Hoe staan wij met het aluminium?
Men herinnert zich misschien, dat vóór eenigen tijd door den Franschman sainte-claire deville een nieuw metaal is ontdekt, dat uit kleiaarde getrokken, van daar den naam Aluminium heeft gekregen. Voor het eerst, meen ik, kwam het voor op de Algemeene Tentoonstelling te Parijs in 1855, en het was geconstateerd, dat het verscheidene eigenschappen bezit, die het verre boven andere metalen geschikt maken voor het gebruik. Het is hamerbaar als het zink en driemaal ligter; hard als het ijzer, maar oxydeert niet. Het geeft een zuiveren klank als het beste brons, heeft den glans en bijna de kleur van het zilver, maar slaat niet aan. In één woord: het Aluminium kan met voordeel alle tot nog toe gebruikte metalen vervangen. Trouwens, ieder kan dit alles weten, wat reeds bij herhaling door de dagbladen is medegedeeld, en deze keer naar waarheid. Het zijn onder anderen de Heeren babinet en paul de remusat, natuurkundigen van den eersten rang, wier welbekende namen ons hier borg voor zijn.
Doch het groote bezwaar was tot nog toe, dat, hoe goedkoop ook de grondstof, het chemisch proces, om het te extraheren, te omslagtig was en het metaal dus te duur. In den aanvang kostte het 3000 francs; later nog meer dan duizend het Nederl. pond. Doch nu deelt ons de Heer babinet mede, dat het reeds voor 300 francs bereid kan worden, terwijl er reeds twee fabrieken, eene te Parijs en eene te Rouaan is. Als het zoo voortgaat, dan kan men er weldra mede ploegen en vechten en alle andere noodige instrumenten van maken.