| |
| |
| |
Mengelwerk.
Haar morgen en haar avond.
Novelle.
Door J. Chr. Gewin.
I.
Indien gij vóór ruim negen-en-veertig jaren geleefd en u voor deze vensterramen hadt bevonden (op de tweede verdieping van een huis op de Heerengracht te Amsterdam), dan had zich een ander tooneel aan uw oog vertoond dan ge nu moogt aanschouwen. Thans is alles duister daarbinnen, in die groote zaal, - toen was daar alles licht, glans en leven. Deftige, vrolijke, stemmige en dartele mannen, vrouwen, jongelingen en meisjes zoudt ge daar hebben gezien, in kleine groepjes bij elkander of in bonte mengeling dooreen wemelende: bijna allen met den glans der vergenoegdheid op het gelaat. Doch uw blik zou zich spoedig hebben gevestigd op een sierlijk gekleed, schoon, jong man, die zich in gindsche breede vensterbank had nedergezet aan de zijde eener bloeijende jonkvrouw. En ook dadelijk zoudt gij de oogen van hem hebben afgewend, om ze alleen te gebruiken tot het aanschouwen, het bewonderen der liefelijke gestalte die hij met zijn regterarm omvat hield. Wel mogt hij er trotsch op zijn, dat dit bevallige wezen - uit den aanzienlijken kring harer bewonderaars - hém had uitverkoren om haar naar het altaar te geleiden, haar de zijne te noemen. Wel mogt hij zich rijk gevoelen als hij haar aanzag, haar in zijnen arm drukte, nu zij, door het heden ingezegend verbond, zijn eigendom, zijne gade was geworden. Want zij was een heerlijke schat - schitterende van schoonheid, vol van bevalligheid, zachtheid en liefelijkheid. Met het waas der onschuld over het bekoorlijke gelaat, staarde zij hem nu en dan met heldere, schitte- | |
| |
rende oogen, als ter sluik aan, om bijna even spoedig die vriendelijke starren weêr te bedekken met de fluweelen oogleden en de zijden wimpers, verschrikt als ze werd door het vuur dat haar uit zijn oog te gemoet blonk. Wel mogt dat haars vaders met welgevallen rusten op zijne lievelinge, - wel mogt de blik harer moeder zich met eenigen trots vestigen op de aanvallige gestalte harer éénige dochter, als zij haar
vergeleek met de schoonste maagd uit den ganschen kring, en zij dan met de meeste onpartijdigheid den krans der overwinning aan haar kind meende te moeten toekennen.
Wat was zij gelukkig - de een-en-twintig-jarige odilde, - sedert dien morgen Baronesse de v**! Opgevoed in den schoot der weelde, was haar leven daarhenen gevloeid als een helder beekje, dat, kronkelend door liefelijke landouwen, langs boschrijke heuvelen en bloemrijke velden, tot hiertoe was voortgedarteld, om verder, in vereeniging met een breeder stroom - en daarmede als ineengesmolten - zachtkens voort te kabbelen langs lagchende oevers, om eindelijk zaam te vloeijen met het onafzienbare meir der eeuwigheid. - Wat was haar verleden helder; van wat glans en luister het heden omgeven; welk eene schitterende toekomst blonk haar te gemoet! Innig beminnende, hartstogtelijk bemind door den man harer keuze; aangebeden lievelinge harer ouders, wier eenig overgebleven kind zij was; rijk; geacht en bemind door allen tot wie zij in eenige betrekking stond; gezond, schoon, in den bloei der jaren, - o, zeg mij, kunt ge mij een gelukkiger wezen op aarde aanwijzen, dan odilde, op dien feestdag, in die schitterend verlichte zaal, in die ure, waarin zij, aan de zijde haars echtvriends, de komst der reis-calêche verbeidde, die hen aan het bespiedend oog der menigte zou ontvoeren, om geheel voor en door hem te leven en te ademen, aan wien zij haar toekomstig lot vol liefde had toevertrouwd?
| |
II.
Thans bevinden wij ons te Parijs.
Wanneer gij eens even met mij wilt gluren door dat kleine venster op de vierde verdieping in eene der achterstraten dezer wereldstad, dan ontwaart ge een klein en schamel vertrek, waarin - behalve een ledekant - twee stoelen, een
| |
| |
kastje, eene tafel en eene kleine kagchel het gansche ameublement uitmaken.
Die oude vrouw, met dat eenvoudig mutsje - waaruit eenige grijze haren te voorschijn komen - met dat gerimpeld gelaat en die ingevallen kaken, was ook eenmaal rijk en - schoon. Hare nu met een koperen bril gewapende oogen waren eenmaal in staat, een heir van aanbidders tot haar te lokken, en hebben vroeger geschitterd, door vrij wat meer licht omgeven dan die kleine lamp daar thans op werpt. Die verdroogde, bevende handen waren eens blank als versch gevallen sneeuw, en zachter dan fluweel, en het was een genot, daar een kus op te drukken, of een bewijs van genegenheid door die, toen schoon gevormde vingeren te ontvangen. Ook zij werd eenmaal innig bemind, en koesterde eene onverdeelde, warme liefde voor den vriend haars harten. Ook haar lachte eene heerlijke, glansrijke toekomst tegen, en de zon haars geluks straalde zoo onbewolkt en zoo helder aan den hemel, dat ze niet scheen te kunnen ondergaan, vóór dat zij, aan den avond van haar leven, de door den glans vermoeide oogleden zachtkens zou laten digtvallen.
