Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1862
(1862)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijVan Druten en Bleeker's goedkoope bibliotheek voor alle standen. Te Sneek, bij van Druten & Bleeker. In post oct.Lang werd geklaagd over de duurte der Nederlandsche boeken. Men beriep zich op Frankrijk, op Duitschland, eenigermate ook op Engeland, wijzende op de spotprijzen, voor welke, inzonderheid in het eerstgenoemde land, de boeken worden verkocht. Die klagt was, en is nog, wel niet ongegrond, maar toch overdreven en onbillijk. 't Is waar, Fransche uitgaven, maar nog veel meer de Belgische nadrukken van romans, tooneelstukken en dergelijke zijn sedert eene reeks van jaren uiterst goedkoop geweest, zoodat men er op kon rekenen, dat de Nederlandsche vertaling, indien men er eene uitgaf, vier- of vijfmaal zooveel kosten zou als in het oorsproukelijke, en hoewel het verschil met het Hoogduitsch niet zoo sterk in het oog sprong, was het toch te groot om niet in het oog te vallen. Men heeft zich ter verdediging van onzen boekhandel beroepen op het beperkte van ons taalgebied, daar dien ten gevolge het debiet zich alleen beperkte tot ons vaderland en nu en dan ook tot onze in Indië wonende landgenooten. En dat teregt; maar 't is niet het eenige, want een groot gewigt wordt in de andere schaal gelegd door de verbazend hooge honoraria van geliefkoosde buitenlandsche schrijvers, waarbij de geringe belooning van eenen Nederlandschen vertaler niet in aanmerking komt, zoodat de uitschotten van den oorspronkelijken uitgever te dezen, die van zijnen Nederlandschen confrater honderde, ja somwijlen duizende malen te boven gingen. Maar wat men te veel voorbijzag was dit, dat b.v. een roman in 't oorspronkelijke in klein formaat, digt en eenvoudig gedrukt, los of in 't geheel niet ingenaaid, als fabriekwerk werd afgeleverd, terwijl de Nederlandsche uitgave verscheen in groot 8vo., op goed papier, met ruimen letterdruk en breede randen gelithographieerden titel met vignet, zorgvuldig ingenaaid en van eenen | |
[pagina 82]
| |
netten omslag voorzien. Dit alles verduurt aanmerkelijk. En toch - het publiek, dat gedurig den ouden koekoekszang over te dure boeken aanhief, begeerde niet wat ze goedkooper kon maken. Men heeft reeds voor jaren onderscheidene proeven genomen om b.v. romans in klein formaat en tot goedkoopen prijs, zonder plaatjes en dergelijken toestel uit te geven; maar men begeerde ze niet, het heetten kinderboekjes, en leesgezelschappen noch leesbibliotheken hielpen er den uitgever af. In hoever nu die veelvuldige leesgezelschapen leesbibliotheken zelve, bewijzen aan den eenen kant van den leeslust der natie, aan de andere zijde het aankoopen voor eigen rekening helpen belemmeren, laten we hier aan zijne plaats. Dit slechts constateren wij, dat afwijking van het deftig groot 8vo. met den aankleve van dien zoo menigmalen is tegengevallen, dat er inderdaad moed toe behoorde, om het ijs nog weder op nieuw te breken en nuttige boeken - die weelde-lectuur wil, betale dan ook met weelde-geld! - verkrijgbaar te stellen tot eenen prijs, die den aankoop kon begunstigen en daardoor de winst uit het getal te doen voortvloeijen. Onder begunstiging van twee omstandigheden, die de uitgave zelve minder deden kosten - de snelpers en voor sommige soort van werken de houtsnede-figuren in den tekst - hebben enkele uitgevers dien moed gehad. Thieme geeft met goeden uitslag zijne ‘Guldens editie;’ Sythoff zijne allervoortreffelijkste, in alle opzigten de aanbeveling waardige ‘Geïllustreerde famil e-bibliotheek:’ van Druten en Bleeker begonnen reeds voor eenige jaren eene ‘goedkoope bibliotheek voor alle standen, of verzameling van nuttige boeken over allerlei vakken van wetenschap, door de beste onzer hedendaagsche schrijvers.’ In de voorrede voor de eerste proeve noemde prof. Hofstede de Groot dat plan ‘grootsch;’ en inderdaad als wij acht geven op den stapel werken, aldus uitgeven; als wij zien hoe rijk de inhoud, hoe belangrijk de strekking, hoe keurig de uitgave, hoe laag de prijs is, dan kunnen we niet anders, dan deze onderneming ten hoogste toejuichen en haar nadrukivelijk aanbevelen aan ieder, die ‘goed en goedkoop’ wenscht te zien vereenigd in hetgeen hij zich aanschaft ten nuttigen gebruike. Immers, en dit kenmerkt reeds terstond deze uitgave in het algemeen, het zijn geene werken van smaak, maar van | |
