met commentarius verscheen te Kopenhagen 1787, 1788, en eene nieuwe uitgave leverde Munch, Den alldre Edda, 1847. De later gevonden Edda, of de jongere kwam in het licht te Kopenhagen 1848-1852’ (Bladz. 34.) Het zou kunnen schijnen dat dit ‘later’ betrekking had op het jaar ‘1847’ en dat dus de jonge Edda eerst in 1848 gevonden was. Doch dit daargelaten, de jongere Edda is eer gevonden dan de oudere, althans in haar geheel; de oude in 1643 door den IJslandschen bisschop Brijnjolf Sveinsson, de jongere in 1628 door Arngrim Jonsson, mede op IJsland.
De Geschiedenis der wijsbegeerte heeft vijf hoofdstukken: bij de Grieken en Romeinen - de Joodsche en Christelijke tot aan de middeneeuwen - de middeneeuwen - de hervormingstijd en de latere verhouding der protestantsche dogmatiek tot de wijsbegeerte - en de nieuwere wijsbegeerte, eerst van Cartesius tot Kant, dan van Kant tot den tegenwoordigen tijd. Ook hier heeft men eenen overgrooten rijkdom van zaken in een eng bestek. Het spreekt wel van zelf dat de stelsels van Cartesius, Spinoza, Leibnitz, Wolff, Baco, Locke, de Encyclopacdisten, Hume, Kant, Fichte, Schelling, Jacobi, Fries, Schleiermacher, Hegel, Krause Herbart - wij noemden slechts de allervoornaamsten - hier niet in alle bijzonderheden worden ontvouwd en beoordeeld, maar men leert toch hunne beginselen, rigting en betrekkelijke waarde kennen; en dat alles met eene helderheid van voorstelling, die toont hoezeer de opsteller zijn onderwerp meester is. Waar het niet wel mogelijk was, de meening goed in het Nederlandsch te vertolken, zijn de woorden der wijsgeeren teregt in het oorspronkelijke tevens aangehaald.
Wij wenschen onze wetenschappelijke letterkunde geluk met dit belangrijke boek en schrijven het slot af: ‘Het Christendom is de hoogste redelijke godsdienst, omdat het de rede als orgaan erkent, waarmeê de mensch Gods openbaring moet leeren verstaan, en de menschelijke rede tot de meest zuivere aanschouwing van God opvoedt. De God, dien Christus leert aanbidden, is evenmin onnatuurlijk als onredelijk en onmenschelijk, maar een God, die in den mensch Christus zich openbarende, juist hierdoor getoond heeft, dat de hoogste redelijkheid en menschelijkheid, m.a.w. de hoogste ontwikkeling der natuur, ook tevens de hoogste uitdrukking