van twee jaren noodig is geworden, bewijst voorts, dat het boekje aan de verwachting heeft beantwoord, en dat vele onderwijzers het bij de beoefening der vormleer in hunne scholen tot leiddraad hebben gekozen.
De wet op het lager onderwijs, van 13 Augustus 1857, heeft eenmaal de vormleer opgenomen onder de verpligte leervakken, en het zoude thans doelloos zijn nog te onderzoeken, of deze wetenschap, gelijk zij door de meeste onderwijzers opgevat en beoefend wordt, inderdaad dienstbaar is tot de ontwikkeling van het verstand van jeugdige kinderen, die veelal nog geen gezond denkbeeld hebben van de beteekenis der woorden hunner eigene moedertaal. Naar onze bescheidene meening, moest het taalonderwijs het begin, de voortzetting en het einde zijn van alle schoolwetenschap, en het hoofdmiddel tot vorming van den geest en de veredeling van den smaak; doch niet alle deskundigen denken aldus, en daarom moeten wij wel vrede hebben met de positieve rigting, die onze hedendaagsche toongevers aan de opvoeding en het onderwijs der jeugd hebben weten te geven.
De vormleer is intusschen geen nieuw vak van onderwijs. Zij werd, vijf-en-dertig jaren geleden, op een aantal scholen van ons land met meer of minder succes onderwezen, en de handleiding van van Dapperen, uit twee stukken bestaande en grootendeels aan Pestalozzi ontleend, was gedurende onderscheidene jaren het voornaamste, zoo niet het eenigste, bruikbare leerboek, hetwelk op de meeste scholen tot lichtbaak verstrekte. Bij de volmaking der methode van onderwijs in andere leervakken, bemerkte men naderhand leemten in den leergang der vormleer, en de omvang van het volksonderwijs werd allengs zoodanig gewijzigd, dat het wel niet anders kon, of de vormleer moest ook aan de beurt eener hervorming komen.
De schrijver van bovengenoemde handleiding heeft, naar zijn beste weten, beproefd, de beoefening der vormleer met de tegenwoordige rigting van het volksonderwijs in overeenstemming te brengen. Reeds hierboven hebben wij aangestipt, dat deze rigting onze goedkeuring niet wegdroeg, doch onze individuële overtuiging dienaangaande mag ons niet weêrhouden de pogingen te appreciëren van hen, die de vormleer zijn toegedaan, en die hunne kennis dienstbaar