Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1858
(1858)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 497]
| |
Mengelwerk.Montenegro.Wederom zijn de Diplomaten der groote rijken die medespreken mogen, te Parijs vergaderd, in dat middenpunt (zegt het) der Europesche beschaving, dat er tegenwoordig op uit is, om de zetel eener Europesche regtbank te worden. En wederom is het niet over Christelijke maar over Turksche zaken, dat daar regt wordt gesproken. Die Oostersche quaestie, voor de mannen van staat eene Hydra, die zooveel koppen krijgt, als men haar afsnijdt, nu wordt ze weder van eene andere zijde aangegrepen. Het geldt thans een landje, op zich zelf, ach! van zoo luttel beteekenis, van een 125,000 bergbewoners en zwervers, maar dat wel geschikt is om ons belangstelling in te boezemen - het arme Montenegro. De dappere bewoners van dat schilderachtige plekje, met zijn poëtischen naam, dat sedert eeuwen zijne onafhankelijkheid heeft gehandhaafd tegen een magtigen, op het punt van regt weinig kieschen nabuur, durft zijn aartsvijand, de Porte, het hoofd te bieden, die met zooveel tienduizenden er tegen optrekt als het zeker geene duizenden in het veld kan brengen. Even als onze voorvaderen, geholpen door hunne polders en rivieren, eenmaal den, men zou zeggen, wanhopigen strijd durfden wagen tegen het magtige Spanje, evenzoo wederstaat het de overmagt van de verbolgen Osmanlis, verschansd achter zijne onneembare bergruggen. En al is het ook wat te veel eer voor Turkijë om het met het toenmalige Spanje gelijk te stellen, en voor Montenegro, om het met de Vereenigde Gewesten op ééne lijn te plaatsen; het is onze aandacht waardig, gelijk elke zwakke, die door den sterkere wordt bedreigd en onderdrukt. Bovendien is het ook door den toestand dien het heeft, of dien men het gemaakt heeft, thans een gewigtig punt geworden voor geheel Europa. Het grenst aan twee magtige rijken, Oostenrijk en Turkijë, en staat in naauwe betrekking met een derde, Rusland, en zeker | |
[pagina 498]
| |
ware het reeds lang bij het dringen dier groote belangen onder den voet geraakt, als de een den ander het genoegen maar gunde, om het onder den voet te treden, als het niet juist werd staande gehouden door de strijdende belangen, die aan zijn bestaan verbonden zijn. Welke zijn die belangen? wat is het voor landje, welks naam thans zoo groote rol speelt? wat heeft het te wachten en te vreezen? zietdaar vragen, waarop in dezen tijd zeker menigeen wel een antwoord hebben wil. Dat antwoord vinde men in het volgende stukje, dat wij hier van een Fransch tijdschrift overnemen. ‘Om ons een denkbeeld te vormen van de landstreek waartoe Montenegro behoort, willen wij van uit Antivari, aan de kust der Adriatische Zee, twee denkbeeldige lijnen trekken: de eene langs den Dalmatischen Archipel, N.-W.waarts uitloopende naar de zuidelijkste punt van Istria, de andere N.-O.waarts langs de bergen, die Servië van Albanië en Macedonië scheiden, en vervolgens in noordelijke rigting naar den Donau bij de monding van den Timok. De landstreek tusschen de beide beenen van dezen hoek wordt door een afzonderlijk volk bewoond, het Servische of Illyrische ras. Ten noorden wordt dit volk begrensd door den Donau, ofschoon het aan den linkeroever van dien stroom nog verscheidene streken lands beslaat, met name het grootste gedeelte van het Banat. Deze landstreek omvat Slavonië, tusschen den Drave en den Sava; Croatië en Dalmatië, provinciën van Oostenrijk; Bosnië, eene Turksche provincië; het eigenlijk genoemde Servië, een afzonderlijk vorstendom aan de Porte onderhoorig, en verscheidene Turksche districten, ten zuiden van Servië gelegen. Eindelijk is er in den zuidelijken hoek der Servische landen, aan den top van den aldus gevormden driehoek, een onafhankelijke staat gelegen - Montenegro. Het behoud van deze onafhankelijkheid te midden van zulke magtige naburen, is een vraagstuk, dat thans meer dan ooit Europa bezig houdt. Wanneer men op de kaart de rigting nagaat van de bergen, die dit gedeelte van Europa doorkruisen, dan zal men zien dat Montenegro gelegen is op het punt van scheiding dezer bergketenen, waar zij zich tevens het hoogst verheffen. Daar hebben de verschillende Illyrische Alpen hun punt van vereeni- | |
[pagina 499]
| |
ging, aan de eene zijde met het westelijke uiteinde van den Balkan, aan de andere zijde met de bergketenen die door Albanië naar den Pindus loopen. Dit land heeft de gedaante van een hart, welks beide helften in zeker opzigt gescheiden worden door de vallei van Moratscha, eene rivier die zich in het langwerpige meer van Scutari ten zuiden ontlast. Het is als de natuurlijke citadel der Servische landen, en tevens het meest zuidelijke punt daarvan. Hier begint de woonplaats van een volk, geheel verschillend in taal en zeden, de Albanezen of Skipetaris; aan de boorden van het meer Scutari is de grens tusschen deze volken. De vijanden der Montenegrijnen zeggen van hen: ‘het zijn banditen’. Indien men dit woord in den oorspronkelijken zin kan opvatten, als ballingen, voortvlugtigen, dan is deze naam gepast. Het zijn banditen, even als die bergbewoners, die van uit Asturië en de Pyreneën Spanje's bodem op de Mooren hebben veroverd, even als die opstandelingen, die achter hunne rivieren en moerassen zich tegen den magtigen Koning van Spanje hebben verschanst. Even als deze landen is Montenegro de schuilhoek geweest waarin een volksbestaan is bewaard, het toevlugtsoord voor vrijheid en Christendom, een bolwerk tegen het Islamisme dat overal daar rondom heen overwinnaar was. Toen het Servische volk, zoo magtig onder douchan den Sterke in den veldslag van Kossovo in 1389 het onderspit delfde, maakte Montenegro reeds een afzonderlijk vorstendom uit, welks onafhankelijkheid op de eeuwigdurende twisten in het Keizerrijk gegrondvest was. Het was het erfland van de vorsten van Zeta. De held van dezen stam, iwan tschernojewitsch, hield zich alleen tegen de Turken staande, nadat scanderbeg, zijn bondgenoot, was gestorven, en Albanië benevens Herzegowina onderworpen waren. Hij gaf zijne bezittingen in de vlakte, zijn kasteel van Jabliak op, en naar zijne bergen teruggetrokken, waar hij het klooster van Cetinjé stichtte, begon hij die vreeselijke worsteling van eene handvol menschen tegen een magtig rijk, die tot op onze dagen voortduurt. Het vorstendom van Zeta was echter meer uitgestrekt dan het tegenwoordige Montenegro: het omvatte, behalve andere onderhoorigheden, de streek aan de monding van Cattaro, ofschoon deze stad zelve zich reeds onder de bescherming der Venetianen geplaatst had. | |
[pagina 500]
| |
