Gedachten over vrijheid van John Stuart Mill. Uit het Engelsch. (Te) Groningen (bij) J.B. Wolters, 1859. 171 blz. kl. 8vo. Prijs f 1,50.
Deze gedachten van den bekenden staathuishoudkundige, j.s. mill, zijn de eere wel waard, van in onze taal vertolkt te zijn, zonder dat dit echter iets noodzakelijks kan worden genoemd. Voor het publiek toch, het gewone publiek, is het werkje te afgetrokken, terwijl de meesten, die buiten dien uitgebreiden kring staan, in onzen tijd de Engelsche taal magtig zijn, en voor dezen zal de lezing van het oorspronkelijke wel zoo aangenaam zijn als die van deze vertaling, welke, - ofschoon de vertaler beweert zijn best gedaan te hebben om een Nederlandsch boek te leveren, zonder des schrijvers eigenaardigen stijl te verwateren, - over het algemeen stroef, en dikwijls duister is. Maar het origineel kost f 5,25, en deze vertaling f 1,50, en men passe het ‘alle waar naar zijn geld’ ook hier toe.
De vrijheid, waarover in deze gedachten gehandeld wordt, is niet de vrijheid van den wil, het crux der theologen en der philosophen, maar de burgerlijke of maatschappelijke vrijheid, de twistappel der staathuishoudkundigen. Zij die weten, welke rigting de schrijver is toegedaan, zullen reeds begrijpen, hoe hij over zijn onderwerp denkt, en menigeen zal aarzelen hem alles wat hij beweert, toe te stemmen. Niemand zal echter ontkennen, dat ons hier grondige beschouwingen geschonken worden, dat de schrijver zich geheel door eene zedelijke hoofdgedachte laat leiden, en de edele verontwaardiging waarmede hij over onwettige houdingen in het maatschappelijke, over onregtvaardige onderdrukking van het individu spreekt, zal elken lezer voor hem innemen. Mill is enthusiast voor zijn onderwerp, maar zoo als meer bij enthusiasten plaats heeft, hij is geheel theoreticus, en zeer zeker zou veel van hetgeen hij voor de vrijheid van het individu verlangt, in de praktijk onmogelijk bevonden worden.
De vertaler eindigt zijn voorberigt met de mededeeling, dat hij zijnen naam niet op den titel heeft laten drukken, omdat hij, helaas, te zeer overtuigd is, dat hetgeen de schrijver op bladz. 45 en 46 van dit werkje aangaande zijn land zegt, ook in ruime mate op het onze toepasselijk is. Daar