Wenscht gij hare levensgeschiedenis te kennen? Welaan! ik wil u die verhalen.
Hester b** - dit is de naam dier vrouw - is de dochter van een rijk en aanzienlijk koopman. Eene der grootste handelsteden in Holland is hare geboorteplaats, en was hare woonplaats tot op den dag van haar huwelijk. - Naauwelijks had zij twintig zomers doorleefd, toen zij op een bal, ten huize van een der vrienden haars vaders, in kennis kwam met den Baron richard - wiens geslachtsnaam ik hier om bepaalde redenen verzwijg. - Deze Baron richard stamde af uit eene oud-adellijke Fransche familie, wier aanzienlijk vermogen, tijdens de eerste revolutie, nog al aanmerkelijk had geleden. Als attaché bij de Fransche Ambassade te 's Hage, bevond hij zich nog eerst sedert korten tijd in Holland, toen hij in de balzaal aan hester b** werd voorgesteld. Hij was een schoon, verstandig en fijn beschaafd man, van even zes-en-twintig jaren, wiens uiterlijk niet kon nalaten indruk te maken op ieder jong meisje in wier nabijheid hij zich vertoonde, en het zal dus niemand verwonderen, dat hij ook hester's aandacht boeide. Te meer moest dit het gevolg zijn van zijn verwijlen
| |
| |
in hare nabijheid, daar hij, sedert hij aan haar was voorgesteld, zich bijna uitsluitend met haar bezig hield, in zoo verre de beleefdheid jegens de overige gasten hem dit veroorloofde. Zijne gesprekken met haar, zoo gunstig onderscheiden van, en zoo verre verheven boven de beuzeltaal die zij gewoon was te hooren uit den mond van de meesten harer vereerders, deden het geestige en verstandige meisje met genoegen luisteren naar zijne woorden: de denkbeelden door hem geuit, de gevoelens door hem aan den dag gelegd, waren zoo juist de weêrklank van wat zij-zelve meermalen gedacht en gevoeld had; de bescheiden blik van zijne geestvolle, donkere oogen verried zoo onwedersprekelijk eene ziel aan de hare verwant - wekte eene zoo zuivere sympathie bij haar, dat, toen zij nog naauwelijks een uur in zijn bijzijn had gesleten, het haar was als of zij den baron reeds jaren lang had gekend, en 't haar eene onmogelijkheid toescheen, dat die man nog vóór weinige minuten een vreemdeling voor haar was, van wiens bestaan zij eenige uren geleden nog volkomen onbewust was.
Dat ook zij een gelijken indruk bij hem achterliet, toen de ure des scheidens had geslagen, bleek haar weldra op het ondubbelzinnigste. Toen hem eenmaal de toegang tot het huis van hester's vader was verleend, werd hij daar zeer dikwerf gezien. Alhoewel zij woonde in eene stad, verscheidene uren van de residentie verwijderd, 't was als of die tusschenruimte voor hem niet bestond, of althans als door een tooverslag kon worden weggenomen; want bijna dagelijks bragt hij weldra een enkel of ook wel meer uren van den avond in hare nabijheid door; 't zij dan in hare woning of in de gezelschappen die zij door hare tegenwoordigheid opluisterde.
Niet lang - nadat richard de bekentenis zijner liefde voor hester had afgelegd, en hij de overtuiging had ontvangen, dat hij haar dierbaarder was dan eenig ander wezen op aarde - bleef hunne wederzijdsche genegenheid een geheim voor de wereld. Daar de goedkeuring van beider familiën het zegel drukte op hunne teedere betrekking, werden zij weldra in den echt verbonden. De ouders van den baron hadden wel liever gezien dat zijne keuze ware gevallen op eene, wier voorouders in aanzien en stand met de zijne konden gelijk geacht worden; maar de rijkdom van hester's vader wierp een zoo aanzienlijk gewigt in de schale, dat deze geheel naar
| |
| |
hare zijde oversloeg, en het gebrek aan adellijke voorouders werd opgewogen door het vooruitzigt op rijke afstammelingen, die dan toch tevens den naam en de titels van hun geslacht zouden dragen en deelachtig worden.
De eerste schaduw die op den schitterenden gelukstaat der jonge vrouw werd geworpen, was de benoeming van den Baron richard tot eene hoogere betrekking, bij het gezantschap te Weenen. Maar het was eene ligte schaduw; wel smartte het haar, dat zij hare teeder beminde ouders moest verlaten; doch de innige liefde die zij voor haren echtgenoot koesterde, de aan aanbidding grenzende teederheid waarvan zij het voorwerp was, en die in ieder van richard's handelingen doorstraalde, vervulden toen zoodanig haar hart, dat elke andere genegenheid werd teruggedrongen in eene zoo enge ruimte, naauwelijks genoegzaam om die het leven te doen behouden.