Iwan en de vorsten van zijn huis zijn de helden van de volkszangen, de Montenegrijnsche Piesmas. Nog is de herinnering aan hen levendig als waren zij gisteren pas gestorven. De Tschernojewitschen sloten verscheidene verdragen met Venetië en verbonden zich met de magtige edelen van die republiek. De laatste van hen trok zich terug naar het vaderland van zijne vrouw, waar hij stierf. Door het uitsterven van dezen stam kwam het gezag van deze wereldlijke vorsten aan de Metropolitanen, of Wladikas, zoo als de Slaven van de Grieksche godsdienst hunne Bisschoppen noemen. Zonder twijfel is deze theocratische regeringsvorm eene weldaad voor Montenegro onder de gegeven omstandigheden geweest. Het morele gezag eens Bisschops was het meest geschikt om de eendragt te bewaren; alleen de godsdienstige invloed kon de verdeeldheid tegengaan in een staat, waar ieder burger slechts een vrijwillig soldaat is. De Vorst-Bisschoppen van Montenegro hebben zware tijden doorgeworsteld, maar het hun toevertrouwde pand ongeschonden kunnen bewaren; teruggetrokken achter hunne bergen, en door Venetië, hoe zwak dan ook, ondersteund, mogten de Montenegrijnen vrij blijven. Slechts eenmaal is een aanval der Turken met goed gevolg bekroond geweest onder soliman, Pascha van Scutari, in 1693. Hij drong tot Cetinjé door, legde kerk en klooster in de asch en vernielde alles bij het doortrekken; maar zijne benden moesten weldra aftrekken, daar het noodige hun ontbrak op deze naakte rotsen. Echter moest het geheele land, alleen, volgens der Montenegrijnen zeggen, de Nahia (district) Katounska uitgezonderd, eenigen tijd de haratsch opbrengen. Dit is de eenige daad van afhankelijkheid, waarop de Turken zich beroepen kunnen. Montenegro trad een nieuw tijdperk in toen daniël petrowitsch niegoch, in het begin van de 18e eeuw, tot de waardigheid van Wladika werd verheven, die sedert dien tijd in het huis petrowitsch gebleven is. Het Islamisme was in Montenegro ingedrongen; daniël, die zelf door verraad den Turken in handen gevallen en aan hunne mishandeling blootgesteld was, besloot zijn land van dezen inwendigen vijand te verlossen door een bloedigen maatregel, zoo als ze voor het heil van een volk noodig kunnen zijn, zonder daardoor ooit geregtvaardigd te worden. Deze Montenegrijnsche Vesper had plaats op Kersnacht 1702. | |
[pagina 501]
| |
Peter de Groote van Rusland zag weldra het voordeel in om deze dappere bergbewoners aan zich te verbinden, die reeds door den haat tegen de Turken en door de gelijkheid van godsdienst en afstamming met de Russen verwant waren. De geschiedenis echter der betrekkingen van Rusland en Montenegro bewijst dat de gehechtheid van dit kleine volk aan den Tsar met een levendig gevoel van onafhankelijkheid gepaard is geweest. In 1712 leed de Seraskiër aschmet-pascha eene bloedige nederlaag; maar twee jaren later namen zij wraak hierover en trokken Montenegro binnen met 120,000 krijgslieden. De Vizir douman-keuprili ontdeed zich van de Montenegrijnsche opperhoofden, terwijl hij eene bijeenkomst met hen had; daarna drong hij tot binnen in het land door, vermoordde een groot deel der bevolking, en voerde 2000 menschen in slavernij weg. Als een sneeuwval overviel deze ramp het arme land; Montenegro was zijn ondergang nabij, maar onderworpen kon het niet worden. Weldra kwamen de bewoners weder te voorschijn uit hunne schuilhoeken, om als gewoonlijk den strijd te hervatten. De beschaving van Montenegro en zijne organisatie als Europesche staat dagteekent van den voorlaatsten Wladika. Peter de Eerste was in waarheid een vorst van zijn tijd, en ware zijne werkzaamheid naar een ander terrein verplaatst geweest, dan zou men evenmin geaarzeld hebben om hem den naam van den Groote te geven, als zijn volk om hem onder de heiligen op te nemen. Langdurige reizen hadden hem bekend gemaakt met de zeden, de taal, en de letterkunde der beschaafde volken. Door Keizer jozef den Tweede werd hij eervol ontvangen, door catharina aanvankelijk koel, maar weldra met eerbewijzingen overladen, en hij hield langen tijd te Weenen en te St. Petersburg verblijf. In zijn vaderland teruggekeerd beriep hij eene volksvergadering, en slaagde door zijne wijze wetsbepalingen er in, om vrede en eendragt tusschen de verschillende stammen zijns volks te bewaren. Zijne eerste voordeelen tegen de Turken moest hij bij den vrede van Sistowa weder opgeven, daar Montenegro door Oostenrijk en Rusland, die het tot den oorlog hadden overgehaald, werd opgeofferd; maar peter bewees weldra dat hij ook zonder hunne hulp kon zegevieren. In den slag van Krousch, waar kara-mahmoud, Pascha | |
[pagina 502]
| |
van Scutari het leven liet, vernielde hij het gansche Turksche leger. Door deze overwinning kwam Montenegro in het bezit van verscheidene Nahias, wier onafhankelijkheid vroeger nog twijfelachtig was. Gedurende den oorlog met Frankrijk onder het Consulaat, betwistten Oostenrijk en Rusland elkander de leiding der Montenegrijnsche zaken. De Russische agenten beschuldigden peter in 1804 van verraad tegen land en godsdienst, eischten zijne afzetting en daagden hem als priester voor de Synode van Petersburg; maar peter wist hunne lagen te verijdelen. Het waardige protest, waarin de Montenegrijnen bij deze gelegenheid de geestelijke en tijdelijke onafhankelijkheid van hun Wladika handhaafden, is inderdaad een allerbelangrijkst document in hunne geschiedenis. In die tijden van onrust en oorlog door geheel Europa was het vooral eene zware taak, om de regten van zulk een kleinen staat te doen gelden; peter wist echter zijn volk en zijn gebied uit die stormen te redden, maar hij kon niet verhinderen, dat bij den Weener vrede de provincie Cattaro aan Oostenrijk werd toegevoegd. In 1830 eindigde peter I zijn lang en roemvol leven, en peter II zette het werk der beschaving, door hem aangevangen, voort. Hij gewende de Montenegrijnen aan eene geregelde policie, ofschoon hij de barbaarsche gewoonte der Vendetta niet geheel vermogt af te schaffen; hij voerde eene geregelde directe belasting in, stelde een Senaat in en rigtte het corps Perianiks op, eene keurbende, die voor de openbare veiligheid en voor de uitvoering der regeringsbevelen zorg droeg. In 't kort, hij was het die aan Montenegro die reorganisatie in het politieke en administratieve heeft gegeven, die, nog verder ontwikkeld door zijn opvolger, dit volk thans meer en meer aan de beschaafde Europesche staten gelijk maakt. Wat de buitenlandsche betrekkingen betreft van peter II met Oostenrijk en Turkijë, wij behoeven die niet in bijzonderheden te bespreken. Alleen zij nog herinnerd, dat hij altijd als onafhankelijk souverein met die staten onderhandeld heeft. De Wladika van het onafhankelijke Montenegro is de titel, dien zelfs de Turksche Vizirs hem in de officiële stukken geven. Montenegro's regt derhalve op onafhankelijkheid kan uit zijne vroegere geschiedenis vrij zeker bewezen worden. Kort vóór zijn dood liet de Wladika peter II de voor- | |
[pagina 503]
| |
