De uitgever van Mathieu Laensberg en de directeur van den boekhandel ten tijde van het keizerrijk.
De uitgever van Mathieu Laensberg had der aarde, onder andere kleinigheden, eene groote pest voor het jaar 1810 voorspeld, en om een goed gebruik van haren geesel te maken, had hij dezelve zonder omwegen in Rome geplaatst. De directeur van den boekhandel, verontwaardigd over zulk eene vermetelheid, deed hem voor zich verschijnen. - ‘Hoe! ongelukkige! plaatst gij de pest in Rome?’ - ‘Mijn God! mijnheer ik moet haar toch ergens zenden. Men voorspelt ons alle jaar eene pest; verleden jaar heb ik haar in Spanje geplaatst, thans is de beurt aan Italië.’ - ‘Maar weet gij dan niet dat Rome weder met het Keizerrijk zal vereenigd worden? Gij zijt een oproermaker.’ - ‘Mijnheer, ik ben vader van een huisgezin; deze almanak is mijne eenige hulpbron. Hoe zal ik leven wanneer gij mij de pest ontneemt?’ (hier werd de directeur aangedaan). ‘Nu,’ zeide hij hem zachter, ‘zend de pest ergens anders heen.’ - ‘Kunt gij haar te Hamburg velen?’ vraagde de arme man nederig. - ‘Ja te Hamburg wel’ hervatte de directeur onverschillig. De man ging heen, wel voldaan dat hij zijn regter bewogen en zijne pest behouden had, toen hij den directeur uit het venster hoorde roepen: ‘Mijnheer, eens en vooral, zendt de pest maar naar Petersburg.’ Hij had aan de vereeniging der Hanzesteden en aan den Russischen veldtogt gedacht.