Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1858
(1858)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijDe Engelsche O.-Indische Compagnie.De vreemdeling die te Londen door de Leaden-Hall gaat, ziet daar een groot en schoon gebouw, waarvoor een ruim portique met zes kolommen en een frontispice, waarop Groot-Brittannië wordt voorgesteld, een schild beschermend uitstrekkende over een aantal allegorische personen, die den handel met het Oosten voorstellen. Daarboven op staat het standbeeld van brittannia en op de beide andere hoeken nog twee beelden: Europa op een paard en Azië op een dromedaris gezeten. De vreemdeling mag althans op zaturdag dit gebouw binnentreden, en dan zal hij een merkwaardig Indisch museum | |
[pagina 536]
| |
zien, niet alleen aan Indië zelf toegewijd, maar ook aan de naburige landen, als Java, Sumatra, China, enz. Daar vindt men verschrikkelijke wapenen, rijke kleedingstukken, pagoden, Bouddhistische afgodsbeelden, Chinesche lantarens, praauwen van den Indischen Archipel, voorwerpen van kunst of staaltjes van de industrie der Hindoes, eene kroon in massief zilver, handschriften van tippo-saib, en een vreemd muziek-instrument, dat, volgens het zeggen, ook van hem geweest is: een man door een tijger op den grond geworpen; wanneer men aan eene kruk draait hoort men het dier vreugdegebrul en den mensch angstgeschreeuw slaken. Maar dit is het niet wat onze aandacht trekken moet. Ontbloot het hoofd met eerbied, ieder die van ontzettende fortuinen droomt, en op reusachtige ondernemingen bedacht zijt: gij zijt hier in het India-house, het gebouw en den zetel van de rijke en magtige Oost-Indische Compagnie, die van uit eene straat in Londen, een rijk van twee-honderd-millioen bewoners bestuurt. Zij moeten wel trotsch zijn deze kooplieden, zij hebben den naam van de straat waar zij verblijf houden beroemd gemaakt, en de Leaden-Hall-street is een historiële naam geworden; zij hebben groote diensten aan den staat bewezen; zij hebben staatsmannen gevormd en krijgslieden; en aan den Engelschen troon herhaaldelijk een grondgebied toegevoegd, vrij wat uitgestrekter dan gansche koningrijken in Europa. In den aanvang was het eene zuiver commerciële maatschappij, onder den naam van ‘kooplieden handelende op de Oost-Indiën.’ Haar eerste octrooi is van 1600, maar is later dikwijls vernieuwd en gewijzigd. Het tegenwoordige octrooi is van 1854; daardoor waren de oude privilegiën op nieuw bevestigd, hoewel met talrijke beperkingen. Bovendien is daarbij de duur van de concessie niet bepaald, zoodat het Parlement wanneer het wil de statuten wijzigen kan en zelfs de geheele compagnie opheffen. Tegen het einde van de 17e eeuw heeft het Engelsche Ministerie reeds de noodzakelijkheid ingezien om zich in de zaken van de East-India-Company in te mengen; van daar een bill, die een Raad van Toezigt (Board of Control) instelde, en een Geheim Comité, die, vereenigd met het Hof van aandeelhouders (Court of Proprietors) en het Hof van bewind- | |
[pagina 537]
| |
hebberen (Court of Directors), reeds van den aanvang ingesteld, te zamen het bestuur der Compagnie uitmaken, voor zoo verre het in Engeland gevestigd is. In Indië zelf bestaat ook nog een bestuur, doch wij zullen ons slechts met het eerste bezig houden. Het Hof van aandeelhouders bestaat uit alle bezitters van aandeelen, ten getale van drie-duizend; elk aandeel van vijfhonderd £ geeft het regt van spreken op de vergadering, maar niet dat van stemmen, wie duizend £ aandeelen heeft bezit eene stem; drie-duizend geeft regt op twee stemmen, zesduizend op drie, en tien-duizend of meer op vier stemmen. Zoowel mannen en vrouwen, als vreemde en inlanders, kunnen aan de beraadslagingen deel nemen. Op de vergadering van 1852 waren 2583 aandeelhouders tegenwoordig, waaronder 372 vrouwen, 20 pairs, 10 leden van het parlement, 86 geestelijken, 19 geneeskundigen, enz. De leden kiezen de bewindhebberen, maken de statuten op, en moeten de pensioenen boven de 200 £ of de gratificaties boven de 600 £, die de bewindhebberen toestaan, goedkeuren. De leden zelven staan de gratificaties