naamste Montenegrijnsche hoofden bij zich ontbieden en zeide hun: ‘Ik heb drie afschriften van mijn testament laten maken: het eerste is te Weenen, het tweede te St. Petersburg en het derde aan het Russische Consulaat te Ragusa. Ik deel u mede, dat ik tot opvolger benoemd heb mijn neef danilo, dien ik buitenslands zijne opvoeding heb laten voltooijen; en gevloekt zij ieder die tegen dezen mijn laatsten wil mogt handelen. Het is eindelijk mijn wil, dat mijn testament aan alle hoofden des volks, daartoe plegtig te Cetinjé bijeengeroepen, worde voorgelezen.’ Den volgenden dag, den 31sten October 1851, stierf de wladika, na eene regering van 21 jaren. Dadelijk droeg de senaat aan twee Perianiks op, om een der exemplaren van het testament te Ragusa te gaan halen. Ondertusschen kwamen de afgevaardigden der stammen in de vlakte van Cetinjé bijeen, en toen de afgezanten het testament gebragt hadden, werd het hun door den staatssecretaris dimitri milakowitsch met luider stemme voorgelezen, en de afgevaardigden den wil van den vorst-bisschop eerbiedigende, verkondigden dien door het geheele land. Danilo, op wiens jeugdige schouderen thans het lot van Montenegro rustte, was te Cetinjé in 1828 geboren, en was dus 23 jaren oud. Zijn oom had hem eerst eene schitterende opvoeding doen geven, en hem toen zijne studiën laten voortzetten door reizen in de Europesche staten. Danilo was te Weenen, waar hij eenigen tijd verblijf hield alvorens hij naar St. Petersburg ging, toen hij de tijding ontving van den dood zijns ooms en de gebeurtenissen in zijn vaderland die daarop gevolgd waren. Deze waren verre van geruststellend: de president van den senaat, pero tomo petrowitsch, broeder van den overleden wladika, had zich van het oppergezag meester gemaakt, en daar hij gehuwd was, en bijgevolg niet tot bisschop benoemd kon worden, had hij zich door den senaat tot vorst-gouverneur van Montenegro doen uitroepen. Men scheen deze usurpatie zich te hebben laten welgevallen, en danilo bevond zich dus in een neteligen toestand. Hij aarzelde echter niet om naar zijn vorstendom te vertrekken en zijn wettig regt op te eischen, en al aanstonds vertoonde zich hierbij zijn krachtig karakter. Hij vertrok in alle haast van Weenen, kwam den 16den December te Cetinjé aan, nam stoutweg zijn verblijf in het paleis van den wladika, en riep dadelijk het volk | |
[pagina 504]
| |
bijeen. Ook de senaat was bijeengeroepen en wel door pero tomo, die de vergadering presideerde. danilo vordert, dat het gezag aan hem in handen worde gesteld, waartegen pero tomo zich verzet. Toen wendt danilo zich tot het volk en vraagt, met welk regt men over de erfopvolging van den overleden wladika beschikt heeft; immers allen kenden de bepalingen van het testament en hadden die aangenomen, allen hadden weinige dagen te voren gehoorzaamheid daaraan gezworen. Daarbij herinnerde hij hun in krachtige woorden den vloek, door den wladika uitgesproken tegen ieder die zich tegen zijn uitersten wil zou aankanten. De krachtige houding en de welsprekende woorden van den jeugdigen vorst overwonnen allen tegenstand, de weêrspannigen onderwierpen zich, en zelfs de president van den senaat, pero tomo, was de eerste om tot gehoorzaamheid weder te keeren. Na aldus de teugels van het bewind te hebben hernomen en als met een slag dat prestige te hebben verkregen, dat hij steeds heeft behouden, was danilo er op bedacht om ook eene andere bepaling van het testament zijns ooms te gaan vervullen, en in Rusland de geestelijke wijding van zijn gezag te gaan halen. Doch er waren vele redenen, die hem ongaarne tot dezen stap deden besluiten. Hij wist dat bij den dood van elken Wladika de andere neven, die van de erfopvolging waren uitgesloten, het land in beroering bragten. Bovendien was de post van bisschop te zeer in tegenspraak met de pligten als wereldlijk vorst van een volk, dat bijna in voortdurenden oorlog leefde. Wel hadden de vroegere wladika's en het volk deze leemte gevoeld, en naast den bisschop een burgerlijk gouverneur aangesteld op wien alles rusten moest wat de verdediging van het land en de handhaving van orde betrof; maar deze Gouverneur was alweder een nieuw gevaar. Derhalve stelde danilo aan de algemeene vergadering, den 23sten Januarij 1852 te Cetinjé bijeengekomen, voor, om weder tot den ouden regeringsvorm terug te keeren, die gedurende verscheidene eeuwen onder de tschernojewitschen in Montenegro was aangenomen, om namelijk het oppergezag aan een wereldlijk vorst op te dragen met een bisschop nevens hem, die aan het hoofd der geestelijke zaken stond. Dit voorstel werd aangenomen, en toen vertrok danilo onmiddellijk naar Rusland, om de goedkeuring van den Tsar te verwerven, van wiens onder- | |
[pagina 505]
| |
steuning hij zich wilde verzekeren. Keizer nikolaas ontving den jongen vorst met den kus, gelijk hij zijn zoon zou ontvangen hebben; hij verklaarde dat hij hem erkende als wereldlijk vorst van Montenegro, en dat zijn land van de ondersteuning van Rusland verzekerd kon zijn. Danilo kwam zegevierende in Montenegro terug. Hij had het hoofd vol van hervormingsplannen, en deelde dadelijk aan het volk een programma van zijn bewind mede, met de veranderingen die hij in de wetgeving wenschte te brengen, waarbij echter de voornaamste wetten, in 1796 door peter I den Heilige vastgesteld, in stand zouden blijven. Op het feest der Heilige Maagd werd eene volksvergadering in de vlakte van Cetinjé bijeengeroepen, om de nieuwe constitutie te hooren aflezen en haar plegtig te bezweren. Weldra echter had danilo de gelegenheid om deze herstelling van het wereldlijke gezag nog op andere wijze in te wijden. Tegen het einde van 1852 deden de Turken een inval van de zijde van Albanië, en de Montenegrijnen vergolden dit door de inname van Jabliak, den ouden zetel der tschernojewitschen, dat de vorst in persoon innam (24 November 1852). Daardoor werd de oorlog verklaard en aan omer-pascha werd opgedragen, om de bergbewoners tot onderwerping te brengen. Drie legercorpsen rukten te gelijk op Montenegro aan: een van de noordzijde door Herzegowina en twee van het zuiden door de valleijen van Bielopalitschi en Tsernitsa. Doch ondanks enkele op zich zelf staande voordeelen, was deze expeditie, in het midden van den winter, rampspoedig voor de Turken. De troepen van omer-pascha en van osman, Pascha van Scutari, hadden nameloos veel van ziekten en gebrek te lijden. In de gevechten van Jabliak en van de Joupa deed danilo zich kennen als een heldhaftig krijgsman en een bekwaam veldheer. Trouw ondersteund door zijn broeder mirko en zijne ooms djordjo en kerko, voerde hij den krijg met bewonderenswaardige vastheid. Reeds hield Montenegro de ongelijke worsteling met voordeel staande, toen de diplomatie van Oostenrijk tusschen beiden kwam. Het Weener kabinet zag met bezorgdheid zoo vele troepen op zijne grenzen bijeentrekken, en het zond den veldmaarschalk Graaf von leiningen als buitengewoon gezant naar Constantinopel. Door de krachtige houding van dezen bekwamen diplomaat bewerkte Oostenrijk, dat de troepen van | |
[pagina 506]
| |
