Geld en geluk, door Jeremias Gotthelf. Uit het Hoogduitsch vertaald door W.J. Mensing. II deeltjes. 's Hertogenbosch, bij G.H. van der Schuijt, 1862. In post 8vo. 397 blz.
Voorzeker behoort Albert Bitsius, schrijvende onder den pseudonym Jeremias Gotthelf tot de beste volksschrijvers van onzen tijd; vele zijner verhalen vonden in onze taal overgezet dan ook een goed onthaal. Ook Geld en geluk is een aanbevelenswaardig volksboek, en het zou dit in de Nederlandsche vertaling nog meer zijn, indien die vertaling overal die losheid had, welke wij met genoegen vooral in de gesprekken opmerkten. Doch men neme maar eens den allereersten volzin: ‘Das menschen waar geluk is eene teêre bloem, waarom duizenderlei ongedierte rondgonst, die een onreine adem doet sterven.’ Eene periode van anderhalf dozijn woorden is niet spoedig onduidelijk, maar hier doen toch de woorden waarom en die al het mogelijke om haar onduidelijk te maken. Niemand zou er den vertaler zuur om hebben aangezien, als hij sommige voorstellingen, denkbeelden en toestanden in Nederlandsche vormen had overgegoten. Zulk een volksboek eischte eene vrije vertaling, eene zeer vrije, al moest het dan op den titel heeten: Het Hoogduitsch nagevolgd. Bij zulke vrijo overzetting konden dan ook zulke smakelijke vergelijkingen gerust in de pen blijven als: ‘eene meisjeshuid, glad en zacht als fluweel, blinkend als zijde, veerkrachtig als een trommelvel, en hoe die huid van lieverlede ontspannen werd als een trommelvel, waarop te veel geslagen wordt, hoe zij de zachtheid verloor, als fluweel, dat te veel gedragen wordt, zijnen glans, als zijde aan weer en wind blootgesteld? Zij werd eerst eene stevige vrouwehuid, met een sproet en rimpel hier en daar, vervolgens slap als eene overrijpe pruim en eindelijk als een oude pippeling, waarbij men een vergrootglas behoeft om al de plooijen en rimpeltjes tellen.’ (D. I bladz. 181.)