naar zijne meening, de Heer arthur verre beneden zijn onderwerp is gebleven.
Aan het boek ontbreekt gloed en leven; de hand van den Schrijver blijkt zigtbaar te zwak, waar hij zijne figuren kracht en moed tot handelen moet meêdeelen; zijne voorstelling is immer mat, zelfs waar tooneelen worden geschetst, die eene levendige schildering eischen, zoo als b.v. de gevangenneming van den fortuinzoeker lyon.
't Karakter van fanny komt ons 't best geslaagd voor; markland is iemand, die walging verwekt en weerzin, in plaats van medelijden. Heeft de Auteur dit gevoel bij zijne lezers willen opwekken, dan is hij met de schets van een nietig karakter, onzes erachtens, vrij goed geslaagd, en dan achten wij zijn plan van verhuizing, omdat het gezigt van Rozenburg hem hinderde, zelfs daar, waar aan zijn verblijf in die nabijheid de mogelijkheid eener betere toekomst verbonden was, geheel in zijnen geest, waar 't anders ook alleen genoeg zou wezen, om alle belangstelling voor zijn lot bij den lezer weg te cijferen.
Overigens heerscht er een gemoedelijke, echt godsdienstige, hier en daar wel wat te over-vrome geest in dit boek, dat nog eens de ‘zedelijke’ verhalen van voor veertig jaren herinnert. Wierd het op gelijke hoogte gesteld met ‘de tien nachten in de gelagkamer’, van denzelfden Auteur, dan zou Ref.'s opinie, hierboven geuit, weêrsproken worden, want al heeft ook die arbeid, als alle menschenwerk, zijne feilen, 't is, bij ‘Betere dagen’ vergeleken, een chef-d'oeuvre.
Wij vernemen, dat de Heer zwaardemaker ‘wèl’ stond met die uitgave; jammer maar, dat onze boekhandel, na aan eenig geschrift gewonnen te hebben, 't waagt, onrijpe vruchten van denzelfden Auteur het publiek aan te bieden, een gewaagd spel, dat niet altijd hunne beurs en zeker niet hunne goede renommée voordeel brengt.
o. Januarij 1858.
l-e.