omer-pascha werden teruggeroepen. Te Podgoritza werd de vrede tusschen Montenegro en Turkijë geteekend, in tegenwoordigheid van Oostenrijksche en Russische commissarissen. De status quo ante bellum werd hersteld, alleen werd aan Montenegro toegevoegd de streek van de Joupa in Herzegowina. Gelijk bekend is, is het steeds van belang voor Oostenrijk om te zorgen dat de Slavonische volken in zijn eigen rijk niet worden medegesleept en in gisting gebragt door hetgeen gebeurt buiten de grenzen, in landen die tot hetzelfde ras behooren, en in gelijken toestand zich bevinden. Van niet minder belang was het thans voor dit rijk om Rusland vóór te zijn, en zelf de eer in te oogsten van de onderhandelingen ter gunste van Montenegro, of ingeval de krachtige vertoogen van het Petersburger kabinet geen gevolg hadden, althans den oorlog te voorkomen. Dadelijk na dezen vrede begaf danilo zich in het begin van 1853 naar Weenen, om den Keizer te bedanken voor den steun aan Montenegro geschonken. Men zegt dat men toen den vorst van Montenegro had willen overhalen om het protectoraat van Oostenrijk aan te nemen; men beloofde hem allerlei voordeelen, eene belangrijke jaarlijksche toelage en een krachtig aandringen bij de Turksche regering voor de teruggave der eilanden van het meer Scutari, hetgeen Rusland niet had kunnen bewerkstelligen. Alvorens hij echter eene soort van suzereiniteit van de zijde van zulk een magtigen staat aannam, verzocht danilo tijd tot beraad. In dien tusschentijd trachtte de president van den senaat pero tomo nogmaals zich van het gezag meester te maken, door eene nieuwe zamenzwering, waartoe hij eenige voornamen, wier magt door de hervormingen van den vorst verminderd was, wist over te halen. Het complot werd echter ontdekt en pero en zijne aanhangers namen de wijk naar Oostenrijk. Daar de Oostenrijksche regering nog geen antwoord op hare voorstellen ontvangen had, schonk men aan pero tomo en de zijnen een gunstig onthaal, in de meening danilo daardoor meer in de magt te krijgen. Doch het tegendeel had plaats: het gunstige onthaal aan de vlugtelingen in den vreemde te beurt gevallen, deed alle aanzien dat pero nog had onherroepelijk verloren gaan, en danilo zag zich wel genood- | |
[pagina 507]
| |
zaakt, om de voorstellen, bij zijne reis naar Weenen hem gedaan, te verwerpen. Aldus van den inval der Turken bevrijd, en tevens van het gevaar van binnenlandsche onlusten, kon danilo zich geheel wijden aan de regeling der binnenlandsche zaken. Hier had hij met vele bezwaren te kampen, die gedeeltelijk sedert eeuwen hadden bestaan, gedeeltelijk in den laatsten oorlog waren opgekomen. Doch hij liet zich door niets terugschrikken; hij bragt meer eenheid in het bestuur, schafte veelvuldige misbruiken in de regtspleging af, en ging ook met strengheid alle rooverij tegen. De grenzen werden, vooral aan de zijde van Oostenrijk, behoorlijk bewaakt, en de Tchetas (razzia's, strooptogten) naar deze zijde onder straffe des doods verboden, zoodat de bewoners van de Dalmatische kusten in veiligheid konden leven. Van de zijde van Herzegowina beval hij de bezittingen van de Christelijke onderdanen der Porte te eerbiedigen; alleen tegen de Muzelmannen werden de strooptogten toegelaten. De voordeelen van dit gedrag bleven niet uit; door zijn krachtig inwendig bestuur werd de invloed van danilo nog meer uitgebreid misschien, dan dit door een oorlog zou geschied zijn. De Turksche steden of liever stammen rondom zijn land verzochten om vrede, en hij sloot met hen afzonderlijke verdragen en zond hun dikwijls, op eigen verzoek, zijne Sowietniks (senatoren) of Perianiks tot regters. In sommige districten zelfs namen de Turken tot hem hunne toevlugt, om van hunne Christelijke onderdanen de belasting te innen. In October 1854 kwam de Russische Kolonel kowalewski, reeds door vroegere zendingen naar Montenegro bekend, te Cetinjé aan. Zijne opdragt was om, met het oog op den uitgebroken oorlog tusschen Rusland en Turkijë, danilo over te halen om zich aan het hoofd te stellen van een algemeenen opstand der Christenen van Herzegowina en Bosnië. Maar danilo besloot onzijdig te blijven; hij had gezien hoe ongunstig de opstanden van Epirus en Griekenland in Europa waren opgenomen, en bovendien vreesde hij eene dergelijke interventie van Oostenrijk, als waarmede de Donau-vorstendommen geteisterd werden. De betrekkingen van danilo met Frankrijk dagteekenen van het begin van het jaar 1855, nadat een Fransch vice-consulaat | |
[pagina 508]
| |
te Scutari was opgerigt. De eerste aanleiding waarom de Fransche Consul hecquard naar Cetinjé kwam, was om de tallooze rooverijen naar den kant van Albanië, die het geheele land in onrust hielden, te doen ophouden. De voortgang der Fransche wapenen in het Oosten hadden den invloed van Frankrijk aanmerkelijk versterkt, en hij bragt het zoo ver dat danilo zich verbond, om alle schade door zijne onderdanen aangerigt, te vergoeden, wanneer Turkijë van zijne zijde hetzelfde deed; maar alleen Montenegro hield zich aan deze bepaling. Van de zijde van Herzegowina kon zoo iets echter niet tot stand gebragt worden; danilo verbond zich slechts bij een verdrag met de Mudirs der Turksche steden, om voor eene som van 1200 ducaten de orde op deze grenzen te handhaven, en in sommige gevallen zelfs door zijne politie in de Turksche districten de orde te bewaren. De verovering van Sebastopol bragt de zaken van Montenegro op het terrein der politieke onderhandelingen. Het uitzigt was nu geopend dat alle belangen, die meer of minder regtstreeks met het Turksche rijk in verband stonden, op het Congres van Parijs zouden behandeld worden. Thans echter mogt dit nog niet gelukken. Slechts toen ali-pascha op het Congres verklaarde dat de Porte hare aanspraken op Montenegro niet opgaf, meende danilo te moeten protesteren, zoowel tegen deze woorden van den Turkschen vertegenwoordiger als tegen het stilzwijgen der andere mogendheden. Hij vroeg voor Montenegro de erkenning van eene onafhankelijkheid, waarvoor het altijd zoo dapper gestreden had; de teruggave van enkele streken, waarvoor hij en zijne voorvaderen altijd hun bloed hadden vergoten; eene bepaalde afbakening der grenzen met Turkijë, en eindelijk de toevoeging van eene smalle strook lands aan de zeekust bij Antivari, gelijk ook het bezit van deze plaats zelve, die hem ten onregte bij den vrede van Weenen ontnomen was. Doch Rusland was nog gevoelig over zijne weigering om aan den Oosterschen oorlog deel te nemen, en zijne vertoogen vonden geen gunstig onthaal. In het begin van Febr. 1857 besloot danilo om zelf, vergezeld van zijne gemalin en eenige voornamen van zijn volk, naar Parijs te gaan, ten einde in persoon zijne zaak bij den Keizer der Franschen voor te staan. Bepaalde toezeggingen kon hij echter niet verkrijgen, alleen verbond Frankrijk zich, | |
[pagina 509]
| |