Gaarne volgde zij hem dan ook - nadat de aandoeningen des afscheids door zijne liefkozingen en betuigingen van verknochtheid als weggevaagd waren - naar Oostenrijks glansrijke hoofdstad; en zij zou hem gevolgd zijn al ware hij in ballingschap gezonden naar Siberië's onherbergzame oorden, of naar eene onbewoonde rots in het midden van den Oceaan. Want haar hemel vond zij aan zijn harte, - warmte en licht straalden haar toe uit zijne donkere liefdevolle oogen, en al wat haar omringde ontving, voor haar, zijn glans en zijne schoonheid alleen door zijne nabijheid; zonder hém was de wereld haar een graf, de Natuur het rouwkleed, daarover uitgespreid. En vraagt ge: of hij minder lief had dan die vrouw, wier aanwezen zoo geheel aan het zijne was verbonden, die slechts door hem leefde en ademde? ‘Neen! o, neen!’ zou hij u geantwoord hebben; ‘mijne liefde is sterker dan de hare, want ik heb haar een zwaar offer gebragt, terwijl het verlaten der ouderlijke woning eene opoffering is die daartegen niet kan opwegen’; en daar zou veel waarheid zijn geweest in deze woorden, indien hij-zelf zoo sterk ware bevonden als hij zich waande, en zijne liefde hem de kracht had verleend tot het ongeschonden houden der belofte waarvan dat offer het gevolg was geweest.
Heerlijk ontwikkeld, naar ligchaam en ziel, trad richard de wereld in, toen hij den mannelijken leeftijd bereikt had.
| |
| |
Wel mogt het oog zijner moeder eenigen trots verraden, wanneer het rustte op dien zoon; wel mogt de blik zijns vaders met welgevallen op hem staren, terwijl hij daar voor hen stond, te midden van een uitgelezen kring, schitterende door zijn vernuft, bewonderd om zijne talenten en zijne vele kundigheden, geacht om zijne edele beginselen, zijn ridderlijken moed, en bemind om zijne bescheidenheid, goedheid en hoffelijkheid, wie eene gepaste fierheid en vastberadenheid ter zijde stonden, zonder dat eene van die allen een der anderen verduisterde of belemmerde. Wel mogt het hart van menig jeugdige schoone sneller worden bewogen, bij het erkennen van zoo vele edele hoedanigheden, en het aanschouwen van de heerlijke vormen waarin die gehuld waren.
O! ware hij gebleven zoo als hij toen was! Dan zou het zaad des geluks, dat was ontkiemd in zijn gemoed, zich heerlijk hebben ontwikkeld, welige bladeren en liefelijke bloemen hebben voortgebragt, uit wier kelken welriekende geuren mogten oprijzen, en opstijgen naar den hemel, gelijk weleer de reukwalmen van het altaar, - gelijk nog heden het dankoffer uit het hart des stervelings, om voor den troon des Hemelschen Vaders te getuigen van den ootmoed en de dankbaarheid Zijner kinderen: - en het zou niet verstikt zijn geworden door de gifplant, uit de begeerlijkheid ontsproten, door den hartstogt gevoed, wier pestwalm zijn verstand benevelde, zijne zielskracht verlamde, het edele en goede in hem verdoofde, en de bloemen der vreugde deed verwelken, die eenmaal bloeiden voor haar, wier liefde hij minder sterk achtte dan de zijne.
Uw schoonheidsgevoel wordt pijnlijk aangedaan wanneer gij een schoon voortbrengsel der kunst door eene schennende hand ziet verminken, en een kreet van smart ontsnapt daarbij aan uwen boezem; maar is het geen diep bedroevend, hartverscheurend schouwspel, het pronkstuk der schepping - naar het beeld Gods geschapen - door het vuur van den hartstogt te zien verschroeijen en verschrompelen, en vervormen tot een afzigtelijk wezen, waarvan de engelen het gelaat met droefheid afkeeren, en waarop de reinen van harte met diep mededoogen en afschuw staren: te meer wanneer dat wezen op een hoog standpunt van beschaving, in eene verheven
| |
| |
maatschappelijke betrekking geplaatst was? en uitblonk door schitterende gaven en voortreffelijke hoedanigheden?
Niet lang had hij zich als medespeler op het schouwtooneel der groote wereld vertoond, of hij zag zich omringd door een aantal jonge mannen, waarvan enkelen hem bewonderden, velen hem benijdden, om den opgang dien hij maakte, om den voorrang die hem werd geschonken, - eenigen hem beschouwden als een uitmuntend medgezel in hunne losbandige vermaken en ongeoorloofde uitspanningen, wiens onervarenheid hoop gaf op stoffelijke voordeelen, waaraan hunne uitgeputte middelen maar al te zeer behoefte hadden.
