waar, de boekhandel werkte de onderneming tegen en bemoeilijkte de verspreiding, maar wij zijn ver van daaraan toe te schrijven, dat de overzetting bleef steken; het werk was te wetenschappelijk; die smaak in de resultaten van Strauss vonden, waren meestendeels niet in staat den gang zijner beschou- | |
| |
wingen te volgen. Maar Renan - 't is alles even luchtig en vlugtig; het boek zal opgang maken voor een tijd, even als een luchtverheveling, maar prof. van Oosterzee heeft, gelooven wij, gelijk als hij er met Voetius van zegt: ‘nebula est, transibit’ - het is een wolkje, 't zal overdrijven - en wij voegen er bij: nog één zulk een boek, en het snoeimes der kritiek van de Evangelie-geschiedenis is in duizend stukken gesprongen, de zelfmoord is volbragt.
Wij voor ons zouden dan ook niet noodig hebben geacht tegen dit boek te velde te trekken door er de weifelenden tegen te waarschuwen, de bekommerden gerust te stellen. Maar dit achten we noodig, dat de wetenschap het fraai geschrevene, hier en daar door de bevallige voordragt wegslepende werk in al zijne wetenschappelijke naaktheid ten toon stelle. Al erkent men slechts dilettant te zijn op het punt van wetenschappelijke theologie, toch schaart men zich niet gaarne aan eene zijde, tegen welke de wetenschap zulke zware bedenkingen inbrengt, dat het bijna met veroordeeling gelijk staat. En wanneer ook het boek van Renan, niet met marktgeschreeuw maar met wetenschappelijke gronden in al zijne willekeurigheid en onhoudbaarheid is kenbaar gemaakt, dan zal er dit veel meer tegen helpen dan dat men het van de devote zijde, mogen wij het zoo zeggen, te beschouwen geeft als een kwaad, dat, onder hooger bestuur toegelaten, eindelijk der goede zaak bevorderlijk moet worden, omdat die goede zaak eindelijk zegepralen moet.
Beschouwt dus prof. van Oosterzee het werk van het standpunt der Christelijke Kerk, der theologische wetenschap en des godsdienstigen geloofs, - wij wenschten, schoon 's mans overtuiging eerbiedigende en het voortreffelijke ook van dit laatste gedeelte zijner brochure ten volle waardeerende, dat hij liever in het tweede den os met kracht bij de horens gevat had. Hij is van oordeel, dat dit ‘voorbarig’ zou zijn; maar hij vergunne ons die voorbarigheid in geenen deele in te zien. Het boek ligt daar, ja als gedeelte van een geheel, dat ook de apostelgeschiedenis en de kerkgeschiedenis der drie eerste eeuwen omspannen moet en gansch nieuwe inzigten belooft aangaande den oorsprong des Christendoms. Maar wij zien niet in waarom men de voltooijing van het gebouw zou moeten afwachten om te bewijzen dat
| |
| |
de fundamenten niet deugen. En is dit eenmaal bewezen, dan loopt men geen gevaar om het fraai opgemetselde gebouw als stevig te bewonderen, totdat een onderzoek der fundamenten al het muurwerk en al het sieraad dooreenwerpt.
Wij kunnen niet gelooven dat prof. van Oosterzee eene wetenschappelijke bestrijding van Renan's boek voorbarig zou noemen in dien zin, dat de wetenschap daartoe vooralsnog de noodige gegevens mist. Renan geeft zich het voorkomen van te schrijven volgens den tegenwoordigen stand der wetenschap, - hij moet dus ook volgens dienzelfden stand beoordeeld worden.
