des Nieuwen Verbonds opgenomen zijn, en van Prof. de Groot: De waarde van het Boeddhisme, naar J. Barthélemy Saint. Hilaire.
Veel minder hoog loopen wij met die stukken, en hun getal is betrekkelijk groot, die opgesteld zijn met het bepaalde doel om de zoogenaamde Moderne Theologie te bestrijden. Wij ontkennen niet dat de redactie aanleiding in overvloed vond om zich te verheffen tegen bestrijders van hare gevoelens, dat zij zelfs menigen stouten aanval op haar stelsel had af te slaan; maar wij hadden liever gezien dat die kamp elders gevoerd ware dan in het tijdschrift, dat, volgens zijn titel reeds, geen Strijdschrift moet zijn. De verhandeling van den heer van Herwerden, Bijdrage tot de juistere waardering van het Evangelie van Johannes, naar vorm en inhoud; waarvan hier het laatste gedeelte is opgenomen, bevat veel, zonder tegenspraak zeer veel schoons en merkwaardigs; maar zou hare belangrijkheid en hare bruikbaarheid voor de beschaafde lezers er niet bij gewonnen hebben, indien de auteur zijn onderwerp op zich zelf had beschouwd en niet zich ten hoofddoel gesteld om de onjuistheid te betoogen van de wijze, waarop de hoogleeraar Scholten het vierde Evangelie beschouwt? Hebben dan die beschaafde christenen de werken van Scholten steeds zoo bij de hand; zijn zij in staat de argumenten van weerszijde aangevoerd te wegen en zoo een zelfstandig oordeel zich te vormen?
Doch reeds genoeg. Wij eindigen met den wensch dat Waarheid in Liefde voortdurend vele lezers vinde, en wij achten de vervulling van dien wensch verzekerd, indien het eerste stuk van den nieuwen jaargang, met de Voorlezingen van Ds. Reitsma, als eene proeve van den geheelen inhoud mag worden aangemerkt.