Onbevangen liet hij zich lokken in hunnen kring, verrukt door hunne vriendelijkheid en innemende manieren; en daar die jongelieden tot de eerste geslachten des lands behoorden, kwam in zijn edel en schuldeloos hart zelfs niet eene schemering op van het denkbeeld, dat onder zoo schoone en onberispelijke vormen iets laags of gemeens kon zijn verscholen. Onbedwongen bewoog hij zich in hun midden; te meer, daar zij sluw genoeg waren om hem slechts langzaam, met bijna onmerkbare schreden in hun net te lokken, met geduld het geschikte tijdstip afwachtende om hem dat over het hoofd te werpen, en hem het ontkomen schier onmogelijk te maken, tot dat hun doel zou bereikt, hunne verwachtingen zouden vervuld zijn. Daar werd gespeeld in hunne bijeenkomsten: maar in welke kringen gaf men zich niet somwijlen of dagelijks aan dat vermaak over? Daar werden groote sommen op een enkelen avond gewonnen en verloren: maar behoorden die spelers niet tot de aanzienlijkste familiën, en moesten die sommen niet betrekkelijk gering geacht worden, als men het oog hield op de middelen waarover zij vermoedelijk konden beschikken? Die hooge inzetten zouden richard hebben moeten afschrikken, daar het vermogen, waarmede zijne betrekkingen in hunne eigene en zijne behoeften moesten voorzien, niet in juiste overeenstemming was met den rang dien zij bekleedden; maar hij won veel, en gestadig, en hoe lang zou hij dus niet, ook al ware de fortuin hem nu en dan minder gunstig, aan de daar gestelde eischen kunnen voldoen, zonder de perken te overschrijden, hem gesteld door dat betrekkelijk gering vermogen? En bleef hem niet altijd de weg open tot een veiligen en eerlijken terugtogt, wanneer het gevaar dreigde, dat
| |
| |
hij de door wijsheid en voorzigtigheid aangewezen grenzen zou moeten overschrijden? Hij achtte dit toen ontwijfelbaar: doch later leerde hem de treurige ondervinding dat er hindernissen konden worden opgeworpen, die hem dien weg versperden. Zelfs al ware het hem gelukt, de verwijtingen zijner vrienden - dat hij laaghartig de kansen tot verlies ontdook, lafhartig vlugtte, toen er gevaar voor zijne beurs begon te te bestaan - te ontduiken of te ontzenuwen, - dan nog zou hij uit zijn eigen boezem een tegenstander hebben zien oprijzen, die hem den terugkeer langs dien weg betwistte en bijna onmogelijk maakte. Het spel was hem tot eene behoefte geworden. Hartstogtelijk hing zijne ziel aan de kansen: zonder dien dagelijkschen prikkel was hem het leven een zouteloos kinderspel geworden; en, ofschoon zijne betere gewaarwordingen hem terughielden van iedere andere uitspatting, waaraan zijne vrienden zich zoo ruimschoots overgaven, in dat eene was hij afgedaald tot hun zedeloos standpunt, ja, zij moesten het hem weldra gewonnen geven in vermetelheid en roekeloosheid.
Onder het aantal dergenen die afwijken van de paden des regts en der geregtigheid, is welligt voor geen hunner de terugkeer moeijelijker, de strijd zwaarder dan voor den speler: of het moest zijn voor den gierigaard: maar voor dezen is iedere terugkeer onmogelijk, daar hij er de noodzakelijkheid niet van vermoedt, wijl hij zijn hartstogt voor geene misdaad erkent, - naanwelijks bevroedt dat het er eene kan zijn of zou kunnen worden, omdat zij allengskens haar bestaan heeft ontvangen uit de geoorloofde zorg voor zelfbehoud, uit de zucht tot zelfverdediging tegen de rampen, gevaren en nooden, waarmee elk individu op deze aarde heeft te strijden. De dronkaard, de wellusteling heeft oogenblikken van ontspanning, van uitputting, waarin zijn natuurlijk gevoel voor eene wijle ontwaakt en zijne regten herneemt; maar de speler verkeert onder eene eeuwigdurende spanning, die wel haar toppunt bereikt in de ure waarin de kansen hem het goud doen toestroomen, of hem de nagels doen zetten in de ontvleeschte borst, doch die zelfs in hare mindere hevigheid te sterk is, om hem de aanraking van eene der overige snaren zijner ziel te doen gevoelen, al worden die door eene wanhopige hand geschud.
| |
| |
Het moest dus wel een hevige hartstogt zijn, die richard kon doen stilstaan op het verderfelijk pad waarop hij reeds zoo vele voetstappen gedrukt had, - die hem kon doen terugkeeren om een anderen en beteren weg in te slaan. Het moest wel eene warme en innige liefde zijn, die hem kon voeren tot het besluit, hem de gelofte kon doen afleggen, niet meer te offeren aan den afgod die reeds zoo groote heerschappij over hem had uitoefend. Het moest wel eene teedere genegenheid zijn, die hem de kracht gaf, na zoo vele maanden, nog steeds te blijven volharden bij dat besluit, nog steeds getrouw te blijven aan die belofte. Had zij, die deze liefde in hem had doen ontstaan, die deze gelofte van hem had gevorderd, een juist denkbeeld gehad van den vreeselijken hartstogt dien hij om harentwille had bestreden, van de opoffering welke hij zich om harentwille getroostte: welligt zou zij daarvoor meer dankbaarheid hebben betoond; maar zeker ook was zij dan niet zoo gerust geweest, en had zij niet zoo volkomen genot gesmaakt aan de zijde van hem dien zij boven alles beminde.
| |
III.
Dat waren gelukkige dagen die hester, in de Koninklijke hofstad en daarna in de Keizerlijke residentie, met haren echtgenoot doorbragt! Altijd in elkanders bijzijn, voor zoo verre zijne betrekking dat veroorloofde; overal geëerd en geacht, ontbrak daar niets aan hun geluk; want de wensch des Barons en de reeds lang in stilte gekoesterde hoop zijner gade zouden eerlang vervuld worden: - zij zou moeder worden van een pand hunner liefde.