toe aan alle ambtenaren die in Indiën dienst doen, zij kunnen inzage eischen van alle officiële stukken die het Hof van Bewindhebberen, maar niet die het Geheim Comité aangaan, en zij mogen niet in tegenspraak handelen met eenig bevel van het Hof, dat reeds door den Raad van Toezigt is goedgekeurd. De vergadering der aandeelhouders wordt geleid door den President van het Hof van Bewindhebberen en deze laatsten hebben ook bijna altijd eene beslissende stem in de driemaandelijksche vergaderingen. De voorstellen die zij niet ondersteunen gaan zelden door, al zijn zij nog zoo onbeduidend; toen b.v. een der aandeelhouders op de zitting van Junij 1856 voorstelde om aan ieder aandeelhouder een exemplaar van de Gazetteer of India te geven, antwoordde Mr. sykes, de President, eenvoudig, dat het blad zeer goed was, maar dat ieder het zich voor eigen rekening moest aanschaffen, en daarmede liep de zaak af. Het Hof van Bewindhebberen bestaat uit 18 leden, waarvan er 12 door de aandeelhouders en 6 door de kroon worden gekozen. De President en de Vice-President worden bij meerderheid van stemmen gekozen en hebben ieder een tractement van duizend £ en de Directeuren vijf-honderd. Om lid van | |
[pagina 538]
| |
dit Hof te kunnen worden, moet men voor twee-duizend £ aandeelen hebben, en in Londen wonen. Dit Hof is in drie Comité's gesplitst, die afzonderlijk de zaken die tot haar Departement behooren, afdoen: het eerste al wat tot financiën, inwendig bestuur, en marine, het tweede wat tot staatkunde en oorlog, het derde wat tot regtswezen en wetgeving behoort. De behandeling der zaken gaat op de volgende wijze: Wanneer eene depêche van Indië komt, wordt zij, benevens de toelichtende stukken, die er altijd bij zijn, naar het Departement waartoe zij behoort, verzonden. Daar wordt er een uittreksel uit gemaakt, hetwelk gedrukt en aan de leden van het Hof rondgezonden wordt. Aan een bepaald persoon wordt het opgedragen, het antwoord te formuleren, die daartoe eene afzonderlijke conferentie met den President houdt. Dit antwoord wordt naar den President van den Raad van Toezigt gezonden, met het teeken P.C., dat is, voorloopige communicatie (previous communication); deze keurt het goed of wijzigt het, en eerst dan komt het stuk bij het Geheime Comité en het Hof van Bewindhebberen ter tafel; tien of vijftien leden van dit Hof onderteekenen het, en men zendt het naar Indië af. Wanneer het Hof en de Raad het niet eens zijn, dan ondergaat de zaak tallooze vertragingen, en kan zij dikwijls zeven tot acht maanden hangende blijven. De Raad heeft het regt om een maatregel, dien hij noodig acht, te eischen, en dan moet het Hof de depêche redigeren; doet dit het niet in veertien dagen, dan kan de Raad naar eigen goedvinden handelen; maar wordt het antwoord gesteld, en is de redactie niet naar het genoegen van den Raad, dan moet men van voren af beginnen, daar de President van het Hof slechts een zeer onvolledig regt heeft om tegenvoorstellen te doen. De militaire correspondentie gaat vrij spoedig, en de antwoorden vertrekken in den regel met de derde of vierde mail. De P.C.'s van het politieke departement vereischen een langer onderzoek, minstens ééne of anderhalve maand. Dit oponthoud is echter natuurlijk, wanneer men bedenkt wat ontzettend aantal stukken er moeten nagezien en behandeld worden; de Indische depêches zijn dikwijls zeer omvangrijk, daar er altijd supplementen, rapporten van de plaatselijke overheden en dergelijke bijgevoegd worden. Men heeft voorbeelden gezien van eene depêche die 13511 bladzijden had, eene andere | |
[pagina 539]
| |