[pagina 83]
| |
praktisch nnt: geschiedenis, aardrijks- en volkenkunde, natuurwetenschap en dergelijke. Ook staat ieder werk geheel op zich zelven, zoodat men niet wane het geheel te moeten hebben, om iets compleets te bezitten. Het formaat is het zoogenoemde post 8vo, het papier helder, de druk compres, maar zonder dat dit de duidelijkheid in het minst benadeelt. En de prijs is inderdaad uiterst matig. Wij hebben ons de moeite gegeven om eene vergelijking na te rekenen met den gewonen groot 8vo, druk en den traditioneelen prijs van 15 cent per vel druks, en bevonden, dat indien de XVI eerste deeltjes, die nu te zamen ƒ 16,70 kosten, op de gewone wijze waren uitgegeven, zij ƒ 50, - zouden beloopen, en zij zijn zoo goedkoop zonder dat het nette, bruikbare, heldere in het allerminst schade lijden. Inderdaad, al waren het alleen belletrische schriften, uit welke deze ‘bibliotheek’ bestaat, dan nog zouden de uitgevers dank verdienen wegens de goedkoope wijze, waarop zij de gelegenheid stelden om den tijd te korten door onderhoudende boeken; maar de wakkere firma heeft teregt begrepen, dat het vooral aankomt op het bezorgen van wezentlijke lectuur, op het voorzien in die behoeften, welke de industriëel en de onderzoeker gevoelen, en toch bij zoo hoogen boekenprijs moeijelijk kunnen bevredigd worden in eenen tijd, waarin eene verbazende ontwikkeling van landbouw enz wel vrachten gelds binnen het land brengt, maar zonder dat het iets baat aan hen, wier verdiensten geenen gelijken tred houden met de steeds hooger opgedreven prijzen der eerste levensbehoeften. Zij die in dit geval verkeeren, behooren in geenen deele tot de uitzonderingen. Men vindt hen bij honderden, bij duizenden, en zij moeten zich des te ongelukkiger gevoelen, naarmate de outwikkeling van alle vakken van menschelijke kennis behoeften openbaart, welker bevrediging door de beperkte inkomsten bepaald wordt verboden. Ziedaar het grondbeginsel, waartoe men de zaak moet terugbrengen. Ret. moge haar met zijn eigen voorbeeld verduidelijken. Dertig jaren geleden bragt zijne maatschappelijke betrekking hem ongeveer hetzelfde op als nu - hij ontvangt een vast tracten ent, ‘ten laste van 's lands schatkist.’ Destijds meende hij tot voortzetting zijner wetenschappelijke onderzoekingen eene som van ƒ 50, - 's jaars | |
[pagina 84]
| |
aan boeken te kunnen, te mogen, en uit belangstelling en pligtgevoel ook te moeten besteden. Wat verstandelijke winst zou het hem hebben opgeleverd, indien hij de hem voor zijn vak benoodigde werken niet dan tot denzelfden prijs als voor 30 jaren had kunnen bekomen? De geldswaarde is in dezen tijd bepaald met 40% verminderd. Derhalve: ismard die voor 30 jaren ƒ 1000 - inkomen had en daarvan ƒ 50. - aan boeken ten behoeve van zijn studievak besteden kon (d.i. 28%), kan er nu niet meer dan ƒ 30, - aan besteden. En als men nu hierbij nog in aanmerking neemt, hoeveel hooger de eischen der wetenschap zijn dan voor het derde eener eeuw, dan valt zonneklaar in het licht, dat het goedkooper worden van nuttige boeken over onderscheidene vakken van algemeen belangrijke wetenschap inderdaad veel meer is dan het goedkooper worden van een handelsartikel - dat het in verband staat tot de geestesontwikkeling van het beschaafde deel der natie. Deze opmerkingen zijn allezins geschikt om de onderneming der uitgevers van Druten en Bleeker in het regte licht te stellen. Breede beoordeeling van ieder werk afzonderlijk verwachte men hier niet. Eene korte aankondiging volsta. 