Het leven van Michiel Adriaanszoon de Ruijter, door T.M. Looman, met platen. Te Amsterdam, bij H. Hoveker. VIII en 470 pag. In gr. 8vo. Prijs ƒ 4.
Referent ontving het bovenstaande werk in tien afleveringen, niet bij afleveringen, maar in eens, waarom dan ook nu eerst eene recencie daaavan in dit tijdschrift voorkomt, niettegenstaande de omslagen het jaartal 1860 vermelden. Naar referents oordeel zal dit evenwel niet aan het werk schaden, al ware het alleen, dat nu de aandacht van ons lezend publiek op nieuw weder op deze uitgave van Looman gevestigd wordt. En dit verdient het ten volle.
Wie kent er de Ruijter, den held onzes vaderlands, niet? Wij zouden vreezen, aan de kennis onzer lezers te kort te doen, indien wij in antwoord op die vraag, eenige bijzonderheden of eene doorloopende schets van het leven des grooten zeehelds wilden geven. Sedert de uitgave van het folio werk van G. Brandt, in 1686 en 1687 te Amsterdam in het licht verschenen, zijn er menigvuldige pogingen aangewend om de ontmoetingen en ervaringen van de Ruyter bekend te maken. Maar wat wij nog misten, was een volksboek in den regten zin des woords. En toch, hij, de zoon des volks, verdiende in de herinnering van het volk te leven. Zijne daden en verrigtingen behoorden op aller lippen te zijn. Met schaamte ontdekte de heer Looman, dat een dergelijk werk over Holland's admiraal in het hoogduitsch bestond, en getroffen over die ontdekking, beproefde hij, om den blos ons van de kaken te vegen, die elken Nederlander bij het vernemen dier daadzaak moest verwen. Met het bedoelde uitheemsche boek voor zich, leverde hij een vaderlandsch volksboek en bood het zijne landgenooten aan.
De schrijver heeft zich echter niet aan den arbeid van Dr. Onno Klopp. (de schrijver der hoogduitsche uitgave) gebonden. Hij heeft in vele opzigten meer en wat nieuws geleverd, en ook vaak met andere oogen de zaken beschouwd. Gaarne bevelen wij zijn geschrift als zeer gunstig, aan, en indien wij onzen spijt niet behoeven te verbergen, dan drukken wij dien gaarne uit, door te vermelden, dat het ons leed doet, ook de Vaderlandsche Letteroefeningen niet te