om in vereeniging met Oostenrijk en Engeland voor eene afbakening der grenzen met Turkijë zijne pogingen in het werk te stellen. Het voornaamste echter dat danilo door al deze onderhandelingen verkregen heeft is dit, dat zijne zaak van Europesche bekendheid en eene Europesche is geworden, dat het lot van zijn land voortaan niet meer afhangt van den een of anderen gelukkigen inval der Turken, of van de willekeur van een der andere naburige groote rijken. Voortaan kan dat lot alleen geregeld worden door overeenstemming der Europesche magten, en dit kleine volkje, dat sedert eeuwen voor zijne onafhankelijkheid heeft gestreden, heeft zijne bepaalde plaats ingenomen in den rang der beschaafde natiën. Wederom was alzoo de werkzaamheid van danilo beperkt tot de regeling van het inwendige bestuur, die hij met ijver voortzette en handhaafde. Behalve de reeds vermelde hervormingen en verbeteringen, was hij bedacht geweest op het zamenstellen van een volledig wetboek. Daartoe verzamelde hij alle wetten en gebruiken der verschillende districten, maakte gebruik van den vroegeren code van Keizer douchan den Sterke, en de verspreide wetsbepalingen zijner voorgangers, en op den dag van den H. georg (13 April 1855) had hij een wetboek afgekondigd in 93 artikelen, dat zoowel de politieke als de burgerlijke en justitiezaken regelde. Bovendien zorgde hij door wijze maatregelen dat de kennis der wetten algemeen verspreid en de getrouwe naleving verzekerd was. Ook de bloedwraak tusschen de verschillende stammen en huisgezinnen, waartegen reeds peter II geijverd had, wist hij geheel te doen ophouden, door vast te stellen, dat elke daad van geweld tegen eenig Montenegrijnsch burger, als eene criminele zaak zou worden behandeld, zonder ooit eene geldelijke schikking toe te laten. Ook had de vorige wladika te Cetinjé eene openbare school gesticht, en danilo heeft het zijne bijgedragen, om den bloei van deze school te bevorderen en het getal leerlingen te vermeerderen. Daartoe liet hij door de archimandrieten en kaloudjers der verschillende districten de meest geschikte jongelieden aanwijzen, die op hunne aanbeveling tot het onderwijs worden toegelaten. Dat onderwijs bepaalt zich wel is waar tot de beginselen, maar omvat toch de algemeene geschiedenis van den Servischen stam, (zijne eigene geschiedenis kent de | |
[pagina 510]
| |
Montenegrijn uit de overlevering en uit de volkszangen), de gewijde geschiedenis, het kerkgezang en de eerste beginselen van wijsbegeerte en godgeleerdheid. Bovendien zijn er te Rieka, te Ostrog, te Bukowitsch en te Orjalinka dergelijke scholen opgerigt, waar honderden van kinderen eene redelijke opvoeding ontvangen, meestal echter meer bepaald godsdienstig, daar het grootste gedeelte voor den geestelijken stand wordt opgeleid. Bij het toezigt over het onderwijs, dat danilo persoonlijk moet nagaan, wordt hij ijverig ondersteund door de Prinses zijne gemalin, darinka kwekicova, de dochter van een Griekschen koopman uit Triëst. Ook eene drukkerij is er te Cetinjé, waar peter II een groot deel zijner werken heeft laten drukkenGa naar voetnoot(*). Deze heeft echter mede geleden onder den onzekeren en onrustigen toestand des lands: bij den genoemden inval van omer-pascha hadden de Montenegrijnen gebrek aan lood en moesten de drukletters gebruiken, om er kogels van te gieten. In 1857 heeft danilo echter dit verlies weder hersteld. Men ziet, Montenegro is den weg der beschaving ingetreden, maar men moet zich ook geene al te grootsche denkbeelden daarvan vormenGa naar voetnoot(†). De Montenegrijnen hebben het ongeluk gehad, om altijd òf met te veel voorliefde, òf met te zwarte kleuren afgeschilderd te worden. De een ziet in hen niet anders dan helden, wier echt patriarchale eenvoud en reinheid van zeden door alle beschaving eer verliezen dan winnen zou. De ander stelt hen slechts als lafaards, roovers en moordenaars voor. Inderdaad is de Montenegrijn echter dapper en krijgslustig, maar slechts voor den oorlog des partijgangers geschikt, waarin hij, op zijne bergen te huis als gems of reebok, van alle voordeelen van het hem bekende terrein meesterlijk partij trekt. Van daar waren zij steeds gelukkiger in de verdediging van hun land, dan in den aanvallenden oorlog. Zelfs op hunne tchetas (rooftogten) laten honderde Montenegrijnen | |
[pagina 511]
| |
zich dikwijls afschrikken door een goed onderhouden vuren van weinige personen uit een alleenstaand huis. Hunne ruwheid en wreedheid bij bijzondere veten wordt ook veel opgewekt door het gebruik, dat ieder Montenegrijn steeds gewapend is, wat ligt tot misbruik aanleiding geeft; ook is de vendetta voor hen bijna hetzelfde wat in andere landen het duël was: het is eene schande zich niet over aangedane beleediging te wreken, en het is een spreekwoord en eene ware volksmeening onder hen, ‘die zich niet wreekt, die zich niet heiligt.’ - Ook hunne rooverijen zijn bijna een noodzakelijk gevolg van de gesteldheid des lands. Montenegro, zooals het thans is, is te arm en te beperkt, om aan zijne bewoners voldoend onderhoud te verschaffen, en het volk is bovendien door de onophoudelijke oorlogen te zeer er aan gewend, om zich zonder arbeid en moeite te voeden met den buit op den vijand veroverd. De eigen woorden van peter II hebben zijn volk niet onaardig geschetst, toen hij zeide: ‘Ik ben een beschaafde onder de barbaren, maar een barbaar onder de beschaafden.’ Groot waren dan ook de bezwaren, waarmede danilo bij zijne hervormingen te worstelen had. Hij zelf heeft niet dat indrukwekkende uiterlijk en de hooge geestesgaven van den wladika zijn voorganger, en ook kon hij zijne regering niet door materiële voordeelen populair maken. Rusland hield de jaarlijksche toelage van 40,000 florijnen in (althans voor een tijdlang), zoodra het zag, dat zijn invloed door den Oostenrijkschen verdrongen werd, en Oostenrijk was tot zulk eene bijdrage noch geneigd noch in staat. Derhalve moesten de noodige geldmiddelen door het land zelf worden opgebragt, en dit was een groot offer van een volk geëischt, dat onder vrijheid niet anders verstaat dan vrijdom van belastingen, en alleen daarvoor sedert eeuwen had gestreden. Danilo nam dus tot groote strengheid zijne toevlugt om zijne maatregelen door te zetten, en onderdrukte de sterke oppositie die ze tegenwerkte met geweld. Zoo hadden er talrijke geregtelijke executies plaats en moesten verscheidene voornamen naar het buitenland vlugten. Zietdaar de geschiedenis van Montenegro tot op onze tijden in losse trekken geschetst en een vlugtigen blik geworpen in zijnen in- en uitwendigen toestand. Thans hebben wij nog van den laatsten oorlog te spreken. Niet lang had danilo rust, om de hervormingen in zijn land | |
[pagina 512]
| |
