| |
Bestrijding van de moderne theologie.
Wij hebben onderscheidene werkjes ontvangen ter aankondiging in dit tijdschrift, die allen deze overeenkomst met elkander hebben, dat zij zijn opgesteld met het doel, dat wij in het hierboven gestelde algemeene opschrift, hebben aangeduid. Wij meenden ze daarom allen te zamen te kunnen bespreken. In allen vinden wij eene poging aangewend om de verkeerdheid van of het verkeerde in de nieuwe rigting op godgeleerd gebied aan te wijzen. - Doch beoogen de auteurs allen hetzelfde doel, zeer verschillend zijn de middelen, die zij aanwenden, de paden, die zij inslaan om dat te bereiken. Daarom moeten wij ook van elk afzonderlijk melding maken.
Wij zijn niet voornemens ons te mengen in den strijd of partij te kiezen hetzij voor de aangevallene of voor de aanvallers. Wij vergenoegen ons met de rol van toeschouwers en willen eenvoudig eenige opmerkingen mededeelen aangaande de wapenen, door de verschillende kampvechters gebruikt en de wijze waarop zij die hanteerden. - Doch ter zake en zonder beeldspraak. Het eerst komt hier in aanmerking: de redevoering van prof. J.I. Doedes, door hem uitgesproken bij de opening van den nieuwen cursus, en getiteld: De zoogenaamde moderne theologie eenigzins toegelicht. (Te Utrecht, bij Kemink & Zoon, 40 pag. 8vo. Prijs ƒ 0,40). De bekende scherpzinnigheid van den hoogleeraar is ook in dit geschrift blijkbaar genoeg, maar wij betwijfelen of het getuigenis geeft van zijne onpartijdigheid. Voorop stelt hij eene bepaling van de mod. theol. in deze woorden: ‘meer en meer is die uitdrukking in gebruik gekomen als gestempeld ter kenschetsing van die theologie, welke het boven- | |
| |
natuurlijke niet toelaat, en bediende men er zich ten laatste van, zonder eenigzins het gevaar van dubbelzinnigheid te vreezen.’ Zij is door Karl Schwartz vooral duidelijk en juist omschreven: als ‘de leer van den in de wereld met noodzakelijkheid, voortdurend, naar vaste wetten werkenden immanenten God, met uitsluiting van transcendentie, bovennatuurlijkheid, wonder.’ Dat beginsel moet dus vastgehouden en consequent ontwikkeld worden. Uit dit beginsel volgt: ontkenning van alle wonderen, determinisme, en de stelling: daar God alles doet, kan den mensch niets toegerekend worden. Zijn er moderne theologen die dit alles niet aannemen, dan handelen zij inconsequent en zijn dus niet in hun regt. Om de mod. theol. te beoordeelen moeten wij letten op haar beginsel en op de consequentie's, die daaruit volgen. Die beoordeeling nu komt hierop neêr: 1o. De voorstelling van Gods immanentie verklaart
niets aangaande de betrekking van God tot de wereld. 2o. De mod. theol. moet de persoonlijkheid Gods prijsgeven. 3o. Op het standpunt der mod. theol. heeft het woord godsdienst geen zin. 4o. Consequent kan de mod. theol. niet spreken van eene openbaring van God aan den mensch. 5o. De mod. theol. komt bij de ontkenning van het bovennatuurlijke in conflict met de resultaten van de onbevooroordeelde historische kritiek. 6o. De mod. theol. neemt het onderscheid weg tusschen goed en kwaad en laat geene plaats over voor de zonde. - Slotsom: de mod. theol. is phraseologie en inconsequentie. - Voorzeker de hier uitgesproken beschuldigingen zijn zeer zwaar; maar zijn ze ook gegrond en bewezen? Wij ontkennen het, en beroepen ons daarbij op hetgeen Doedes zelf getuigt, dat er vele moderne theologen zijn, die de door hem genoemde stellingen niet aannemen; terwijl wij dat feit aldus zouden verklaren: velen nemen de consequentie's niet aan; en derhalve is ook op hen niet van toepassing al wat hier verder gezegd wordt. Kunnen nu onder die velen bijna alle moderne theologen in Nederland gerangschikt worden, dan blijkt het dat de door Doedes geschetste mod. theol., althans hier, niet bestaat en men zou er haast toe komen om op zijne eigene redevoering het door hem gebruikte woord toe te passen: phraseologie.
