Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1859
(1859)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 719]
| |
Middelburg voorheen en thans. Bijdrage tot de kennis van den voormaligen en tegenwoordigen toestand van het armwezen aldaar. Door Dr. S. Sr. Coronel, Stadsgeneesheer te Middelburg. Middelburg, van Benthem en Jutting. 1859. In gr. 8vo. XVIII en 404 bl. f 3-60.Een zaakrijk, hoogst belangrijk boek inderdaad, dat veel meer is en geeft dan zijn eenvoudige titel: ‘Bijdrage’, belooft. Het getuigt evenzeer van een warm, menschlievend hart als van eene naauwkeurige, door juiste langdurige opmerking verkregen kennis, een helderen blik, bij schrandere onderscheiding en zuivere, vaste staathuishoudkundige begrippen. Blijkbaar kent de schrijver zijn onderwerp door en door; hij heeft zich de moeite gegeven om het in zijn ganschen omvang te overzien en in zijne geheele diepte te peilen; en wat de ontwerpen tot verbetering van bestaande kwalen aangaat - hij weet wat hij wil en noch halve maat regelen, noch utopiën, noch palliativen treft men bij hem aan. En voegt men daar nu nog bij, dat het boek overal, waar het onderwerp het slechts eenigermate toelaat, geschreven is in een levendigen stijl en met groote aanschouwelijkheid van voorstelling, - dan gelooven we, niet te veel te hebben gezegd en eene regtmatige hulde te hebben bewezen aan den schrijver. Doch met die algemeene lofspraak is noch hij, noch het publiek gediend. De tijd is voorbij, waarin men zich in zijn oordeel over een boek - dat wil eigenlijk zeggen: ten aanzien van het al of niet koopen en lezen van een boek - leiden liet door de uitspraak van een Tijdschrift; en een auteur, die schrijft om te onderrigten en op grond van verkregen kennis van zaken voor te lichten aangaande een belangrijk onderwerp, heeft er regt op, dat de openbare boekbeoordeeling het publiek in de gelegenheid stelle om zijn voordeel te doen met het geschrevene. Trouwens, ofschoon de arbeid van Dr. coronel bepaaldelijk Middelburg betreft, en in zoover zou kunnen geacht worden van een bloot localen aard te zijn, verdient het boek echter uit algemeener oogpunt beschouwd, en ook elders door philanthropie en staathuishoudkunde behartigd te worden; en dat wel in de eerste plaats | |
[pagina 720]
| |
met betrekking tot die steden, welke met Zeelands hoofdstad in het helaas! niet zeldzame geval verkeeren van haren voormaligen bloei te hebben verloren, gedeeltelijk te moeten teren op vroegere welvaart, bij den bestaanden toestand van handel, nijverheid, enz. moeijelijk zich nieuwe hulpbronnen te kunnen openen, en de laagste volksklasse te zien gevoed door eene weldadigheid der gegoeden, die lof verdient in zoover zij uit een Christelijk-menschlievend beginsel ontspruit, maar de bezorgdheid van den staathuishoudkundigen philanthroop verdient en wekt, daar hij er een palliatief in ziet, dat dit met de meeste palliativen gemeen heeft, dat het de kwaal te onmerkbaarder, maar ook te zekerder verergert. Het ook elders behartigingwaardige van het door Dr. coronel aangaande Middelburg in het licht gestelde ligt dan ook daarin, dat het onderwerp er in zijn ruimsten omvang in wordt opgevat. Dit blijkt uit een kort verslag van den inhoud. Na eenige algemeene aanmerkingen over philanthropie en pauperisme, met aanwijzing der voornaamste algemeene oorzaken van het laatste, geeft de schrijver eene uitvoerige en naauwkeurige geschiedenis van het armwezen te Middelburg. Die geschiedenis betreft niet alleen den loop van bloei en welvaart der stad in vroegeren en lateren tijd, maar ook wat daartoe aanleiding gaf, zoo ten aanzien van staatsgebeurtenissen als zaken van plaatselijken aard, en voorts hetgeen betrekking heeft tot levenswijze, prijzen der levensmiddelen, enz., vooral ook wat in den loop der tijden gedaan is, en hoe men het gedaan heeft, tot voorkoming van armoede en ondersteuning van behoeftigen en hulpbehoevenden, zoo door collecten als door liefdadige stichtingen, inrigting van armbesturen, enz. Dit alles is met groote naauwkeurigheid opgediept ook uit echte bescheiden, als: stedelijke verordeningen, rekeningen, enz., waarbij de schrijver de hulp van den bekwamen provincialen archivaris van visvliet erkentelijk vermeldt. Het zal naauwelijks noodig zijn te zeggen, dat geschiedenis en oudheidkunde in dit gedeelte des werks nog menige tot de hoofdzaak niet onmiddellijk behoorende bijdrage ontvangen. Meer dadelijk ligt het in den aard der zaak, dat over het policie-wezen en met name over hetgeen men de geneeskundige policie kan noemen - maatregelen in het belang der algemeene gezondheid - vrij wat licht verspreid wordt. In dit opzigt | |