't Is een drietal jaren geleden, dat de tweede druk werd uitgegeven van de Geschiedenis der Christelijke kerk, vrij bewerkt naar het Hoogduitsch van H. Thiele, Hofprediker te Brunswijk, door H. van Berkum, predikant te Nieuw-Beerta. Met eene voorrede van Dr. P. Hofstede de Groot, hoogleeraar te Groningen (Irijs ƒ 1,80). Met regt noemt prof. de Groot deze kerkgeschiedenis ‘gemakkelijk, los en aangenaam geschreven en in eenen uitmuntenden geest gesteld.’ Met hem zijn wij overtuigd, dat zij eene leerzame en niet vermoeijende lectuur zal zijn, en menigeen ongemerkt de hoofdzaken der kerkgeschiedenis, in hare belangrijkheid en strekking, in zich doen opnemen. Trouwens, het werk paart zaakrijkheid aan beknoptheid, en zooveel als het aangaande de geschiedenis der Christelijke Kerk te lezen geeft, behoort ieder Christen, die aanspraak maakt op verstandelijke beschaving, er van te weten. Mede verscheen in tweede uitgaaf, en mede ingeleid door eene voorrede van een' hoogleeraar (Dr. C.H.D. Buijs Ballot): | |
[pagina 85]
| |
Geschiedenis der Schepping, door H. Burmeister. Hoogleeraar aan de universiteit te Halle. Naar den vijflen druk uit het Hoogduitsch, door A. Winkler Prins, Mith. et Phil. Nat. Cand., Doopsgezind leeraar te Veendam. (Prijs ƒ 3,50.) Een lijvig (meer dan 800 bladz.) maar allerbelangrijkst boek! Het is eene historische geologie, want het levert eene ontwikkeling van hetgeen de ontdekkingen in de lagen der aardkorst leeren aangaande het ontstaan en de voortgaande vorming van den aardbol; maar het is meer dan dat, daar het ook acht geeft op de bewerktuigde (organische) schepping. Ten aanzien van den mensch spreekt het de bepaalde meening uit, dat niet alle menschenrassen van één ouderenpaar afkomstig zijn. Wij willen daarin niet beslissen, hetgeen ook niet zonder eene uiterst onwetenschappelijke aanmatiging, zou kunnen geschieden in een paar regelen. Dit alleen willen wij zeggen, dat indien dit resultaat in strijd is met de H. Schrift, zulks niemand behoeft of behoort te schokken in zijn godsdienstig geloof; want de oorsprong des menschelijken geslachts al dan niet uit één ouderenpaar, Adam en Eva, is geen religieus, maar een zuiver historisch physiologisch vraagstuk, waarmede de eerwaardigheid des Bijbels als godsdienst oorkonde even weíníg staat of valt, als met de bewering der K Schrift, dat de maan tot de groote hemelligchamen behoort, de sterren tot de kleine, hetgeen nogtans door de wetenschap onwederlegbaar wordt tegengesproken. Van sterren gesproken: De schrijver beweert, dat de wachters van Uranus eene terugloopende beweging hebben. Er zijn meer sterrekundigen, die dat zeggen. De waarheid is, dat de banen der wachters van Uranus bijna loodregt staan op het vlak van de loopbaan der planeet, zoodat het uiterst moeijelijk is, met juistheid de projectie dier loopbanen op de laatste te bepalen. Het werk van Burmeister verdient alle aanbeveling aan alien die met de ‘Voorwereld’ nader verlangen bekend te worden dan men het uit oppervlakkige, stukswijze mededeelingen wordt of worden kan. Op den titel afgaande, zou men alligt meenen, dat men het niet al te naauw moet nemen met de woorden: ‘in het dagelijksch leven,’ op den titel van: De scheikun ie in het dagelijksch leven, door F.W. Johnson, M.A., Hoogleeraar in de scheikunde en de geologie aan de universiteit te Durham. Voor | |
[pagina 86]
| |
