houdt stand, niets is van langen duur. De eene ontdekking verdringt de andere; eene schijnbaar uiterst nuttige en voldoende onderneming is binnenkort als ongenoegzaam verouderd. Altijd verlangt men iets nieuws; iets, dat nog niet was; even als de vlinder, die van de eene bloem op de andere dartelende, immer aangenamer, immer interessanter bezigheid verlangt.
En toch, niettegenstaande die zucht naar vooruitgang, naar ontwikkeling, naar beschaving, die zich alom openbaart, zijn er nog menschen, die het oude boven het nieuwe verlangen; die een onuitstaanbaren afkeer hebben van alles, wat de oude vormen wil of dreigt te verdringen. Zij houden zich aan den slakkengang en het woord: vader en grootvader deden het zoo, is op hunne lippen bestorven. Dezulken hebben zich dan ook in het dagelijksche leven den naam verworven van: menschen uit den tijd der trekschuiten.
Het kan geene verwondering baren, dat deze menschen geene rust, geene genoegdoening kunnen erlangen, wanneer zij met de beoefenaars der vooruitstrevende praktijk in aanraking komen. En moge hunne gehechtheid aan het oude eenigen tijd de kracht van het nieuwe kunnen trotseren, weldra zal die gehechtheid toch moeten zwichten, en zullen zij, of zich met de denkbeelden van de anderen moeten verzoenen, - of wanneer zij te trotsch zijn om dit te bekennen, toch hunne eigene denkbeelden veel minder waarde dan vroeger toeschrijven.
Wil men dien strijd, en de hevigheid waarmede hij soms gevoerd wordt, leeren kennen? Wil men dien strijd gadeslaan, zonder dat men zich ergert aan ontwikkeling van technische theoriën, die de oningewijdde niet begrijpt? Wil men zich aan de theetafel, of in het salon overtuigen van de noodzakelijkheid der overwinning van de industrie op de oude sleur?......Men schaffe zich dan het boekwerk aan, welks titel wij hierboven afschreven.
De roman van Paul Stein is geene dorre schets, geene drooge opsomming van voordeelen des stooms boven den handenarbeid. Neen! het is eene levendige, bezielde schildering van den bedoelden strijd, eene aangename liefelijke teekening van de zegepraal, - alles gedoscht in het kleed