O! indien het den mensch, bij zijn verlangen en wenschen, vergund ware, den sluijer even op te ligten, waardoor de toekomst voor hem is verborgen, menige begeerte zou onderdrukt, menige hoop niet langer gevoed worden, en vele zijner vurigste beden zouden teruggehouden of weldra vervangen worden door de woorden vol kinderlijk geloof en vertrouwen: ‘Vader! Uw wille geschiede! Gij, Gij weet het best wat dienstig is voor mijn geluk!’
Haar werd een zoon geboren.
De weelde die het moederlijke hart, de borst der vrouw doorstroomde, toen zij, met den zuigeling op haren schoot, en
| |
| |
door den arm haars echtvriends omsloten, daar, voor het eerst na hare herstelling, aan den huiselijken haard nederzat, deed een verhoogden blos op haar schoon gelaat verschijnen, en vond hare weêrspiegeling in de helder stralende oogen van den gelukkigen vader van haar kind.
Maar hester was eene Hollandsche vrouw, eene ware moeder, zoo als daar, God dank! nog vele gevonden worden. Haar kind aan de borst eener vreemde gelegd te zien, de zorg voor haren lieveling aan eene huurlinge op te dragen, - dat waren denkbeelden die bij haar nimmer ingang zouden vinden. Hoe veel vrees richard ook mogt laten blijken voor het verlies harer schoonheid, voor het lijden harer gezondheid: hoe ernstig hij haar voorhield van hoe vele genoegens en uitspanningen zij door die handelwijze zou moeten afstand doen; hoe die haar belemmeren zou in het bezoeken der gezellige kringen, waaraan zij vroeger zoo gehecht scheen, en haar lastig zou zijn bij het ontvangen van gezelschappen: daar was geene verandering te brengen in haar besluit. Gaarne offerde zij dat alles op aan het genot dat zij met en door haar kind smaakte en steeds smaken zou. Maar dat besluit moest richard niet terughouden van de vermaken en de gezellige genoegens, waaraan hij vroeger met haar deel nam. Zij mogten hem daardoor minder bekoorlijk toeschijnen: welk eene dubbele genieting wachtte hem dan niet telkens bij zijn terugkeer tot vrouw en kind; welk eene verhoogde bekoorlijkheid zou die telkens herhaalde, met verlangen door haar verbeide terugkeer tot haar, voor beide, doen ontspruiten! En, of zij daarbij volstrekt geene vrees koesterde? Niet de minste. Zij had hem nimmer gewantrouwd: en was daar ooit eenige twijfel aan zijne getrouwheid aan de eenmaal afgelegde belofte bij haar opgekomen, - thans zou die zijn teruggedrongen naar het gebied der hersenschimmige mogelijkheid. Want bestond daar thans niet een dubbele waarborg voor zijne standvastigheid, voor zijne trouw? Was het geluk, niet alleen van zijne gade, maar nu ook van zijn kind, niet afhankelijk van zijne volharding bij dat eenmaal genomen besluit, - van zijn onwrikbaar vasthouden aan die eens plegtig gegeven belofte?
Sedert dien tijd bezocht richard, meestal zonder zijner echtgenoote, dezelfde gezelschappen waarin men hem vroeger met haar gezien had. Doch hij toefde daar nimmer zoo lang als
| |
| |
voorheen, toen hij er van tijd tot tijd een blik van haar liefdevol oog kon opvangen. Zijn hart scheen hem onwederstaanbaar heen te trekken naar dat huiselijk vertrek, waar eene moeder haar aanzijn verdeelde tusschen de teedere zorgen voor haar kind, en het verlangen naar hem, wiens beeld zij reeds meende te herkennen in de jeugdige trekken van haren zoon.
Op zekeren avond echter, was het uur waarop hij gewoonlijk tot haar terugkeerde, reeds lang verstreken, zonder dat de luisterende hester iets vernam dat zijne nadering kon doen vermoeden. Zij begon te vreezen dat hem, op zijn terugtogt, iets onaangenaams mogt zijn bejegend, toen zij de voordeur hoorde openen en hij kort daarop het vertrek binnentrad. Daar zij hem vriendelijk en ongedeerd tot haar zag naderen, was hare onrust terstond geweken, en vergat zij in hare teedere omhelzing dat het later was dan gewoonlijk, en zij vorschte dus ook niet naar de reden waarom hij haar zoo lang van zijn bijzijn beroofd had. Terstond na deze hartelijke begroeting verliet richard voor een wijle hare kamer, en toen hij terugkwam was hij stil en peinzend. Dat verwonderde haar en bragt op nieuw onrust in haar harte, te meer, daar zij meende dat zijn gelaat bleeker was dan gewoonlijk.
- Deert u iets, lieve richard? - vroeg zij met bezorgdheid.
- Neen, niets! - antwoordde hij, kortaf. Doch de vreemde blik dien hij, bij het uiten dier woorden, op haar wierp, was niet zeer geschikt om haar gerust te stellen. Daarom gaf zij hem te kennen dat zijne houding en zijn gelaat haar deden vermoeden dat hij niet geheel de waarheid sprak, of hem iets moest zijn bejegend 't welk hij, uit zorg voor hare rust, voor haar verborgen wilde houden.