Ons opstel zou veel te uitvoerig worden, indien wij de
| |
| |
overige geschriften, die hier ter sprake komen allen zoo wilden behandelen. Van deze overigen zij dus een enkel woord genoeg. Ds. I. Douwes Jr. heeft in eene brochure (Te Groningen, bij J.B. Wolters, 28 bl. 8vo. Prijs ƒ 0,30) het Beginsel der moderne theologie, zoo als het is voorgesteld door een van hare nieuwste woordvoerders, aan zijne kritiek onderworpen. Hij stelt zich alzoo tegenover Ds. E.R. Borgesius. In de bepaling van dat beginsel zijn beide strijders eenstemmig, maar verschillen van prof. Doedes, daar zij het aldus omschrijven: ‘zij wil, in overeenstemming met het streven van den tegenwoordigen tijd, de godsdienst losmaken van alle uitwendig gezag, om daarvoor eenig en alleen steun te zoeken in den H. Geest.’ En hiervan zegt Douwes: ‘Wat in dit beginsel waar is, is nieuw; wat in dit beginsel nieuw is, is niet waar.’ - Gaarne bevelen wij deze verhandeling der aandacht van allen aan, die het Boekje van Borgesius ook gelezen hebben. Wij zouden dat echter met meer aandrang doen, indien niet de meesterachtige toon van D. de lectuur zijner verhandeling onaangenaam maakte.
Schibboleth of Sibboleth: wat moet het zijn? Onder dezen titel heeft N. van der Tuuk, predikant te Nieuwolda een werkje uitgegeven (te Groningen bij P. van Zweeden) waarin achtorvolgens de afleveringen worden besproken van Poelman's: Wat de moderne theologie leert. De schrijver is het volstrekt niet met Poelman eens, dat staat hem natuurlijk vrij; hij wil de dwalingen van Poelman aanwijzen, ook daartoe heeft hij regt; maar wanneer hij de stellingen van P. op zijne wijze aanhaalt en toelicht, dan gelooven wij dat hij de grenzen zijner bevoegdheid overschrijdt. De gesprekvorm is zeer gevaarlijk voor de onpartijdigheid en voor de waarheid. Men laat zijn tegenstander zeggen wat men wil en ligt kan weêrleggen; en maakt zich de overwinning zeer gemakkelijk. De lezers van van der Tuuk zullen wèl doen, als zij het werk van Poelman zelve inzien en vergelijken met hetgeen hun hier daarvan wordt meêgedeeld.
Op geheel andere wijze is de aanval tegen de mod. theol. beproefd door den onbekenden bestrijder, die eene brochure in het licht zond (te 's Gravenhage, bij J.M. van 't Haaff. 38 bl. 8vo. Prijs ƒ 0,35) getiteld: Het Evangelie van Johannes ontwonderd. Eene consequentie op modern terrein. Hij wil in
| |
| |
een voorbeeld doen zien, hoe weinig er van de geschiedenis des N.T. overblijft, indien men de stelling: wonderen zijn onmogelijk en wonderverhalen dus onwaar, op de boeken des N.V. toepast. Maar kan de auteur, die blijkbaar geen vreemdeling is op het gebied der godgeleerdheid, in ernst beweren dat de mod. theol. zoo handelt of zelfs om consequent te zijn zoo zou moeten handelen? Staat dan de mod. theol. tegenover de historische kritiek? Immers zijn het juist hare voorstanders, die zoo ernstig aandringen op het naauwkeurig onderzoek van de bijbelsche oorkonden; die zoo luide de stem verheffen tegen willekeur, die zoo weinig waarde hechten aan aprioristische redeneringen. - Wat waar of onwaar is in de Evangeliën kan niet uitgemaakt worden door de aanneming of verwerping van de eene of andere stelling; maar alleen door zorgvuldige bestudering van die geschriften zelve en naauwgezette nasporing van alle bijzonderheden, die over hunnen oorsprong, zamenstelling enz. eenig licht kunnen verspreiden; in één woord door ijverige beoefening van de Wetenschap der Inleiding. Dat ontkennen de moderne theologen in geenen deele en daarom treffen hen ook de in dit boekje uitgedeelde slagen niet.
Wij voegen nog een enkel woord hierbij betreffende een door Ds. G. Barger uit het Hoogduitsch vertaald geschrift; dat ten titel voert: De moderne wereldbeschouwing. Brief van K. Pfeiffer aan Heinrich Lang. Het op zeer ernstigen toon gestelde stuk behelst de bedenkingen van den auteur tegen de gevoelens en stellingen, door Lang verkondigd in eenige artikelen, onder denzelfden titel, in de ‘Zeitstimmen’ opgenomen, welke artikelen ook reeds in het Hollandsch vertaald zijn. De schrijver erkent dat hij niet geschreven heeft ‘sine ira en studio,’ en hier en daar klinkt zijne taal dan ook vrij scherp, maar wij moeten toestemmen dat hij reden had om vertoornd te zijn. Wie zich aan zijne harde woorden ergert, moet nog veel meer gekwetst worden door de minachtende, honende wijze, waarop Lang zelf van zijne tegenstanders pleegt te spreken. Wij danken den heer Barger voor de welgeslaagde vertaling en hopen dat de brief door de vrienden van H. Lang in ons vanerland niet geïgnoreerd of bespot, maar in ernstige overweging zal genomen worden.