Men versta ons wèl. De laatsten zouden wij zijn om te beweren, dat geen of geringe waarde heeft wat onze geleerde landgenoot schrijft over het theologisch beginsel, de biographische methode en het historisch resultaat van den Franschen schrijver. Dit een en ander is uitmuntend, maar de hoogleeraar zal zeker gaarne toegeven, dat het hier te zeer voorkomt als een onderdeel van het met veel vernuft, zoo als men het van hem gewoon is, in drie deelen - wij noemden ze reeds - elk met drie onderdeelen opgezette ontwerp. Wij zijn het ook slechts ten deele met hem eens, dat het, ‘om het volstrekte onhoudbare zijner reconstructie van de Evangelie-geschiedenis aan te wijzen,’ naauwelijks mogelijk of noodzakelijk zou zijn, hem van schrede tot schrede te volgen. Niet mogelijk, dat geven we ten deele toe, want hier en daar is het boek zulk een meesterstuk van conen profusie, dat men niet weet, van welke zijde de ongerijmdheid eerst aan te vatten. 't Gaat er hier en daar mede als met de transsubstantiatie: overmaat van absurditeit bemoeilijkt de wederlegging. Hier en daar echter neemt prof. van Oosterzee de moeite om in bijzonderheden te treden, en daar kan dan ook de ijverigste verdediger van Renan de zaak niet volhouden, b.v. waar de schrijver aan Jezus woorden toedicht, die door de Evangelie-verhalen in anderer mond worden gelegd, en omgekeerd; waar hij zich zelven klaarblijkelijk tegenspreekt, met name in zijn oordeel over het vierde Evangelie, enz. Wij houden ons overtuigd: hoe nader men het boek beziet, des te kleiner wordt de auteur als wetenschappelijk man. Zelfs zouden wij niet aarzelen, er als motto boven te plaatsen hetgeen de
| |
| |
abt Vertot zeide van zijne behandeling der geschiedenis, dat hij haar schreef, ten deele ‘d'après le peu qu'il en savait,’ ten deele ‘d'après son imagination,’ waarbij hij dan nog in goede ernst zegepralend uitroept: ‘le fait n'est il par mieux tel que je l'ai raconté?’
De waarheid van dit ons beweren zou onmiddelijk aan den dag komen, indien wij, eindigende met het begin, een overzigt gaven van den inhoud des veelbesprokenen werks. Maar hier moeten wij òf de pen moedeloos wegwerpen òf uitschrijven wat de hoogleeraar te lezen geeft aangaande den hoofdinhoud, het karakter en de strekking des boeks. Dit eerste gedeelte is met eene zoo gestrenge objectiviteit geschreven als wij schaars ooit verbeterd vonden. De hoofdinhoud van 450 pagina's wordt hier op nog geen 24 bladzijden zoo opgegeven en gekarakteriseerd, dat Renan er zelf niets tegen zou kunnen zeggen als men hem deze als de quintessence van zijn werk voorlegde. Wij raden iedereen, met die inhoudsgave te beginnen, en als men dan nog lust heeft om zooveel onbekookte oppervlakkigheid in het werk zelf ontwikkeld te zoeken, moet men òf door den bril van den auteur willen zien, òf den moed hebben om evenzeer de kalme wederlegging te volgen. Dit eerste gedeelte, met name de beide eerste punten (het derde is uit den aard der zaak meer beoordeelend) behoort als verslag tot het allerbeste dat ooit uit de vlugge en sierlijke pen van den heer van Oosterzee is gekomen.
Wij zouden verschooning moeten vragen voor de vele bladzijden, aan eene brochure van nog geen 100 bladzijden toegewijd, indien het onderwerp min belangrijk ware. Maar het grijpt diep, zeer diep in de verschijnselen van den tijd. Even weinig als prof. van Oosterzee zouden wij er, als de R.C. bisschoppen het banvonnis over uitgesproken wenschen. Wij zeggen hem na, dat ‘het dwaas ware, zich te beklagen over 't geen zich nu eenmaal toch niet veranderen laat. Het ligt niet binnen het bereik van menschelijke magt, den stroom die alles overweldigen wil, binnen dijken en sluizen te bannen. Maar bieden gewijzigde omstandigheden gewijzigde verschijnselen aan, zij leggen tevens aan den christelijken godgeleerde verhoogde verpligtingen op. Toen in Duitschland Strauss optrad, kon het in Nederland althans
| |
| |
voorloopig voldoende geacht worden tegen dat voortbrengsel van Duitsche excentriciteit en paradoxenjagt slechts met weinig woorden te waarschuwen. Nu men zich echter zoo kennelijk haast om een gelijksoortig product van Fransche phantastery en hypothesen-manie ten onzent binnen te leiden; nu reeds onderscheidene handen naar de loftrompet uitgestrekt zijn om met eene schitterende fantare het licht der nieuwe zon te begroeten; nu het op grond van dit alles te wachten staat, dat niet weinigen zullen geslingerd, geergerd, bedroefd, mogelijk ook misleid en weggesleept worden, nu heeft de veelgeprezen Nederlandsche bedaardheid en bedachtzaamheid toe te zien, dat zij geen traagheid en onverschilligheid worde.’