Nederland bewerkt, door Dr. J.W. Gunning, Lector aan de Hoogeschool, Lector aan de technische school te Utrecht. Prijs der 3 dln., zamen 672 bladz., ƒ 3,00. Doch dit allerbelangrijkste en alleraangenaamste boek is inderdaad een werk ‘voor het dagelijksch leven’ en kan zelfs door beschaafde huismoeders met vrucht worden gebruikt. Het geeft geene afgetrokken beschouwingen, zamengestelde bereidingen, verrassende zamenstellingen, verbazende ontbindingen, maar eene reeks van praktische mededeelingen aangaande: de lucht die wij inademen, het water dat wij drinken, den grond dien wij bebouwen, de planten die wij aankweeken, het brood dat wij eten, het vleesch dat wij braden, de dranken die wij bereiden (koffij, thee, cacao, bier, wijn, gedistileerd), zoete en narcotische stoffen (waarbij de tabak enz), vergiften, reukstoffen (o. a het verwijderen van stanken), de inademing, spijsverteering enz. Het is geen receptenboek, en toch kan men er eene ontelbare menigte nuttige aanwijzingen uit ontleenen, terwijl het de eigenschappen, de kracht, de vervalsching enz. doet kennen van eene menigte voorwerpen, in het dagelijksche leven voorkomende. Het verdient eene plaats in elke huiskamer Op een gansch ander terrein brengt ons: Veertig jaren. Geschiedenis van den laatsten tijd (1815-1855). Vrij bewerkt naar het Hoogduitsch van K. von Rotteck en anderen, door P. van Os. Tweede uitgaaf. 852 bladz. Prijs ƒ 3,30. Wij lazen geene betere geschiedenis van Europa, na den val der eerste Napoleoutische dynastie. Zij is met groote onpartijdigheid geschreven en plaatst de gebeurtenissen in ondering verband, zoodat alles één geheel uitmaakt. De ethnographische en synchronistische methoden zijn gelukkig vereenigd. Wanneer wij zeiden: ‘geschiedenis van Europa,’ sluit dit niet uit, dat b.v. ook de Vereenigde Staten van Noord-Amerika, de betrekkingen met China en Japan enz., enz. worden behandeld. Aan iemand, die eene beknopte geschiedenis van de laatste ‘veertig jaren’ of eigenlijk van 1815 tot na de vestiging van het tegenwoordige Fransche keizerrijk verlangde, zouden wij inderkaad niets beters weten in handen te geven. Het boek laat zich bovendien zeer aangenaam lezen. Mede verscheen reeds een tweede druk van Dr. F.E.J. Crügers Grondbeginselen der natuurkunde, door de eenvoudigste | |
[pagina 87]
| |
proeven toegelicht. Voor Nederland bewerkt door W.M. Logeman. Met omstreeks 450 in den tekst gedrukte houtsneêfiguren. (789 bladz. Prijs ƒ 3,90). Wij hebben dit werk met de uiterste belangstelling gelezen. Het populariseert op uitnemende wijze de wetenschap, uitgaande van de hoogte waarop zij staat in onzen tijd. Het ligt echter in den aard der zaak, dat het hier en daar nog al wat in den lezer onderstelt. Trouwens, deed het dat niet, dan zou het in eene uitvoerigheid moeten vervallen, die nu kan worden vermeden, dewijl van iemand, die zulk een handboek der natuurkunde gebruikt, toch wel ondersteld mag worden, dat hij ook in andere gedeelten der natuurwetenschap niet geheel en al vreemdeling zijn zal. Zoo dient men, om slechts één voorbeeld te noemen, wel iets aan de sterrekunde gedaan te hebben, om een klaar denkbeeld te erlangen aangaande hetgeen nopens de snelheid van het lieht, bladz 542 volg., wordt afgeleid uit de waarneming der verduisteringen van de wachters van Jupiter. Wij hebben de oorspronkelijke Physik van Crüger wel eens gebruikt, doch hebben haar op 'toogenblik niet bij de hand. Maar dit durven we toch wel verzekeren, dat, gelijk in het algemeen de uitgevers allergelikkigst zijn in d e keus hunner vertalers, zoo ook dit werk meer is dan eene vertaling, inderdaad eene ‘bewerking voor Nederland,’ door welke Logeman zich een door en door bekwaam natuurkundige betoond en zich grootelijks verdienstelijk gemaakt heeftGa naar voetnoot(1). Ouder de vakken der natuurwetenschap, welker beoefening in de laatste jaren hier te lande reuzenschreden gedaan heeft, behoort ook de sterrekunde. Niet als b.v. de scheikunde door onmiddellijken invloed op het industriële leven onder de menschen gebragt, levert zij een aanschouwelijk blijk, wat de impulsie van één groot man vermag op de beoefening eener wetenschap. Voor 25 jaren kon de steller dezes geenen uitgever vinden voor eene vertaling van de astronomische voorlezingen (omwerking der meermalen uitgegeven Briefe) van Brandes, ofschoon zulk eene vertaling | |