[pagina 721]
| |
zijn over het algemeen de oude keuren, resolutiën en rekeningen onzer vaderlandsche steden nog te weinig onderzocht. Men komt dan somwijlen op kleinigheden, die naar de tegenwoordige denkwijze buiten de bemoeijing der policie liggen, maar toch èn als bijdragen tot de geschiedenis van het volksleven, èn als gezondheidsmaatregelen nog wel eenige opmerking verdienen. Zoo vond de schrijver dezes in de oorkonden der stad Zierikzee eene bepaling van het jaar 1450, waarbij verboden wordt het houden van een maaltijd ten huize van vrouwen, die in het kinderbed liggen. Zeer goede bepalingen vindt men ook in eene resolutie van 31 Augustus 1515 ter gelegenheid van de toen in de genoemde stad heerschende pest. Hierbij valt ons in, de aandacht der beoefenaars van geschied- en oudheidkunde te vestigen op hetgeen welligt in de archiven onzer oudste steden nog zou te vinden kunnen zijn als bijdrage tot de geschiedenis van die merkwaardige pestziekte, die 1348-1350 heerschte en onder den naam van ‘zwarte dood’ bekend is. De geleerde g.h.m. delprat heeft daaromtrent een verslag gegeven in dit Tijdschrift, 1832, Mengelw., bladz. 289-303, waarin echter slechts een paar berigten nopens ons vaderland voorkomen. Doch dit in het voorbijgaan. Het hoofdgedeelte des boeks bestaat in de afdeeling: ‘Tegenwoordige toestand van het armwezen te Middelburg.’ Door het woord ‘armwezen’ wordt eigenlijk de meer uitgebreide bedoeling van den schrijver te eng beperkt. Trouwens hij vestigt eerst en opzettelijk het oog op de onderscheiden soorten van armen, die hij onderscheidt in: hen, die tot de arbeidende klasse behooren - neringloozen en bedeelden - en de eigenlijke proletariërs. Men vindt daar zeer belangrijke opmerkingen nopens de physieke en zedelijke eigenschappen, de godsdienstbegrippen, de voeding, de woningen, de huwelijken en dergelijke onderwerpen; alles met eene uitvoerigheid, die den opmerkzamen beschouwer kenmerkt en aan de eene zijde niets voorbijgaat wat ter zake dient, maar zich ook aan den anderen kant onthoudt van nietsbeduidende aanmerkingen, gelijk wij over het geheel den schrijver het regt moeten laten wedervaren, dat hij volkomen naar waarheid zijne critiek kenschetst als betreffende altijd toestanden, nimmer personen. Het volksleven en de volkstoestand worden hier geschilderd | |
[pagina 722]
| |
met eene waarheid, die zich, al is men nooit geweest waar het boek ons brengt, laat voelen en tasten. Hier vooral openbaart zich dat plastische der voorstelling, dat we boven vermeldden; men wordt de woningen der schamele volksklasse binnengeleid, men ziet hen als voor de oogen, en wie ooit zulks ergens in de werkelijkheid deed, dien zal het ware en onpartijdige niet ontgaan, dat in alles doorstraalt. Zoo is er, om slechts op die ééne bijzonderheid te wijzen, in het aangemerkte omtrent de prostitutie eene juistheid van opvatting, eene klaarheid en kieschheid, die niets te wenschen overlaten. En zoo onze auteur hier door waarheidsliefde genoopt wordt, een gedeelte der schuld op de hoogere standen te leggen, - in de bewustheid van ‘toestanden en geenszins personen’ op het oog te hebben, zegt hij vrijmoedig aan die hoogere standen de waarheid, voor zoover achteruitgang van de algemeene welvaart en het schrikbarende toenemen van het aantal behoeftigen aan hen is toe te schrijven. Hetgeen daaromtrent gezegd wordt, is voorwaar wel ook elders van toepassing, en indien men de oogen wil openen, ook geschikt om nadenken te wekken en verkeerdheden, bekrompenheid, eigenbaat, traagheid tegen te gaan. Maar ook het goede wordt met warmte in het licht gesteld, niet in holle uitroepingen, maar met statistieke naauwkeurigheid, die, gelijk dat van zelf spreekt, geheel en