ingang te doen vinden. Gelijk bekend is, strekt Turkijë weder zijne hebzuchtige hand naar het kleine landje uit, dat thans omringd is door een schrikverwekkend Turksch leger. In weinige woorden kan de aanleiding en de loop der laatste krijgsbedrijven worden medegedeeld. Onder de landen, die werkelijk tot het gebied der Turken behooren, baart de Herzegowina hun steeds groote moeijelijkheid. Het grenst aan Montenegro en heeft met de bewoners van dat land den vrijheidlievenden aard en onrustigen geest gemeen, terwijl het, ver van de hoofdstad verwijderd en meestal door de Montenegrijnen ondersteund, eigenlijk nooit geheel door de Turken tot onderwerping gebragt is. Bovendien geeft de gesteldheid der bevolking, die zoowel uit Turken, als uit Christenen bestaat, in de Herzegowina tot gedurige botsingen aanleiding. - Wonder is het dus niet, dat de fameuse Hatti-Hamayun ter gunste der Raja's, onrijpe vrucht der Europesche diplomaten, ook hier tot herhaalde oneenigheden en gruwelen aanleiding heeft gegeven, die in het laatstverloopen jaar tot een formelen opstand oversloegen. Wel is het echter bevreemdend, dat de Porte, die zich anders om de orde in deze streken zoo angstvallig niet bekommert, de zaak thans in grooten ernst scheen op te vatten, en belangrijke troepenafdeelingen hierheen zond; doch het mag wel aangenomen worden, dat het van den aanvang af op Montenegro gemunt was. De troepen der Turken eenmaal in de nabijheid van Montenegro's grondgebied, was het vooruit te zien, dat er aanleiding genoeg tot oorlog zou gevonden worden. Ofschoon danilo zijn volk verbood deel te nemen aan de vijandelijkheden tusschen de Turken en de opstandelingen, konden dezen zich niet bedwingen om èn hunne broeders van Herzegowina te helpen èn deze gelegenheid tot rooven en buitmaken aan te grijpen. Liefde tot den oorlog zit den Montenegrijn in merg en been, en dan vindt hij ligt eene aanleiding om dien met een schijn van regt aan te vangen, vooral tegenover een buurman als den Turk en in een land, waar de begrippen van het volkenregt zoo weinig ontwikkeld en helder zijn. Het was vooral het inrukken der Turken in het gebied van Grahova, waardoor de vijandelijkheden begonnen zijn. Het woiwodschap Grahova ligt op Turkschen grond, maar staat onder een zeker protectoraat van Montenegro, en dit beweert zelfs, dat ali-pascha van Herzegowina in het jaar 1844 | |
[pagina 513]
| |
Grahova formeel aan peter II heeft afgestaan. Toen nu de Turken, tegen de raadgevingen der Engelsche en Fransche consuls, Grahova bezetteden, deden de Montenegrijnen den 11den Mei een onverhoedschen aanval op de Turken en bragten hun eene volkomene nederlaag toe. Bij dezen aanval verloren de Turken een hunner generalen, kalil-pascha, verscheidene kanonnen en hunne gansche bagage, en moesten aftrekken. Over het regtmatige van dezen plotselingen aanval is in de dagbladen over en weêr genoeg getwist, en dit zal bezwaarlijk uit te maken zijn; van beide zijden is de naauwgezetheid zeker niet groot. Men vergete echter niet, dat de Montenegrijnen zeer goed begrepen, waarop Turkijë het met zijne ontzagwekkende krijgstoerustingen (wie zal ze betalen?) gemunt had, en dat de Turken begonnen waren met een afgezant van Montenegro het hoofd af te slaan. Ook scheen Montenegro aanvankelijk wel genoodzaakt om met eigen middelen op zijne verdediging bedacht te zijn. Oostenrijk, dat voor elken prijs liever zag dat alle onrustige bewegingen aan deze zijne grenzen spoedig onderdrukt werden, had bij wijze van uitzondering aan Turkijë toegestaan, om de haven van Klek, die volgens de verdragen aan Oostenrijk toebehoort en als mare clausum beschouwd wordt, tot landingsplaats te gebruiken. Doch weldra, ofschoon de verschillende Europesche staten, ieder naar zijn bijzonder belang, eene verschillende houding in deze zaak aannamen, scheen men toch algemeen er op uit, om de Porte van offensive stappen tegen Montenegro terug te houden. Het gevolg van de bemoeijingen der verschillende gezanten was dan ook dat de Porte den 14den Mei aan hussein-pascha, aanvoerder des Turkschen legers, bevel zond, om zich van verdere vijandelijkheden te onthouden, hoewel de troepenverzendingen naar deze streken evenmin werden gestaakt als de rooverijen der Montenegrijnen. Men kwam overeen dat de Montenegrijnsche quaestie door eene commissie van afgezanten der mogendheden op vreedzame wijze geschikt zou worden, en nadat Turkijë te vergeefs beproefd had, die bijeenkomst te Constantinopel te doen plaats vinden, werd Parijs daarvoor bestemd. Wat de uitslag van deze beraadslagingen wezen zal, zal de toekomst leeren; waarschijnlijk zal het wel een ridiculus mus zijn, die uit die bergen van staatsstukken en nota's | |
[pagina 514]
| |
geboren wordt: de Oostersche zaken zijn te zeer in den grond verward en onhoudbaar, en de belangen die er aan vastgeknoopt zijn, te ingewikkeld, dan dat men iets anders dan halve maatregelen hierin verwachten kan. Beschouwen wij thans de geschillen tusschen de Porte en Montenegro eens van nabij. Onder welk voorwendsel kon toch de Porte zulk een groot leger in het veld brengen, dat blijkbaar tegen Montenegro gerigt was; hoe kon zij zonder met dien staat in oorlog te zijn, daden van vijandelijken aard plegen? - Turkijë geeft voor, dat zijne onderdanen in Herzegowina bij hun opstand op de hulp der Montenegrijnen hadden gerekend; dat deze elk oogenblik die hulp zouden kunnen verleenen, en eindelijk ook werkelijk den opstand hadden uitgelokt niet alleen, maar met manschappen ondersteunden. De eerste beweringen zijn ongetwijfeld niet ver van de waarheid, maar dit geeft nog geen regt tot aanval van de zijde der Turken; het laatste echter schijnt, zoo niet onwaar, toch grootendeels overdreven te zijn. Men heeft veel gesproken van den laatsten opstand in de Herzegowina; maar het blijkt meer en meer, dat het slechts op zich zelf staande beroeringen en opstanden van afzonderlijke steden en plaatsen zijn geweest, zonder voorafgegaan gemeen overleg. Daarom is het niet te gelooven, dat Montenegro dezen opstand heeft uitgelokt. Wanneer opstandelingen op aanstoken van een gouvernement handelen, al is het ook van een klein vorstendom, dan is er meer eenheid. Deze was er aanvankelijk zeker in het geheel niet; slechts de verregaande ruwheden en gruwelen der Baschi-Buzuks en de onregtvaardige maatregelen van repressie der Porte, hebben eenheid gebragt in den geest van verzet der Herzegowiners. Danilo heeft dien opstand niet veroorzaakt en zelfs niet gewenscht, en is eerst door den aanval der Turken genoodzaakt geworden hem te ondersteunen. Wij beweren niet dat geen Montenegrijn op eigen gezag en uit eigen liefhebberij den Turk heeft helpen afbreuk doen, maar het gouvernement was hier aanvankelijk vreemd aan. Zelfs was deze opstand den vorst eene hindernis in zijne plannen tot hervorming; al mogt hij zoo iets later gewenscht hebben, thans kwam het hem ontijdig. Het is meer zijne ambitie om aan het hoofd van een goed georganiseerden staat te staan en dan, langs den weg der diplomatie, de bevestiging van zijn gezag en de uitbreiding | |
[pagina 515]
| |