Eerst zweeg hij, en bleef peinzend zitten, zonder haar aan te zien; doch daar hij gevoelde dat zij hem steeds met dezelfde onrust bleef gadeslaan, zeide hij eindelijk, eenigzins haastig:
- O, niets van eenig belang. Eene onaangename woordenwisseling met een mijner bekenden, anders niets!
- Waaruit toch geene ernstige gevolgen kunnen voortkomen? - vroeg zij met drift.
- Niets, niets van wat gij met die vraag bedoelt. 't Heeft mij alleen wat ontstemd. - En hij drukte haar teeder de hand,
| |
| |
en werd wederom spraakzamer: zoodat haar hart weldra de vroegere kalmte wedervond, en zij ook hem, door hare gesprekken, tot zijne gewone gelijkmoedigheid trachtte terug te brengen.
Daar volgden echter weldra meer avonden waarop de welluidende klank der pendule in hester's woonvertrek reeds lang het uur had aangekondigd dat hem gewoonlijk aan hare zijde vond, - zonder dat het haar verlangend hart werd vergund, de uren van eenzaamheid te vergeten in zijn gewenscht bijzijn. Die uitzonderingen werden menigvuldiger; doch de verdubbelde teederheid, welke hij haar dan bij zijn terugkeer betoonde, smoorde telkens de vraag naar de oorzaak van zijn toeven, op hare lippen. En toch kon zij het zich niet ontveinzen dat er in zijne teederheid, in die oogenblikken niet alleen, maar over 't geheel sedert die verandering in zijne gewoonte, iets vreemds, iets gejaagds of koortsachtigs was, dat haar onderscheidde van die warme, maar tevens kalme bewijzen zijner genegenheid waardoor de teederste snaren haars harten steeds in zachte en liefelijke trilling werden gebragt. Toch ontging het haar niet, dat die beminnelijke opgeruimdheid, die bekoorlijke gelijkmoedigheid niet meer zoo duidelijk, zoo aanhoudend uit zijne blikken spraken - sedert dien avond toen hij haar voor 't eerst liet wachten - als vroeger, toen haar gemoed daardoor telkens werd verkwikt en verheugd. Wel was of scheen hij bij wijlen welgemoed en vrolijk; maar zijne vrolijkheid had een ander, een Inidruchtiger karakter aangenomen, meer gelijkende naar kunstmatige opgewondenheid; en zij werd, even als deze, telkens gevolgd door verschijnselen die een tegenovergestelden gemoedstoestand aanduidden. Dan werd hij peinzend en stil: dan werd zijn oog dof, en zijne gelaatstrekken verloren die bevalligheid waardoor zij anders zoo zeer de aandacht boeiden. Dan scheen hij de woorden zijner gade niet te hooren, hare nabijheid naauwelijks te gevoelen. Als zij hem uit deze afgetrokkenheid trachtte te wekken, dan verliet hij somwijlen haastig het vertrek, zonder de zekerheid achter te laten, dat een weinig wrevel geheel vreemd was aan die snelle bewegingen. En wanneer hij dan, na eene vrij
langdurige afzondering in zijne eigen kamer, tot haar terugkeerde, doolden zijne blikken onrustig van het eene voorwerp naar het andere, en
| |
| |
schenen die vriendelijke oogen te ontwijken, waarin hij vroeger zoo lang en zoo vol genot kon staren.
Die verschijnselen lieten een pijnlijken indruk bij hester achter, en door de gedurige herhaling werd die indruk telkens dieper en smartelijker. Wat kon de oorzaak zijn van de treurige verandering die zij bij hem ontwaarde? Eene naderende ziekte of sluipende kwaal, waarvan hij zelf onbewust was, of die hij voor haar trachtte te verbergen? Maar niet een enkel ander verschijnsel had zich nog opgedaan, om het bestaan eener krankheid bij hem te doen vermoeden, en, behalve in die sombere oogenblikken, droegen zijn uiterlijk en zijne handelingen de kenteekenen van kracht en gezondheid. Zou hij, indien er zoo iets bestond, daardoor niet veeleer genoopt worden tot een vroegtijdiger terugkeer naar zijne woning, dan dat hij er zich door gedrongen gevoelde tot een langer vertoeven in de gezelschappen? Maar wat kon het dan zijn, dat een zoo zigtbaren invloed op zijn gemoed uitoefende; dat hem vervreemdde van haar, die hem vroeger alles scheen te zijn, - aan wie hij vroeger zijne geheimste gedachten scheen toe te vertrouwen? - Welligt was daar iets gebeurd dat hem bekommerde en verontrustte, en zweeg hij, om haar te sparen, haar niet te doen deelen in zijne onrust, en hoopte hij, in zijne bezorgdheid voor haar geluk, zijne zorgen voor haar te kunnen verbergen. Maar wist hij dan nog niet dat dit eene vruchtelooze poging zou zijn? dat voor het oog der liefde niet de geringste verandering - in dat wezen dat er het voorwerp van is - verborgen blijft? Wist hij dan nog niet dat iedere wijziging in de trilling van eene der snaren in zijn gemoed, al mogten anderen die niet ontwaar worden, door háár moest worden opgemerkt - hare ziel streelende, wanneer daardoor alleen de zuivere toon verhoogd werd, maar heur hart pijnigende, als die snaar ontstemd en hieruit een wanklank geboren werd, en dat door dit laatste de zuivere harmonie moest verbroken worden, die haar zoo liefelijk had in de ooren geklonken? - Misschien wist hij het wel,
maar wilde toch het bijna onmogelijke beproeven om haar te behoeden voor het leed, den angst welligt, welke haar deel zouden worden door de ontsluijering van wat hij tot nu voor haar had verborgen gehouden. Maar dan was het haar pligt, hem daarover te onderhouden, hem te noodzaken haar deelgenoote
| |
| |
te maken van zijne zorgen, hem te smeeken, een deel van den last, die op zijn hart drukte, aan het hare af te staan, om hem dien te helpen dragen. Had zij niet beloofd, niet alleen in zijne vreugde, maar ook in zijne droefheid hem getrouw ter zijde te staan; - niet alleen in zijn geluk, maar ook in zijnen tegenspoed zijne beproefde gezellinne te zijn? En al mogt zij dan ook de oorzaak zijner bekommering niet kunnen wegnemen, haar medegevoel kon hem die immers verzachten, haar troost hem bemoedigen, hare liefde hem voeren tot meerdere kalmte! Zoo dacht zij; en daarom, toen richard, kort daarna, nog later dan ooit voorheen te huis kwam, en nog teederder, maar tevens meer neêrgedrukt dan vroeger aan hare zijde zat, waagde zij het, te vorschen naar de reden van deze treurige verandering.
