slachtigen werkkring van diender en jagtopziener, over de gepluimde, sierlijk bekwaste en toch onkundige rijks-veldwachters, over het gebrek aan noodige inlichtingen door de superieuren, enz., enz., al die klagten, vooral die over de onkunde van sommige nieuw aangestelde jagtbeambten, vinden wij zoo billijk, dat wij de gegrondheid daarvan met een paar bewijzen, aan eigene ondervinding in onzen omtrek ontleend, willen staven. - Door geloofwaardige menschen werd mij eenigen tijd geleden verteld, dat in hunne gemeente een nieuw opzigter was gekomen, die zich al dadelijk door zijne gesprekken het aanzien wilde geven van grondige jagten vischkennis, maar wiens woorden eene verregaande onwetendheid op dat punt verraadden: want de groene opzigter had zich in de herberg in tegenwoordigheid van eenige boeren laten ontvallen, dat hij de meeste vogels goed aan hunne vlugt kende, maar bunsings had hij hier nog maar niet zien vliegen.
Men kan nagaan hoe spoedig alle jagers, en vooral de stroopers uit dien omtrek begrepen, hoe zwaar de nieuwe opzigter woog en wat zij van zulk eenen te hopen of te vreezen hadden.
Kort na zijne aankomst, gaat de genoemde opzigter zijne ronde doen, en ziet, even buiten de kom der gemeente, twee mannen bezig met visschen. Zij waren niet ver van hem en hij ziet duidelijk, dat zij telkens een netje aan een langen stok gebonden met kracht in de sloot werpen, met moeite daaruit halen en iederen keer den vollen inhoud op den kant uitstorten. Nu ontbrandt zijn dienstijver; hij wil, hij moet hun patent en hunne permissie zien. Met veel moeite komt hij over de dwarsslootjes bij hen, en vraagt op gezaghebbenden toon hun die beide bewijzen af. ‘Ben de gek, of wah mankeer doe?’ zegt een der mannen. ‘Wel, kerrel! zie de nie dah wun aon 't baggere zijn?’
En wat de ondoelmatigheid der sierlijke kleeding van de rijks-veldwacht aangaat, steller dezes hoorde meermalen van sommige stroopers, die verklaarden, dat het stroopen tegenwoordig geene kunst meer was: want dat de blinkende heeren op een kwartier afstands konden herkend worden, en dat die heeren het wel zouden laten, zoo als de vorige opzigters deden, om overal over en door te gaan, om een strooper te achterhalen.