van grondgebied te verkrijgen die hij noodig heeft, dan, zoo als tot nog toe geschiedde, door onophoudelijk in het klein zijn vijand afbreuk te doen, hiernaar te vergeefs te streven. Natuurlijk wordt het dan de vraag: waarom zoekt Turkijë een voorwendsel tegen Montenegro; waarom wil het steeds het bezit van deze onherbergzame rotsen? Meent het regt te hebben tot de bewering, dat Montenegro tot het Paschalik van Scutari behoort? Neen, maar het meent daar belang bij te hebben. Dat belang is groot en veelzijdig, van politieken, strategischen en commerciëlen aard. In het politieke heeft Turkijë voortdurend zwaarden aan zijden draad boven het hoofd hangen, zoowel door de gesteldheid zijner eigene provincïën in het N.-Westen, als door zijne beide groote naburen, en Montenegro vooral vergroot het gevaar van dien toestand in bijzondere mate. - Het Ottomanische rijk is, gelijk men weet, zamengesteld uit zeer verschillende volken, die op zeer uiteenloopende voorwaarden en wijzen aan de Porte onderworpen zijn; zij komen onderling en allen te zamen met de Turken veel minder in aanraking, dan wij b.v. met de Duitschers of de Engelschen; maar allen zijn van denzelfden haat tegen den overheerschenden stam vervuld. Daarenboven zijn de Osmanli verreweg de minsten in getal. Men kan begrijpen, hoe bezwaarlijk het aan het verouderde en verzwakte Ottomanische rijk vallen moet om den band te blijven slaan om zulke weêrbarstige onderdanen. Het zijn vooral de bewoners van Bosnië en de Herzegowina, met de Montenegrijnen tot den Servischen stam behoorende, die de meeste reden tot bezorgdheid aan de Porte geven, en nu laat het zich begrijpen, dat Montenegro hier den Turk een doorn in het oog is. Van daar uit kan elke poging tot opstand het best worden ondersteund, daarheen kunnen de opstandelingen steeds de wijk nemen voor de Turksche troepen; zijne onneembare rotsen zijn als een uitgestrekt fort, dat voortdurend de heerschappij der Turken in deze streken bedreigt. En even als het den onderdanen der Porte de hand tot opstand biedt, zoo geeft het ook steeds voor den naijverigen nabuur, Oostenrijk en Rusland, de gelegenheid om zich in de Turksche zaken te mengen. Onder voorwendsel van deze | |
[pagina 516]
| |
geloofsgenooten te beschermen, of om de rust aan deze zijde, waar ook voor Oostenrijk met zijne eigene Slavische onderdanen veel te vreezen is, te handhaven, kunnen de genoemde rijken hier bijna doen wat zij willen, en allerlei moeijelijkheden aan de arme Turken berokkenen, iets wat ook steeds het geval geweest is. Niet minder gewigtig zou ook het bezit van Montenegro voor den Turk zijn uit een strategisch oogpunt beschouwd. Zoolang de Montenegrijn, haar aartsvijand, die rotsen in bezit heeft, en gaarne elken vijand daarover heen het grondgebied der Porte zou binnenbrengen, kan zij hare grenzen aan deze zijde niet versterken. Zoolang de Montenegrijn daar huisvest, is ook de volkomene onderwerping van de Bosniërs niet wel mogelijk, daar de eenige strategische weg naar die provincie langs het grondgebied van Montenegro loopt. Dat kleine vorstendom met zijne vijandige bewoners is dus niet door zijne magt, maar door zijne ligging den Osmanli te allen tijde eene oorzaak van voortdurende vrees geweest, en hij wil nog steeds op de oude wijze, dat is alleen met geweld, zich daarvan verlossen. Want dat zijn toestand in Europa en de gang, dien de zaken der diplomatiek in deze eeuw loopen, hem een geheel anderen weg moesten doen inslaan, dat begrijpt de fiere nazaat der Mahmuds niet. Zou er dan werkelijk alleen heil voor Turkijë wezen in de verovering van dit kleine vorstendom? Reeds voor de honderdste maal is het ijdele van zulk streven bewezen. En bovendien al kon het, met eene krachtsontwikkeling die altijd zijne middelen te boven gaat, zich eindelijk van Montenegro meester maken, wat zou het gewonnen hebben? Een leger kan niet leven op deze naakte rotsen; eene blijvende bezetting is onmogelijk. Al veronderstelden wij, - iets wat in onze eeuw niet denkbaar is - dat het geheele Montenegrijnsche volk vernietigd of verplaatst werd, dan ware er nog niets gewonnen. Al de misnoegden van Herzegowina en Bosnië, die vrij talrijk zijn, zouden een nieuw Montenegro daarstellen, zoodra als de Turken weder vertrokken waren. Om dit land te veroveren, zou Turkijë moeten beginnen met zijne heerschappij over deze provinciën beter te bevestigen, en juist daarvoor is datzelfde Montenegro de hinderpaal. Europa heeft eenmaal kennis met Montenegro gemaakt, en voortaan laat onze eer niet meer toe, dat dit heldhaftige volkje | |
[pagina 517]
| |
verpletterd worde. Men kan er zich niet afmaken met te zeggen, dat men zijne onafhankelijkheid niet erkend heeft; die behoeft niet erkend te worden, want zij is nooit ontkend en bestaat van ouds her. Er ontbreekt slechts aan, dat zij in een groot Europeesch tractaat formeel worde bevestigd. Doch dit is eene formaliteit die men alleen uitgesteld heeft, omdat men begreep dat de Montenegrijnsche quaestie, van geheel bijzonderen aard zijnde, een opzettelijk onderzoek, een afzonderlijk verdrag behoefde; men heeft haar tot nader orde ter zijde gelegd, en daarom is in het tractaat van Parijs niet opzettelijk van Montenegro melding gemaakt. Wel heeft Turkijë te kennen gegeven dat het het bestaan van Montenegro feitelijk erkende, maar dit is niet genoeg. De wederzijdsche aanspraken zijn niet alleen geregeld, wanneer Turkijë ophoudt het grondgebied van Montenegro voor zich te eischen, maar wanneer dit ook zijne aanspraken op het oude Servische rijk opgeeft. Om een einde aan het geschil te maken is er slechts één middel, en wel om de tegenstrijdige belangen te vereenigen door eene billijke schikking. Daar men Montenegro niet kan wegcijferen, moet men het zóó maken dat het tevreden kan zijn, en het elk voorwendsel tot nieuwe aanvallen ontnemen. Men moet zoo mogelijk zijn belang verbinden aan de verdediging van zjn ouden vijand. Zoo als het thans is, is Montenegro slechts voor den oorlog ingerigt en kan den vrede niet aannemen, zonder van zijn eenige voordeel afstand te doen. Wil Turkijë in vriendschappelijke verhouding tot dit land komen, dan moet het den vrede mogelijk maken door bronnen van handel en landbouw er voor te openen. Daarvoor zijn twee dingen noodig: een grond die wat opbrengen kan, en gemeenschap met het buitenland. Daardoor zou Turkijë inderdaad de geheele rigting en bezigheid van dit volk veranderen. Nu wordt het de vraag: bestaat er eene landstreek die Turkijë aan Montenegro kan afstaan zonder eenig belang te kwetsen en zonder wezenlijk eigen voordeel op te geven? Het schijnt ons toe, dat de Herzegowina, maar ook die alleen, aan deze voorwaarden beantwoordt. Ook in Albanië zouden er voor Montenegro vruchtbare landstreken te vinden zijn; maar die bevolking verschilt te zeer van de Montenegrijnsche in | |
[pagina 518]
| |