| |
| |
Eindelijk hebben wij nog melding te maken van twee leerredenen, eene van Ds. W.A. van Meurs te Kampen: Het Evangelie, door de wijzen verworpen, aan kinderlijk gezinden, gepredikt volgens Matth. XI, vs. 25-30 (te Kampen, bij K. van Hulst, 14 bl. 8vo. Prijs ƒ 0,15) en eene van J.A.P. Ris Lambers, pred. te IJsselmuiden: Valsche Vrede. Een hoog ernstig woord in onze dagen voor Leeraars en Gemeenten; naar Jeremia VI, 14b (te Kampen, bij S. van Velzen Jr., 20 bl. 8vo. Prijs ƒ 0,15). - Het doet ons leed van beide niet veel goeds te kunnen zeggen. De eerste vooral is een zeer mager preekje. Het onderwerp op den titel vermeld komt reeds niet overeen met den tekst; of is verborgen voor hetzelfde als verworpen door, en geopenbaard hetzelfde als gepredikt? maar de inhoud komt ook niet overeen met het opschrift, want de prediker zegt zelf (p. 2) dat in den tekst twee hoofdzaken door den Heer behandeld worden, en over die beiden wil hij spreken; hieruit volgt dat de tekst verkeerd gekozen of afgedeeld is, want een vereischte voor eene goede preek is eenheid. Tekstverklaring en toepassing zullen de beide hoofddeelen bevatten. Van de eerste komt weinig teregt, de bladzijden waar wij die verklaring zoeken, behelzen eene zeer wijdloopige paraphrase van de tekstwoorden met menigvuldige herhalingen, die zeer gering licht bijzetten aan de ware beteekenis. In de toepassing worden twee bijzonderheden besproken: ‘ook wij behooren den Vader te danken en verheugd te zijn, dat de troostrijke waarheden des Evangelies ons niet verborgen zijn.’ (Hoe kwam de man er toe om dat uit den tekst te halen?) de tweede is: ‘ook wij behooren de dankbare vreugde uit te maken van den Heer en er naar te
staan, om die dankbare vreugde van den Heer meer en meer te worden.’ - De eerste bijzonderheid is dus: wij zijn kinderkens, want ons zijn de dingen des koningrijks geopenbaard; en dan volgt nog: wij moeten kinderkens zijn, opdat de Heer zich over ons verheuge. - Bovendien is de stijl beneden het middelmatige. Waarlijk, le plaisir de se voir imprimé moet voor den heer van Meurs wel veel bekoorlijks hebben, dat hij zulk een preek ter perse zond.
Niet zooveel aanmerkingen hebben wij op de leerrede van Ris Lambers, die vooral in vorm en stijl zeer verre boven
| |
| |
die zijns ambtsgenoots staat. Hier is verheffing, warmte, welsprekendheid. Maar den inhoud kunnen wij niet prijzen. De tekst wordt na eene beknopte, maar voldoende toelichting terstond overgebragt op het tegenwoordige, den toestand en de behoefte der gemeente. De modern theologen zijn de verkondigers van den valschen vrede, die het volk, hier de leden der Hervormde Kerk, misleiden en ten verderve brengen; tegen hen verheft R.L. als Jeremia zijne stem. Ergert u niet zulk eene uiting van eigenwaan? Waarom zijn zij leugenprofeten? Omdat zij de vastgestelde leer der Kerk verloochenen en vele daarmêe strijdige leerstellingen verkondigen. Gij kunt geen waren vrede hebben, als gij niet de dogmata der Kerk, de godheid van Christus, de erfzonde, de eeuwigheid der straffen enz. als onfeilbare waarheid aanneemt. Bedroeft gij u niet over zulke bekrompenheid? Zoo bestrijdt R.L. niet de moderne predikers, ofschoon hij ze tweemalen noemt, maar behalve dezen al de kweekelingen der Groninger hoogeschool, ja allen die niet behooren tot de streng-orthodoxen. Wij kunnen ons voorstellen dat de vurige woorden van dezen prediker diepen indruk hebben gemaakt op zijne hoorders, maar wij betreuren het, dat een man, wien het niet aan gaven ontbreekt, niets beters weet te doen, dan onbevoegden ten strijde te roepen, onder de leuze van. vredeprediking.
R.
V. |
|