[pagina 88]
| |
zeer was aanbevolen door den hoogleeraar Moll, in zijne voorrede voor de Beschrijving van den sterrenhemel van Bleibtreu. Maar daar trad Prof. Kaiser, een der eerste sterrekundigen van onzen tijd, op als krachtig bevorderaar der sterrekundige wetenschap onder den beschaafden stand, en zie! zijne eigene werken, schoon vrij hoog in prijs, beleven meer dan ééne uitgave; andere populaire astronomiën vinden haar publiek; de Wonderen van den sterrenhemel door Ule, in Sythoff's bovengenoemde, Familie-bibliotheek,’ vertaald door Ds. van Oosterzee, worden een van de meest gezochte werken uit die belangrijke uitgave, en ook het werk: Het heelal en zijne wonderen. Populaire voorstelling der sterrekunde en sterrekundige aurdrijkskunde; door A. Diesterweg. Vrij bewerkt naar den zesden druk uit het Hoogduitsch door Dr. W. Gleuns Jr. Met platen (533 bladz Prijs ƒ 2,40) beleeft binnen vier jaren eenen tweeden druk. Terwijl het zoo even genoemde geschrift van Ule meer een tafereel is, waarin het ontdekte in grootsche en breede trekken wordt voor de oogen geschilderd, wijst Diesterweg meer de wiskundige grondslagen aan, die tot de ontdekkingen hebben geleid. Ten einde deze aankondiging niet enkel te laten bestaan in algemeenheden, willen we ter afwisseling een paar aanmerkiugen invlechten. Bladz. 224 staat, dat de middelpuntvliedende (centrifugale) kracht dezen haren naam ‘vrij onbepaald en onjuist’ draagt. Waarin dat onbepaalde en onjuiste te zoeken zij, zien wij niet in. Aangaande eene kracht kan men alleen oordeelen uit hare werking. En welke is nu de werking der centrifugale? Dat het ligchaam, alleen aan deze kracht overgelaten, zich hoe langer zoo verder van het middelpunt zou verwijderen - het als zou ontvlugten. Doch indien men, van eene levenlooze kracht sprekende, er geen bezwaar in vindt, om haar een zoeken van, een streven naar een middelpunt toe te schrijven, zien wij niet in, waarom eene andere niet zou kunnen gezegd worden, het middelpunt te schuwen of te ontvlieden. Bladz. 245 wordt ten aanzien der lunarische verklaring van de meteoorsteenen gezegd: ‘de mogelijkheid kan niet ontkend worden; er zouden daartoe krachten op de maan moeten werken, vermogend genoeg om een ligchaam in de | |
[pagina 89]
| |
hoogte te werken met eene snelheid, 13maal zoo groot als die van een kanonskogel op aarde. Waarschijnlijk is het echter in geenen deele.’ Daar latende, dat tegenwoordig de snelheid van een kanonskogel niet meer als vroeger eene eenigzins bruikbare snelheidsmaat is, veroorloven wij ons op te merken, dat de schrijver er wel had moeten bijvoegen, waarom de zaak onwaarschijnlijk is, namelijk omdat, gelijk reeds voor jaren door Olbers is in het licht gesteld, tot de lunaristische verklaring der meteoorsteenen niet alleen eene, het eerst door Laplace berekende, snelheid van den uit de maan geworpenen steen, maar ook eene hoogst zamengestelde en in hare bijzonderheden uiterst zeldzame rigting zal noodig wezen, om dien op de aarde te doen nedervallen. Voor de lezers van Diesterweg's boek had daarvan wel iets meer moeten worden gezegd. Bladz. 391 staat, dat de 7 hoofdsterren van den grooten Beer van de tweede grootte zijn. Klaarblijkelijk wordt daarmede de bekende groep ‘de wagen’ bedoeld, maar Megrez is van de derde, en niet van de tweede grootte, gelijk ook bladz. 408 goed staat. Bladz. 408 leest men: ‘Verbindt men de achterwielen van den wagen door eene regte lijn en verlengt men die in gedachten naar boven, dan ontmoet zij eene ster der tweede grootte, de poolster.’ Dit ‘naar boven’ is onjuist, want de verbindingslijn loopt even dikwijls naar beneden als naar boven. Het moest zijn: ‘Trekt men in gedachten eene lijn van het eene achterwiel naar het andere, en wel zoo, dat zij loopt naar die ster, welke in het verlengde van den dissel staat,’ enz. Bladz. 