Wij vernamen dat enkele godsdienstleeraars reeds op den kansel tegen het Fransche product hebben gewaarschuwd; wij achten dit geheel verkeerd, al ware het alleen omdat zoo ligt gezegd wordt dat de spreker misbruik maakt van zijn regt om dáár alleen het woord te hebben, en alzoo bestrijdt waar hij geen tegenspraak te duchten heeft. Maar dit wenschten wij wel, dat men zich verledigde tot een gestreng wetenschappelijk onderzoek van het werk, een onderzoek dat den schrijver voet voor voet volgt en hem geen duimbreed schenkt van een onhoudbaar terrein. Zelfs ware het wel wenschelijk, dat b.v. in grooter steden wetenschappelijke voorlezingen werden geopend over het leven van Jezus, gevolgd, naar den geest onzes tijds, door een ‘gemeenzaam onderhoud,’ waarbij dan de voorstanders van de Renansche opvattingen even goed aan het woord konden komen als hare bestrijders. Of staat de beschaving in ons land niet hoog genoeg voor eenen wetenschappelijken redetwist zonder bitterheid en alleen ter overtuiging aangaande de waarheid? Of acht men zulken voorslag in strijd met ons boven geuit gevoelen dat ook deze luchtverheveling zal voorbijtrekken? Toch niet, want terwijl het boek zijnen loop vervolgt, oefent het zijne werking uit, en al is het dan even weinig bestemd als geschikt om eene omwenteling in de theologische wetenschap te weeg te brengen, het kan de onwetenschappelijke wereld intusschen overvleugelen, en aanleiding geven dat menige dwaasheid ingang vinde als onwedersprekelijke waarheid. Wij houden ons overtuigd dat
| |
| |
naarmate men het werk meer van nabij onder de oogen ziet, naar die mate zich het oordeel zal regtvaardigen, dat er wel veel nieuws en ook veel goeds in is, maar dat het goede niet nieuw en het nieuwe niet goed is.
Of zou het voor de wetenschap zoo bezwaarlijk vallen, het onhoudbare aan te toonen der stelling dat Jezus te Nazareth is geboren; dat hij als rabbi optrad zonder eenige wereldkennis, dat hij met goeden wil en godsdienstigen zin toch bij zijne optreding niet wist wat hij wilde; dat voor zoover hij het wist, zijn ideaal onuitvoerlijk was; dat zijne leer een zuiver Ebionitisme was; dat hij een jonge Galileesche democraat was; dat hij in den loop zijns openbaren levens zijn Joodsch particularistisch geloof te eenenmale verloor en meer en meer met revolutionaire geestdrift vervuld raakte; dat hij de ware voorstelling van zijne eigene persoonlijkheid van lieverlede verliest en zich hoe langer hoe meer gaat vereenzelvigen met den Vader; dat hij zich eerst laat, en toen eigenlijk nog tegen zijnen zin, liet medeslepen om zich de rol van wonderdoener te laten aanleunen; dat zijne leer op het laatst van zijn leven een apocalyptisch karakter aannam en den stempel van een idealisme toonde, met alle realiteiten der wereld in onverzoenlijken strijd; dat...doch genoeg om eenige van de onbewezene en onbewijsbare hypothesen te leeren kennen, die hier met het grootste zelfvertrouwen worden opgedischt.
Nog één woord: men heeft er den hoogleeraar een verwijt van gemaakt, dat hij aan zijn geschrift den ietwat scherpen titel heeft gegeven: ‘Historie of roman?’ Maar niemand heeft het zoover wij weten Ullmann kwalijk genomen, dat hij aan zijnen arbeid tegen Strauss den titel: ‘Historisch oder mythisch?’ gaf.
Z.B.
|
|