Eerst betuigde hij - met schijnbaar zeer natuurlijke verwondering - niet te begrijpen wat zij bedoelde, niet te bevroeden wat haar aanleiding kon geven tot die vragen. Hij was niet veranderd, voor zoo verre hij wist, en daar bestond ook niet de minste reden waarom hij somber en neêrgedrukt behoefde te zijn. En toen zij verder bij hem aandrong en hem bad, haar liever het ergste te zeggen, dan hare onrust nog te vermeerderen door te ontkennen wat haar duidelijk bleek te bestaan, verklaarde hij haar vermoeden voor eene hersenschim, geboren uit zwaarmoedige overpeinzingen in hare eenzaamheid, die het natuurlijk gevolg waren van hare afzondering, gebrek aan beweging en afwisseling; en hij gaf haar den raad, dat stelsel van opsluiting te laten varen, waarvan kwijning naar ligchaam en ziel het natuurlijk gevolg moest worden, die nog meer spoken voor hare verbeelding zou doen oprijzen, om den huiselijken vrede te helpen verjagen. Maar toen zij eindelijk - eenigermate opgewonden en gegriefd door die onbillijke aanvallen op wat zij haren pligt achtte, en door die onjuiste aanwijzing der oorzaken van de misleiding, waaronder hij haar als gevangen wilde doen voorkomen - hem met daadzaken aantoonde dat zij maar al te veel reden had om hem als veranderd te beschouwen, en hij niet langer loochenen kon wat zij hem zoo duidelijk voor de oogen deed treden, toen stond hij wrevelig op, mompelde iets van ‘vrouwelijke grillen’, en begaf zich kort daarop naar hun slaap- | |
| |
vertrek, waar zij hem schijnbaar rustig slapende vond, ruim een half uur nadat hij haar had verlaten.
Zij zou hem daarheen spoediger zijn gevolgd, zoo niet de overdenkingen, gewekt door zijne woorden, vreemde houding en haastig vertrek, de oogenblikken ongemerkt hadden doen voorbijsnellen.
Daar was een vreeselijk vermoeden opgekomen in hare ziel.
Wat kon het zijn dat hij zoo zorgvuldig voor haar trachtte te verbergen? Teleurstelling, beleediging, verschil met zijne superieuren, ongunstige tijdingen van hunne betrekkingen, - geen dezer zou hij geweigerd hebben, haar op hare zoo dringende beden mede te deelen, meende zij. Daar moest dus iets anders schuilen achter zijne geheimzinnigheid. Doch wat kon dat zijn? Zij peinsde lang, zonder dat zij genoegzame aanleiding vond tot eenig gegrond vermoeden. Op eenmaal scheen daar een lichtstraal de duisternis, waarin zij met hare gedachten omdoolde, te doen verdwijnen. Maar het was een akelige lichtstraal, gelijk aan die welke eene van onweder zwangere lucht uit eene zwarte wolk doet nederschieten onder de angstig rondstarende aardbewoners. En toch, wat kon het anders zijn? Gaf niet zijn geheel gedrag grond tot die verdenking? Van daar dus zijne achterhoudendheid, het ontkennen van de verandering in zijn gemoedstoestand en gedragingen, het ontduiken harer verdere navorschingen, en - zijn wrevel, bij het ontwaren dat zij niet langer te misleiden zou zijn. Wat kon het anders zijn dan - een ongeoorloofde hartstogt, - liefde voor eene andere!! - Haar hart kromp ineen bij die gedachte. Maar hoe langer zij nadacht, des te meer grond ontstond daar voor dat vermoeden. Van daar zijn telkens verlengd toeven in de gezelschappen. Van daar die overdreven blijken van teederheid, om - haar te blinddoeken voor zijne inwendige verkoeling, of zijn eigen geweten in slaap te wiegen, als het gevoel van schuld hem bij haren aanblik begon te pijnigen. Van daar die afgetrokkenheid in haar bijzijn, die afzonderingen in zijn eigen vertrek, die onrustigheid in zijne blikken, wanneer die de hare ontmoetten. O! het was vreeselijk, maar zeker, dat zijn hart van haar vervreemd was. En dat nu reeds, na eene zoo kortstondige vereeniging, na eenen, eerst vóór eenige maanden, schijnbaar met zoo veel warmte en opregtheid gezworen eed van onveranderlijke liefde
| |
| |
voor haar, van onkreukbare trouw voor de gade, die hij zich vrijwillig tot levensgezellin had verkoren!