16263, en zelfs is er in 1846 eene geweest van 46000 bladzijden. En daarbij moet men niet uit het oog verliezen dat er van elke depêche twee exemplaren zijn, waarvan één voor het Hof van Bewindhebberen, en het andere voor den Raad van Toezigt is bestemd. In Indië zelf is het weder even zoo, en van daar ontstaat eene schrikverwekkende menigte van stukken, die sedert de verbetering der communicatie-middelen nog toegenomen zijn. Van 1793 tot 1803 hebben de depêches 9094 en van 1814 tot 1829, 12414 deelen in folio gevuld. Van de antwoorden wordt eene kopij te gelijk aan de drie Gouvernementen van Indië, Calcutta, Bombay en Madras, gezonden. Het getal der geëmploijeerden is hieraan geëvenredigd. In 1856 waren er 526, wel te verstaan, alleen bij de compagnie in Engeland zelf, in dienst; de tractementen bedroegen te zamen 128731 £, dat was 2144 meer dan het vorige jaar; terwijl de pensioenen in dat jaar 4100 £ meer beliepen dan in 1855. De post van Bewindhebber was vroeger zeer gezocht, omdat hij veel invloed verschafte; dit Hof had namelijk de benoeming van de winstgevende posten in IndiëGa naar voetnoot(*). Maar door het octrooi van 1854 is dit privilegie ingetrokken, en sedert dien tijd moest ieder die hetzij in burgerlijke, hetzij in militaire betrekking in Indië wil dienen, een examen afleggen voor eene commissie door het Gouvernement benoemd. Maar de posten zijn toch altijd vrij voordeelig en talrijk; daar zijn Gouverneurs, Raadslieden, Secretarissen, Regters, Residenten bij de Inlandsche Hoven, Collecteurs van de Belastingen, enz. De Gouverneur-Generaal te Calcutta ontvangt een tractement van 25000 £ (300,000 gulden), en heeft bovendien nog buitengewone inkomsten die dikwijls een half millioen gulden beloopen. Hij wordt geadsisteerd door een Raad wiens leden ieder 10000 £ ontvangen; en de Gouverneurs van de beide Residentschappen Bombay en Madras hebben jaarlijksche tractementen van 150,000 gulden. Wanneer een burgerlijk ambtenaar (een civilian) in Indië aan- | |
[pagina 540]
| |
komt, heeft hij aanstonds regt op nagenoeg 325 gulden per maand; maar zoodra hij een examen heeft afgelegd in ééne of meer der landtalen, - iets dat hij niet langer dan een jaar mag uitstellen, - krijgt hij eene vaste aanstelling, waaraan een inkomen is verbonden, dat van 6000 tot 120,000 gulden kan beloopen. De geestelijkheid wordt niet minder goed bezoldigd. De bisschop van Calcutta heeft 60,000 gulden jaarlijks, behalve buitengewone toelagen voor verblijf-, reiskosten, enz., en wanneer hij gedurende een zeker aantal jaren deze betrekking vervuld heeft, ontvangt hij een pensioen van 15,000 gulden jaarlijks. Even ruim is ook het inkomen der geneeskundigen. Na eenige jaren dienst hebben zij regt op een pensioen van ruim 3000 gulden. Het geheime Comité wordt uit het Hof van Bewindhebbers gekozen, en voert de onderhandelingen met den Raad van Toezigt. Er zijn natuurlijk vele punten die niet in het openbaar kunnen behandeld worden, en daaraan heeft dit Comité zijn ontstaan te danken; het is eene instelling van den Minister pitt. Het is zamengesteld uit den President, den Vice-President en gewoonlijk het oudste lid van het Hof van Bewindhebbers. De depêches over oorlogszaken, vredesverdragen en de Inlandsche vorsten gaan door hunne handen; zij deelen ze onmiddellijk aan den Raad van Toezigt mede, na er afschrift van gehouden te hebben. Zij teekenen de depêches van den Raad, en zorgen voor de verzending; maar zij zijn ook bij eede verbonden tot de strengste geheimhouding. De stukken van het Geheim Comité worden aan het Hof van Bewindhebbers voorgelegd, maar nooit aan dat van Aandeelhouders, en zelfs in sommige gevallen krijgen de eerste er eerst inzage van na een vrij lang tijdsverloop. De oorlog wordt verklaard, - zoo als b.v. die in Afghanistan - geheele landstreken worden veroverd en in bezit genomen, - zoo als Scinde en later Oudé - het vijandig grondgebied wordt voor twee of drie jaren met troepen bezet, terwijl het Hof van Aandeelhouders er niets meer van weet dan het publiek, zoolang de Raad zich er niet over wil verklaren, en de officiële stukken mededeelen. Deze wijze van handelen heeft hare goede zijde, maar ook hare kwade; men zegt in Engeland dat de rampvolle en verderfelijke oorlog met Afghanistan vermeden had kunnen worden, wanneer het Hof van Bewind- | |
[pagina 541]
| |