264 wordt het door Arago geschrevene aangehaald: ‘om wiskundig te spreken kan Archimedes (met zijn bekend gezegde, dat hij den aardbol zou opheffen als men hem slechts een steunpunt buiten denzelven gaf) de aarde opheffen, doch eerst na veertig millioenen eeuwen onafgebroken drukking zal de verplaatsing naauwelijks de dikte van een haar bedragen.’ De vertaler noemt deze uitspraak ‘der overdenking wel waardig,’ maar met de bijvoeging: ‘heeft de schrijver niet iets wezenlijks vergeten er bij te voegen?’ De bescheidenheid, in deze woorden doorstralende, doet den vertaler eer aan; maar hij behoefde niet te schromen, | |
[pagina 90]
| |
te zeggen dat Arrago hier, gelijk op meer plaatsen in zijne schriften, zich door het gewigt van zijnen wel verdienden roem heeft laten verlokken tot het schrijven van iets, dat men, zoo men 't bij een ander vond, een bluf zou noemen. En dat is het, zoolang de plaats van het steunpunt en de lengte van den hefboom niet bepaald worden. Een man als Arago had zulke dwaasheden niet moeten zeggen. - De maankaart is meer fraai dan naauwkeurig, en op de sterrekaart staan de drie sterren van Orion's gordel geteekend als van de derde grootte, hoewel zij bepaald van de tweede zijn. De zee en hare wonderen. Natuurkundige beschrijaing ran hetgeen zij is en hetgeen zij bevat. Naar den vierden druk uit het Hoogduitsch van Dr. G. Harting, door A. Winkler Prins (413 bladz. Prijs ƒ 1,90), en: De zee en hare beheerschers; if beknopte geschiedenis der voornaamste zeemogendheden van vroegeren en lateren tijd. Naar het Engelsch van Dr. Alfred Elwer. Voor Nederlanders bewerkt door A.A. Deenik (364 bladz. Prijs ƒ 1,70) behooren eenigermate bij elkander, maar staan toch ook ieder op zich zelven. De zee levert èn op zich zelve èn ten aanzien van hare dieren- en plantenwereld eene zoo verbazend rijke stof van leerzame en aangename beschouwing, dat niemand deze twee boeken onvoldaan uit de hand zal leggen. Het laatst aangeduide heeft voor onze landgenooten veel gewonnen door omwerking van 't geen onze voorvaderen betreft. Daardoor nu - kan het ook anders? doch het hindert niet, omdat het twee verschillende werken zijn - loopt het hier en daar ineen met: Wat men van de aarde weet, en hoe men tot de kennis daarvan is gekomen, zijnde de meer juiste dan sierlijke titel van een werk, door Dr. Ho Berghaus, hoogleeraar te Potsdam, door den schrijver voor Nederland nader bewerkt en vermeerderd en uit het Hoogduitsch vertaald door P. van Os, (II dln., 4 st., zamen 1127 bladz. Prijs ƒ 4,80). Dit werk is eene zeer belangrijke beschouwing van vroegere en latere aardrijkskundige ontdekkingen, benevens eene algemeene aardrijksbeschrijving. Het is opmerkelijk in een opzigt, dat reeds bij het lezen van den titel moet in het oog vallen, namelijk, dat de schrijver ten behoeve der Nederlandsche uitgave zijn werk heeft verrijkt met een overzigt van de scheepstogten der Nederlanders in de zeventiende en achttiende | |
[pagina 91]
| |
eeuw, waarin de verdiensten onzer landgenooten omtrent de uitbreiding der aardrijkskundige wetenschap, op eene waardige wijze in het licht worden gesteld. Wij zijn, zooveel bekendheid, met de togten, ontdekkingen en schritten van onze voorvaderen bij den buitenlander niet gewoon, en verblijden ons dus over 't geen wij hier lezen, hoewel het nog voor aanvulling en verbetering vatbaar ware. Eéne vraag slechts: als de schrijver met al die bijzonderheden bekend was, waarom ze dan niet van den aanvang af in zijn werk opgenomen? En hiermede is de ‘eerste serie’ dezer allernuttigste ‘bibliotheek’ gesloten. Van hetgeen wij later als ‘tweede serie’ ontvangen, zullen we mede een kort verslag geven. In meer bijzonderheden te treden, verbood ons de weinige ruimte, over welke wij in dit tijdschrift te beschikken hebben. |
|