afkomst, in taal en in godsdienst. De orthodox Grieksche Albanezen zouden bondgenooten van de Russisch-Grieksche Montenegrijnen kunnen worden, maar nooit onderdanen. De Herzegowina daarentegen is vooreerst geographisch van het overige gedeelte des rijks afgescheiden. Montenegro, dat er om zoo te zeggen slechts het oostelijke en bergachtige gedeelte van uitmaakt, snijdt het geheel van Albanië en de andere Turksche bezittingen af. Door den afstand van deze provincie zou de Porte dus niet anders doen, dan wat reeds in den aard der omstandigheden ligt. Ten andere hebben Montenegro en Herzegowina genoeg punten van aanraking en overeenkomst. Wij hebben reeds aangetoond welk aanzien vorst danilo bij de bevolking van Herzegowina geniet. Gedurig wordt hij met toestemming van de Turken geroepen om hun inwendig bestuur te regelen; zijn wetboek wordt door hen aangenomen, en zij roepen dikwijls zijn gezag in, als het eenige middel tegen den staat van anarchie, waarin zij verkeeren. Behalve rotsachtige gronden, aan die van Montenegro gelijk, bezit de Herzegowina vruchtbare akkers, genoegzaam voor eene bevolking eenige malen talrijker dan de tegenwoordige, die, naar men zegt, slechts van 184,000 zielen isGa naar voetnoot(*). Dit volk, dat thans gebukt gaat onder den voortdurenden staat van anarchie, behoort geheel tot het Servische ras en grootendeels tot de orthodox Grieksche kerk. Denkt men aan al de voordeelen die Turkijë uit vriendschappelijke betrekkingen met Montenegro trekken zou, dan zal men inzien dat zulk eene opoffering ruimschoots vergoed zou worden, te meer daar anders de nationale trots der Montenegrijnen zich nooit in een verbond met Turkijë schikken zou. Het zou reeds een groot voordeel zijn voor Turkijë, aan deze zijne westelijke grens de orde hersteld te hebben, al ware het maar alleen om zijne verhouding tegen Oostenrijk. Dit rijk bezit sedert 1814 langs de Adriatische Zee eene smalle strook lands, die zich tot voor de monden van den Cattaro uitstrekt. De wonderlijke gedaante van deze grens geeft aan Oostenrijk, zonder zijne werkelijke magt te vermeer- | |
[pagina 519]
| |
deren, nogtans eene zeer belangrijke, en als wij het zeggen mogen, gevaarlijke gelegenheid, om zijn invloed te oefenen in de naburige Turksche districten. Turkijë zou niet anders dan er bij winnen, wanneer hier eene zelfstandige magt tusschen zijn grondgebied en dat van Oostenrijk geplaatst werd, met welk rijk het reeds veel te veel punten van aanraking en dus ook gelegenheden tot botsing heeft. Eene Slavische bevolking onder een inlandsch vorst zoude beter, dan de tegenwoordige onrustige stammen onder zijn eigen bestuur, een voormuur tegen Oostenrijk vormen. Het zou niet moeijelijk vallen bewijzen bij te brengen, dat Oostenrijk zich thans onder allerlei voorwendsel in de aangelegenheden dezer Turksche districten inmengingen veroorlooft, die alles behalve aangenaam aan Turkijë kunnen wezen. Van al die voorwendsels zou geene sprake meer kunnen zijn tegenover een Slavisch vorst van de Christelijke godsdienst. Ook uit een strategisch oogpunt zou deze schikking vele voordeelen opleveren. Men moet niet vergeten dat de ware linie van defensie van Turkijë aan deze zijde niet aan de Dalmatische grenzen, maar noordelijker is, in de bergen tusschen Herzegowina en het zuidelijke Bosnië, die veel beter te verdedigen zijn. Zoo als thans de gesteldheid is, zou een Turksch leger, dat van deze zijde het rijk tegen een buitenlandschen vijand had te verdedigen, zich in het centrum van Bosnië moeten posteren, en zou zich niet durven wagen ten zuiden van die genoemde bergen, te midden van eene bevolking die altijd vijandig gestemd is en steeds den terugtogt zou kunnen afsnijden. Waren zij echter bevriend met, en geholpen door de Montenegrijnen, dan konden de Turken van de zijde der Adriatische Zee eene buitengewoon sterke positie verkrijgen. Wij spraken ook van commerciële redenen, waarom Montenegro voor de Turken een groot bezwaar is. Tusschen Albanië en de noord-westelijke provinciën des rijks gelegen, is het steeds een onoverkomelijke hinderpaal voor de gemeenschap tusschen deze beide deelen des rijks. Maar werd de betrekking met Montenegro van vriendschappelijken aard, dan kon er een groote handelsweg door dit land henen loopen. Danilo heeft wel het gewigt van zijn gebied als transito-streek ingezien; maar de vrede alleen zou hem de gelegenheid geven, om zulk een voornemen ten uitvoer te brengen. Dan zou met | |
[pagina 520]
| |
eenig kapitaal het tegenwoordige voetpad (want meer is het niet) in een zeer bruikbaren handelsweg veranderd kunnen worden. Dan ware er voor den Montenegrijn een ander middel van bestaan geopend dan krijg en roof, en men zou zien, hoe zeer dan weldra het geheele aanzien van het land veranderen zou. - Wat de smalle kust betreft, die thans Montenegro van de zee scheidt, de Montenegrijnen, die bijna van hunne bergen de steenen in zee kunnen werpen, zouden alleen voordeel kunnen hebben van deze thans afgesloten streek. Zij zouden daarom nog wel geene belangrijke zeemogendheid worden, maar dit kleine hoekje zee zou hen met de buitenwereld in verbinding brengen, en zij zouden door gewone middelen datgene kunnen verkrijgen, wat zij zich thans ten koste van de rust hunner naburen moeten verschaffen. Maar zou de vergrooting van Montenegro ook nadeelig kunnen zijn voor de Oostenrijksche monarchie? Ongetwijfeld, als het nog de politiek wil blijven volgen, dat het zich verheugt over de voortdurende oneenigheden tusschen Montenegro en Turkijë, dat het meent voordeel te hebben bij het ongeluk dezer provinciën aan zijne grenzen, en zijn invloed op haren anarchischen toestand wil grondvesten. Men heeft gezegd, dat Oostenrijk nimmer het ontstaan van een nieuwen staat aan de Adriatische Zee toestaan zal; dat die zee gesloten moet blijven, dat zij een Oostenrijksch meer is. Maar zulk een denkbeeld is niet meer vol te houden en de vrees, waaruit het zijn oorsprong heeft, is ongegrond. Wat voor afbreuk zou een haven van Spitza of Antivari aan den handel van Triëst of aan de marine van Oostenrijk kunnen doen? Wij willen betere dingen van zijne politiek hopen. - Wat Rusland betreft, zijne betrekking als de uitsluitend beschermende mogendheid van deze geloofsgenooten zou dan langzamerhand overbodig worden. Doch die betrekking heeft alleen dan nog voordeel voor Rusland, wanneer het nog steeds begeerige blikken naar het erfdeel der Osmanli's blijft slaan. Doch wanneer het ook zulke plannen gekoesterd mogt hebben, is het door den laatsten oorlog wel genoodzaakt geweest daarvan afstand te doen; zij zijn ook niet meer van deze eeuw. En in allen gevalle kunnen ze voor de andere mogendheden geene reden zijn om Montenegro daaraan op te offeren. De toekomst zal leeren wat er van dit rijkje, om welks | |
[pagina 521]
| |
bezwaren men zich vroeger niet bekommerde, maar die thans op den Europeschen raad ter tafel zijn gebragt, worden zal. Wij moeten echter erkennen, dat onze verwachtingen dienaangaande niet zeer hoog gespannen zijn. Doch dit ligt buiten ons bestek; wij wilden alleen maar ter algemeene kennis brengen, wat er van de Montenegrijnsche quaestie is, waarover dit landje klaagt en waarvan het wordt beschuldigd, en wat er van gemaakt zou kunnen worden. De woorden beschaving en menschelijkheid heeft men tegenwoordig veel op de lippen, en zelfs de diplomatie geeft voor die in haar woordenboek te hebben opgenomen. Welnu! hier is een geval, dat politiek en menschelijkheid dezelfde eischen hebben en in verband konden gebragt worden. Moge het dan niet blijken, dat wij inderdaad nog zoo ver niet gevorderd zijn. Moge men, zoo al niet het voorgeslagene zelf, toch iets in dien geest voor Montenegro doen. Dan zal men eene voortdurend kankerende plaats in het ligchaam der Europesche staten hebben gezuiverd, en de mogelijkheid van bestaan hebben geschonken aan een volkje, aan hetwelk lang genoeg de grond, dien het betrad, en de lucht, die het inademde, niet gegund werd. |
|