Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1863
(1863)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 223]
| |
dien zoo algemeenen en toch zoo uitlokkenden titel worden verwacht; niet ligt zeker zal iemand den bijzonderen inhoud uit den blooten titel raden. Wat duidelijker is, is dit: dat de S., welk onderwerp uit het onafzienbare veld hij zich gekozen heeft, eene, hoe schijnbaar gemakkelijk, alles behalve ligte taak heeft opgenomen, eene taak over wier vervulling het publiek, het zoo veelhoofdige publiek, dat in die wereld leeft, ze overal om zich heeft, er in meê speelt, bij magte is met kennis van zaken te oordeelen. De heer van Westrheene schroomde dat oordeel niet en met regt: hij heeft de opgevatte taak op eene loffelijke, ja voortreffelijke wijze volbragt, en mag zeker zijn van den bijval zijner honderden regters, van wie misschien de een of ander, meer lettende op eigen individuëel gevoel, hier of daar een vlekje of rimpel meent te mogen aanwijzen - ware 't ook slechts om aan zijn eergevoel als kritikus voldoening te geven - maar die het geheel als uit één mond zullen prijswaardig keuren, ja zeker onder de puiks-puike sortering rangschikken. Eene analyse te geven van 't werk is niet ons doel; veel minder eene dorre schets van den inhoud als verhaal: beide zou weinig den lezer behagen, noch hem welligt van groote dienst zijn. Slechts willen wij, tot nadere karakterisering, aanvoeren wat de S. er van zegt, uit welk oogpunt hij zijn schrijven wenscht beschouwt te zien. Hij heeft karakters en toestanden van onze dagen willen schilderen, die het bewijs of het gevolg zijn eener gebrekkige beschaving van geest of gemoed. De strijd tegen vooroordeelen, eenzijdigheid, huichelarij van elken aard, tegen het materialismus en de onzedelijkheid, is de pligt, de roeping, het lot van ieder die zich in staat ziet gesteld, zijne stem in meer of min uitgebreiden kring te doen hooren. De romanschrijver bezit dit voorregt. Hij mag er alles aan opofferen, uitgezonderd alleen het aesthetisch karakter van zijn boek. Dat karakter is gewaarborgd, zoodra hij belangwekkende toestanden naar waarheid schildert, zoodra de personen, welke hij opvoert, menschen en geen spookgestalten, geen denkbeeldige wezens zijn. Dat is des S. beginsel en doel; nederig erkent hij, welligt niet steeds aan zijn beginsel getrouw te zijn geweest, niet volkomen in alle deelen zijn doel bereikt, integendeel dikwerf gefaald te zullen hebben in de keus en het gebruik | |
[pagina 224]
| |
der middelen. Hij wenscht slechts dat het oordeel zal zijn: hij bleef niet al te zeer beneden de taak. Ons oordeel blijkt uit het voorafgaande. Wij hopen den S. nog meermalen in de Guldens-editie te ontmoeten; de heer Thieme zal hem niet onder zijne minste mede-arbeiders rekenen. |
|