al locaal is. Doch inlichtende, en ten deele ook waarschuwende wenken vindt men in hetgeen gezegd wordt aangaande de te Middelburg bestaande inrigtingen, gestichten en vereenigingen voor weldadigheid, ziekenverpleging, enz. De inlichtingen, die Dr. coronel daaromtrent van het gemeentebestuur, de kamer van koophandel, de predikanten, de besturen der godshuizen en weldadigheids-instellingen, alsmede aan zijn stadgenoot verhulst, vroeger diaken, thans secretaris van het burgerlijk armbestuur te danken heeft, zijn inderdaad uitmuntend besteed aan hunne, uitmuntend gebruikt aan des schrijvers zijde. Het is een geheel, zoo als te wenschen ware dat aangaande al de voornaamste steden van ons vaderland bestond. Het laatste gedeelte van het boek wijst de middelen aan, door welke de toestand der armen zou kunnen verbeterd worden. Dat daarbij het onderwijs op den voorgrond staat, is | |
[pagina 723]
| |
al aanstonds het blijk, dat de doctor eene kwaal, wier oorzaken in de eerste plaats van zedelijken aard zijn, niet enkel met stoffelijke middelen wil genezen, hoewel het van den ‘stadsgeneesheer’ zeer juist gezien is, dat hij, waar hij de armen al niet tot welvarender bestaan kan brengen, de nadeelige gevolgen der verarming voor de gezondheid door gezondheidsmaatregelen wil voorkomen. De laatste opmerking van alle willen wij, èn omdat zij ons zoo juist voorkomt, èn omdat zij - hopen we - in ons verslag le mérite de l'à-propos heeft, overnemen: ‘Wanneer werkzaamheid en zedelijkheid meer het levensdoel van den behoeftige zal zijn, dan zal hij, bij gebrek aan middelen, van zelf teruggehouden worden op de weldadigheid der meergegoeden te bouwen en hierdoor het aantal armen te helpen vermeerderen. Ook zijne kinderen zal hij door zijn voorbeeld tot nuttige, werkzame burgers opkweeken. Dàn zullen onze mindere standen eerst rijp zijn, om de vruchten te plukken, die eens de spoorwegen in onze provincie zullen opleveren; want het tegenwoordige geslacht is er niet in staat toe: het zou weggedrongen worden door sterkere, meer bekwame en werkzame menschen. Alleen eene jeugdige, krachtige, nijvere en werkzame bevolking, in alle standen door, minder- en meergegoeden, rijken en armen, zal in staat zijn het tegen die nieuwe en krachtige bron van werkzaamheid en welvaart vol te houden.’ Inderdaad, nu de spoorwegen-quaestie aan de orde van den dag is, mag men wel wijzen op Middelburg, welks armwezen zulk een ernstig onderzoek noodig maakt, als in dit boek is nedergelegd. Middelburg is een waarschuwend voorbeeld voor elke plaats, die met kleingeestige eigenbaat er op uit is, om de voordeelen, gehoopt uit werken van openbaar nut, aan zich en aan zich alleen te trekken. Toen Middelburg in 1816 eene nieuwe haven noodig had, was het oordeel van onpartijdige deskundigen, dat zij te Veere moest uitkomen, zoo tot voorkoming van verzanding als omdat er dan twee steden mede gebaat waren. Maar neen! Zeelands hoofdstad verkoos geen gedeelte van de gehoopte welvaart aan het vervallen Veere af te staan, en - reeds na veertig jaren is Middelburg met de hand over hand meer verzandende haven bitter | |
[pagina 724]
| |
weinig gebaatGa naar voetnoot(*). Waarlijk, in dit opzigt is een schip op de bank wel een baken in zee! Ofschoon met Middelburg sedert vele jaren - hoewel in de laatste drie, vier minder - vrij goed bekend, zou de schrijver dezes echter zich niet gaarne aanmatigen, de opgaven van Dr. coronel alle in hare juistheid te beoordeelen. Men zou daartoe inzage moeten hebben van al de gebruikte bronnen, en zoover gaat de roeping van den boekbeoordeelaar wel niet. Maar dit kunnen wij in het algemeen opmerken, dat uit de ter kennis van den auteur gekomen feiten zulke resultaten zijn getrokken, die zijn boek hoogst belangrijk maken voor iederen philanthroop en staathuishoudkundige. Waar wij voor ons tot andere resultaten zouden komen, is het slechts met betrekking tot punten van ondergeschikt belang; en dat de lezer over het eene of andere niet gansch eenstemmig denkt, spreekt wel van zelf, indien die lezer zelfstandig denkt. De uitvoering is zeer goed. De H.H. van benthem en jutting mogen meer zulke rijpe vruchten aanbieden! O. 24 October 1859.
|
|