inzien zooals die in Jezus Christus is. Maar eene andere vraag is het, of zoodanig iemand de zaak van het Evangelie werkelijk dient door het openlijke protest, dat zijn overgang aflegt tegen het Romanisme tegenover het Evangelie. Veel hangt hier van de omstandigheden af. Wanneer een R.C. priester ‘Christus predikt in plaats van Roomsche leerbegrippen omtrent den Christus; Hem, die het vrije onderzoek zoozeer aanprees en begunstigde, dat Hij, om zijne medemenschen vrij te maken van vooroordeel en bekrompenheid, bijgeloof en zonde, alles opofferde, tot zelfs zijn dierbaar leven, en ook alleen daarom de algenoegzame Verlosser en Zaligmaker des menschdoms geworden is,’ - dan kunnen we ons best voorstellen, dat zoo iemand, ‘wetende dat de Protestantsche Kerk het vrije onderzoek aan ieder toestaat en niemand daarin belemmert,’ tot de Protestantsche belijdenis wenscht over te gaan. Maar indien het waar is, dat hij, door zijne zuivere ‘Christus-prediking’ ‘voldeed aan wat velen begeerden,’ dan wordt het eene naar ons inzien allerteederste gewetensvraag, of men niet beter gedaan had met in de Kerk te blijven, ten einde er zout te werpen in eene anders dagelijks smakeloozer wordende massa. Maar waar gewetensdwang de stem gaat smoren met ‘allerlei mishandelingen en noodzaakt om zes weken op een vliering dag en nacht door te brengen,’ dan wordt het iets anders. Men ziet - veel hangt van de omstandigheden af.
Wij willen geen den allerminsten twijfel voeden aangaande het zuiver evangelische van het standpunt des heeren Kraaijvanger; maar dit moet ons toch van het hart, dat het ons zonderling voorkomt, eenen R.C. geestelijke, na zijne opleiding en bij zijne traditiën, op eens herschapen te zien in een volbloed modern theoloog. Wij willen alleen het volgende afschrijven: ‘Tot een bewijs, dat de verhalen van het niet werkelijk gebeurde evenzeer eenen gezegenden indruk op ons maken tot ontwikkeling, vorming en heiliging van onzen geest, als historische feiten, vragen wij: of het geestelijk, heiligend en vertroostend onderwijs in de gelijkenis van den verloren zoon minder belangrijk en treffend is, omdat het niet in eene werkelijk gebeurde geschiedenis, maar in eene gelijkenis ons wordt voorgesteld? Of, indien het verhaal van de genezing eens blinden of dooven geen