hebbers te gelegener tijd daarover geraadpleegd ware geworden. Het bestuur van de Indische zaken wordt dus eigenlijk uitgeoefend door den Raad van Toezigt; en daar deze Raad (in 1784 opgerigt) bestaat uit 6 leden, waarvan minstens 2 of 3 secretarissen van Staat zijn of deel uitmaken van den Staatsraad, zoo is het werkelijk het Ministerie of het Parlement waardoor Indië bestuurd wordt. De voornaamste bezigheid van den Raad is om het toezigt te houden over de depêches, die naar Indië worden afgezonden. Ook controleert hij de inkomsten der Compagnie, stelt het getal vast van de Burgerlijke en Militaire beambten, maar heeft verder geene magt over hen. Vroeger werden al de leden van den Raad bezoldigd, tegenwoordig echter ontvangt de President alleen 3500 £ en de twee secretarissen, die altijd leden van het Parlement zijn, 1500 £. De administratie-onkosten zijn gesteld op 26000 £, en wanneer zij minder bedragen, gelijk b.v. in 1851, toen er maar 23200 werden besteed, dan wordt het overschot aan de Compagnie teruggegeven. De Raad van Toezigt is, even als het Hof van Directeuren, in 6 departementen verdeeld, naar de verschillende takken der administratie; ieder departement heeft een 20tal geëmploijeerden, waarvan de eerste 1200 £ ontvangt; ook hier is een geheim departement, dat door den President wordt bestuurd, maar niet gelijk de anderen in het India-House gevestigd is. Eerst in de laatste tijden heeft men aan de Secretarissen de depêches van vertrouwelijken aard toevertrouwd, en heeft men ingezien dat de post van Secretaris vast wezen moest, zonder van Ministeriële veranderingen af te hangen. Ziedaar de inrigting van de Engelsche Oost-Indische Compagnie, eene inrigting die vrij zonderling schijnen zal, ja zelfs gebrekkig. Ter eerste instantie heeft men hier het Hof van Aandeelhouders, die geen regt van protesteren hebben; daarboven staan de Directeuren, wier belangrijkste functiën door het geheime Comité geabsorbeerd worden. Nog hooger dit Comité zelf, dat eigenlijk slechts een werktuig in de handen van den Raad is, en eindelijk dien Raad wiens hoogste magt bij den President is; - en toch heeft deze volstrekt geene magt om zelfs de minste beambten der Compagnie af te zetten of aan te stellen. Het is thans het geschikte oogenblik niet om het proces van deze vreemde en zoo groote instelling te | |
[pagina 542]
| |
voeren, veel minder om een oordeel te vellen. De ongelukkige wending die de zaken in Indiën thans hebben genomen, zou dat oordeel te zeer ten nadeele der Compagnie doen uitvallen; bovendien het zou eene jaren lange studie vereischen om van den aanvang af de handelingen en de houding dezer instelling na te gaan, om het goede te wegen door haar gesticht, en ook het nadeel daartegenover te stellen, eene studie die niet minder arbeid zou vereischen en omvang zou hebben, dan de geschiedvorsching over een gansch koningrijk. Naauwkeurige kennis van den politieken, commerciëlen en inwendigen toestand der onmetelijke landstreken, waarover de old-LadyGa naar voetnoot(*) gedurende al dien tijd koningin is geweest; niet minder juiste bekendheid met het politieke weefsel van het buitenland en het Britsche koningrijk zelf; een gezet onderzoek van den (wij zagen het) onmetelijken oceaan van stukken en documenten; kortom kennis van Azië en van Europa, van personen en van zaken, de grootste onpartijdigheid en scherpzinnigheid zal noodig wezen om een eindoordeel over de beteekenis en de handelwijze dezer echt Engelsche instelling te vellen. Wachten wij op zulk een oordeel tot dat deze eeuwenheugende jonkvrouw tot hare vaderen zal zijn vergaderd; weldra zal de geschiedenis van haar eene necrologie worden. Ondanks al het verkeerde dat ook deze menschelijke instelling heeft aangekleefd; ondanks alle onregtvaardigheden, geweldenarijen, afzettingen en dwaasheden, die meer aan het egoïsme van bijzondere personen te wijten zijn, - zal men inzien dat haar invloed, ook ten goede, op den handel en den geheelen toestand van Engeland allerbelangrijkst geweest is, dat van haar daden en instellingen zijn uitgegaan, dat door haar mannen zijn opgevoed en uitgezonden, die Engeland met roem hebben overladen. Eind goed, alles goed, zegt het spreekwoord; maar omdat thans het eind der afgeleefde Lady slecht mag genoemd worden, heeft men nog niet het regt alles van haar voor slecht te houden.
Naar het Fransch van w.o. depping. |
|