Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1858
(1858)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 749]
| |
de pennevrucht des auteurs en onder den frisschen indruk van het gelezene de pen in de hand neemt - wie zal 't ontkennen? - altijd een moeijelijk werk. Ontbreekt een der beide opgenoemde vereischten, of wel ontbreken zij beide, dan wordt de zaak nog hagchelijker; maar allermoeijelijkst is 't zeker, wanneer het nog daarenboven een werk geldt, dat reeds genoegzaam, ja schier algemeen bekend en beoordeeld is, waarover het publiek reeds lang uitspraak heeft gedaan, en waarvan dus de recensie - om zoo te zeggen - als mosterd na den maaltijd komt. 't Laatste geldt ten volle van De Dertiende. Trouwens, ik heb niet te klagen, en alleen aan eigen verzuim moet ik het wijten, dat ik in dezen moeijelijken toestand ben geraakt. Ja, lieve Lezer of Lezeres! gij allen kent gewis - al is 't dan ook maar van hooren zeggen - elise's zooveel geruchtmakend boek. Even als in der tijd Le Juif Errant of de Mystères heeft het, gelijk men zegt, ‘opgang gemaakt’. Ongelukkig de mensch die niet - een beetje althans - over quartus, quintus en octavus, over sophie en adèle weet meê te praten. Ik zal dan ook van den inhoud wel geen breedvoerig verslag meer behoeven te geven. Trouwens, die inhoud, de zoogenaamde intrigue, is dan ook best in tien woorden te vertellen. Als Roman - en elise is te verstandig en te knap om het niet zelve in te zien en gaaf toe te stemmen - als Roman heeft het boek weinig of geen waarde, en is het een weinigbeduidend en hoogst ongelukkig geesteskind. Ik wil mij dan ook niet vermoeijen met al de fouten, leemten en gebreken, die dit kunstproduct (?) ontsieren, bloot te leggen. Zij springen zelfs den mingeoefende terstond in het oog; ja, de Schrijfster geeft zich zelfs niet eens de moeite ze te bedekken, en onverschillig is het haar of wij aan dien rob, dien nul in folio, kop noch staart kunnen vinden; of wij ons al ergeren aan den smakeloozen lias, waaraan zij zooveel ussen heeft geregen als zij maar wilde; of wij bram en hulda al dan niet wedervinden, enz.; in één woord: het technische van haar Roman laat haar volslagen koel, en klaarblijkelijk wil zij ons doen gevoelen, dat niet de vorm, maar de stof, de denkbeelden, de ideeën ditmaal hoofdzaak bij haar waren. Wij hebben een bontgekleurde kaleidoskoop voor ons, en nu moeten wij maar zelf zoolang draaijen tot wij iets vinden dat ons aantrekt. Ik heb lang gedraaid, lieve Lezer!... maar ik moet het zeggen - eilacy, | |
[pagina 750]
| |
zelfs op gevaar af van voor heel onbeleefd te worden gehouden - ik heb heel weinig gevonden dat mij aanstond. 't Is zoo, er zijn hier en daar - vooral wanneer de Schrijfster, gelijk de Duitschers zeggen, sich zusammen nimmt - fiksche, schoone, goedgeschreven brokken in; de stijl is over 't algemeen vloeijend en klaar; de dominé's-idolatrie - een euvel, waaraan velen ook nog(?) in onze dagen mank gaan - weet zij soms niet onaardig te hekelen, en over de verschillende rigtingen des tijds op godgeleerd gebied geeft zij nu en dan wenken die allezins behartigingswaardig zijn; maar over het geheel zijn toch ook deze te rhapsodisch, te fragmentarisch om veel uit te werken, en dan zijn het ook minder rigtingen dan wel personen die zij ons afschetst. Personen!!!... Ja, elise! ik kom hier aan eene grief, eene groote, eene magtige grief tegen uw boek, waarin velen, waarin allen met mij deelen zullen, deze namelijk, dat het in den vollen zin des woords personeel is, dat het bevat eene doorgaande weinig liefderijke tentoonstelling (denk slechts aan sophie en adèle) van nog levende, algemeen bekende personen, eene beeldengalerij van menschen meest uit den geestelijken stand, die, 't is zoo, met onloochenbaar