kleine boek niet wederom ter hand, nadat hij het reeds eenmaal had doorgelezen, vooral wanneer hij behoorde onder de lotgenooten van den schrijver, en ook voor hem eene pastorij zich als woning ontsloot? Het zijn typen, die wij ons daar zien afgeschilderd, typen zooals zij op het land tehuis behooren, maar die ook, met eenige wijziging, in onze steden, zelfs in de grootsten, zijn weêr te vinden. - Hier hebben wij eene tweede pastorij voor ons, die niet minder dan de Mastlandsche aller aandacht, verdient, al verschilt zij ook van die, gelijk de dag verschilt van den nacht en het noorden van het zuiden. Het is eene pastorij in den vreemde; niet op vaderlandschen bodem staat zij gebouwd, maar in België, en terwijl de Mastlander ons eenige tafereeltjes en détail voorhield, wordt hier ons oog meer op de groote verschijnselen gevestigd, waardoor onze tegenwoordige tijd wordt in beweging gebragt. Wij zouden ook, en misschien met meer grond, op den titel van dit boek kunnen schrijven: Katholicisme en Protestantisme. Die beide magten toch zien wij hier onder en tegen elkander werken. Maar - beschouwen wij den inhoud wat meer van nabij.
Dr. pierson, thans predikant bij de Waalsche gemeente te Rotterdam, was vóór dien tijd als predikant der Protestantsche gemeente te Leuven werkzaam en hield zich daar tevens ijverig bezig met het werk der evangelisatie. De indrukken en ervaringen, in dezen werkkring opgedaan, heeft hij in een romantisch kleed gestoken en zoo, onder den naam van schetsen en herinneringen, aan ons lezend publiek aangeboden. Wij danken hem voor die gave. Zijn boek heeft ons verkwikt; wij hebben er veel uit geleerd; met volkomen instemming hebben wij het gelezen. Of het als roman verdient geroemd te worden, durven wij niet beslissen. Zelfs zijn er onder de neven-figuren, die ons niet bekoren. Of b. v. adonero een persoon is, op wien de woorden van den schrijver kunnen worden toegepast, wanneer hij in zijne voorrede zegt: ‘wat ik aanbied is de getrouwe en ware beschrijving van eenige levenstoestanden en levensbeelden’, meenen wij te mogen betwijfelen. Zoo oordeelen wij ook over charski. Is dat iemand door den schrijver gezien, en wel zoodanig waargenomen als hij hem hier teekent? Wij kunnen het niet gelooven. Misschien heeft hij personen ontmoet, in wie de sporen te ontdekken