te wachten hadden. Die karakterisering moge een sprekend blijk zijn, zoowel van de nederigheid als van de waarheidsliefde des schrijvers; wij hadden gaarne gewenscht, dat hij overtuigd ware geweest van de hoogere eischen, welke men aan eene Geschiedenis der Nederlandsche Letterkunde moet doen. Hij zou dan waarschijnlijk een anderen titel voor zijn werkje hebben gekozen, en daardoor het verwijt zijn ontgaan, van een fiks uitgewassen jongman te hebben willen steken in een kinderpakje. Zulk eene weinig passende kleeding is hinderlijk voor de beweging, nadeelig voor de ontwikkeling van hem die ze moet dragen; laat ons zien in hoever het werkje van den heer zeegers hiervan het bewijs oplevert.
De schrijver verdeelt (bladz. 1) de G.d.N.L. in 4 tijdvakken:
1. | Oudste Letteren. Van 800-1150. |
2. | Oude Letteren. Van 1150-1550. |
3. | Nieuwe Letteren. Van 1550-1795. |
4. | Nieuwste Letteren. Van 1795 tot op onzen tijd. |
Over het meer of min gepaste van deze indeeling willen wij niet twisten, maar gaarne hadden wij gezien dat S. de inleidingen op die hoofdperioden wat meer had uitgewerkt, den gang der litterarische ontwikkeling en beschaving onzer landgenooten wat uitvoeriger geschetst, den invloed die van buiten op hen inwerkte, met enkele trekken had aangewezen, om daardoor die indeeling zelve beter en duidelijker te motiveren. - Eene tweede aanmerking is deze: de S. heeft zich, bijna uitsluitend, tot onze dichters bepaald. Wel wordt met een enkel woord melding gemaakt van de romanschrijvers en humoristen van den tegenwoordigen tijd; doch hij, die in het besproken werkje iets zoeken wil omtrent onze historieschrijvers van meteren, van reyd, bor, wagenaar, te water, meerman, kluit, van wijn enz. kan zich de moeite wel sparen; hunne namen worden zelfs niet genoemd. Doch neen; hierin vergissen wij ons; want op bladz. 92 waar bilderdijks Geschiedenis des Vaderlands ter sprake komt, en eene vinnige bestrijding van het anti-Nassauwsche beginsel, dat in wagenaar doorstraalt, genoemd wordt, daar staat de naam van wagenaar, echter zonder meer, duidelijk te lezen.
Ook meenden wij hier en daar een zeker gebrek aan classificatie op te merken, zoo als b.v. op bladz. 49, waar van de dichters van minderen rang uit de derde periode gesproken