talent, maar tevens op eene wijze zijn voorgesteld, weinig geschikt om hen meerdere achting en toegenegenheid te doen verwerven. Die tentoonstelling, was zij noodig, is zij geoorloofd, zal zij wezenlijk nut aanbrengen? Zietdaar vragen, waarop gij u zelve het antwoord moogt geven. Wij voor ons aarzelen niet rondweg te verklaren: neen. Noodig?..... om een breidel misschien te stellen aan de bespottelijke vergedrevene Dominé's-aanbidding en vergoding, waarin sommigen behagen scheppen, of om der wereld te doen zien, dat predikanten ook menschen zijn, behebt met zwakheden en gebreken.....? maar het laatste weten immers allen, en het eerste vindt ieder verstandig mensch gek, en zijn er onder de Evangeliedienaren die zich dus laten bewierooken en vergoden, zij doen het niet straffeloos, en moeten zelven er veelal 't eerst en 't meest voor boeten. Maar ook al kon zij noodig geacht worden, geoorloofd in dezen vorm en op deze wijze is zulk eene tentoonstelling zeer zeker niet. Wij spreken niet eens van de bewijzen, hier en daar voorkomende, dat de Schrijfster zich schuldig heeft gemaakt aan misbruik van vertrouwen, van het overdrevene en eenzijdige zeker in vele harer voorstellingen; wij vragen alleen maar, en wij | |
[pagina 751]
| |
vragen het elise zelve, der schrijfster van Hermine en van Eene Star in den Nacht: gedoogt het de Christelijke Liefde? Kan het overeengebragt worden met een goeden, edelen zin, eene parodie te maken op wat eigenlijk met diepe deernis moest worden vermeld, of liever nog met den mantel der liefde bedekt? 't Is zoo, er komen ook goede, ook edele karakters in voor: een secundus, tertius, een leo vooral zijn geestelijken, die hun stand, hunne betrekking eere aandoen; maar kent elise dan de wereld en de menschen in 't algemeen zóó weinig, dat zij niet weten zoude, hoe juist, in geschriften als deze, men 't liefst en 't meest schier als bij uitsluiting op het dwaze, het bespottelijke valt, en zich bij voorkeur zoekt te amuseren? En daarom, wat nut zal haar schrijven aanbrengen, en wat zal het baten, of zij ons al voor een leo, een secundus weet in te nemen; de schildering van één quartus en quintus, juist omdat zij, helaas! naar waarheid zijn, doen duizendmaal meer kwaad dan alle leo's en secundussen te zamen goed kunnen doen. - Niets liever wenschen velen in onze dagen - dagen meer dan ooit van spanning ook op godsdienstig gebied getuigende - dan juist zulke typen, het bestaan van mannen als een quintus tot voorwendsel te kunnen nemen voor hun ongeloof en hunne verachting van kerk en Evangeliedienaren. Die en nog daarenboven eene andere afdeeling der Christenkerk, zij zullen juichen in elise's boek. Maar daarom te meer deed het mij pijnlijk aan, en wilde ik dat zij het niet geschreven had. Elise toch denkt te wèl. Elise heeft te veel onze sympathie en hoogachting, dan dat wij het zouden kunnen dulden, dat men in een boek door haar opgesteld, in eene vrucht van haar hoofd en hart zulk een voorwendsel zou kunnen vinden. Zij, met haar talent, met de gaven haar geschonken, moest niet helpen afbreken, maar opbouwen. Dat zij het werkelijk kan, niemand behoeft er aan te twijfelen, die met een eenigzins opmerkzamen blik hare werken heeft doorlezen. Keere zij dan terug van een weg, die de hare niet is. Trachte zij, gelijk in hare jongste bijdrage voor de ‘Evangelische Bibliotheek’, de wonden des tijds te heelen, niet die te verergeren, en gebruike zij daartoe het haar van God geschonken, uitnemend talent. Op dien weg zullen wij haar gaarne en met blijdschap dikwijls weder ontmoeten. | |
[pagina 752]
| |
Haar stijl, gelijk ik straks reeds zeide, is vloeijend, maar niet altijd zuiver. Ook stootte ik hier en daar op leelijke Germanismen. De uitvoering is overigens netjes en verdient lof.
|
|