Maar, wie kon het zijn, die haar zijne liefde had ontroofd, haar zoo diep rampzalig maakte? Wat wist zij daarvan; wat kon zij daarvan ontdekt hebben bij de wieg van haar kind, of op die enkele avonden, waarop zij, in den laatsten tijd, gezelschap had ontvangen ten haren huize? want zij die het voorwerp was zijner schuldige liefde, zou zich dáár niet vertoond hebben, meende zij, - of althans geene blijken van hunnen ongeoorloofden hartstogt gegeven, of van hem geduld hebben. Maar toch - daar was de Gravin von g**. - Had haar echtgenoot niet onderscheiden malen in vrij warme bewoordingen zijne bewondering en zijne bijzondere achting voor die vrouw te kennen gegeven, en had zij niet dikwijls eene opwelling van jaloerschheid moeten bestrijden, als hij in de nabijheid dier bevallige en geestvolle dame verwijlde, die zeer veel aangenaams in zijn onderhoud, welligt ook in zijn mannelijk-schoon uiterlijk scheen te vinden? Had hij haar niet langer op zijne terugkomst doen wachten juist op die avonden die hij in de salons der Gravin en in die harer vrienden doorbragt, waar hij haar zeker moest hebben aangetroffen, en keerde hij niet telkens vroeger terug uit die kringen waarin zijne betrekking en de wellevendheid hem noopten, zich nu en dan te vertoonen, maar waar zij zelden gezien werd?
Al deze omstandigheden pleitten - in haar oog - voor de gegrondheid van haar vermoeden. Maar zij verlangde zekerheid te hebben, en die zou zij zich weten te verschaffen, het mogt kosten wat het wilde.
| |
IV.
Op zekeren avond - ruim een uur nadat richard zich daarheen had begeven - trad zij de vertrekken der Gravin von g** binnen, waarin zich op dat oogenblik een uitgelezen gezelschap bevond. De gravin, naar allen schijn, aangenaam verrast door dat onverwacht bezoek, kwam haar met innemende vriendelijkheid te gemoet, en wenschte zich-zelve en al de aanwezigen geluk met hester's terugkeer tot het gezellige leven, - waarvan zij vroeger een der uitstekendste sieraden mogt genoemd worden. Voor de deftige, ja, koele wijze
| |
| |
waarop hester de vriendschapsblijken der gravin beantwoordde, meende deze laatste de gronden te moeten zoeken in hare langdurige afzondering, waarvan niet zelden eenige stroefheid het gevolg is, - en welligt ook in het tot haar doordringen van geruchten, betreffende zekere omstandigheden, die niet konden nalaten haar te verontrusten en tot somberheid te stemmen. In dat gevoelen werd zij nog versterkt, toen hester, wier blikken lang tusschen die menigte hadden rondgedoold, eenigzins aarzelend hare verwondering te kennen gaf, dat zij richard daar niet vond, en zij - toen de gravin haar leedwezen betuigde, dat zij tegenwoordig zoo zelden het genoegen mogt smaken, richard te ontmoeten - met een blos op het gelaat, de oogen nedersloeg, en peinzend naar den grond bleef zitten staren. Doch zij vergiste zich. Die koelheid en die blos kwamen voort uit haar vermoeden, en uit datgene wat zij verregaande onbeschaamdheid noemde in die vrouw, die niet aarzelde met zoo duidelijke woorden voor hare ingenomenheid met haren echtgenoot uit te komen en te bekennen dat die veelvuldige ontmoetingen - welke zij tusschen die twee personen als zeker achtte - nog niet genoegzaam, niet voldoende waren voor hare ongeoorloofde neiging. Want - daar zij tevens had vernomen dat richard daar wel geweest was, doch er slechts kort vertoefd had - hield zij het voor zeker, dat zijne verwijdering aan eenige toevallige omstandigheid te wijten zou zijn, en die verwijdering niet lang zou duren.
Toen hij evenwel, na verloop van twee uren, nog niet was teruggekomen, begon haar die afwezigheid te bevreemden. Zij wendde zich daarom tot een zijner vrienden, die óók tot het Fransche gezantschap behoorde, met de vraag: of richard soms eenige ambtsbezigheden te verrigten had in die oogenblikken?
- O, neen! Mevrouw! - antwoordde de diplomaat; en toen vernam zij tevens dat men dit spoedig verdwijnen reeds van hem gewoon was, en niemand bijna hem dat euvel duidde, dewijl men begreep dat zijne zorg om de eenzaamheid van zijne gade zoo veel mogelijk te verkorten, daarvan de oorzaak zou zijn.
Dit antwoord, uit wezenlijke onbekendheid met de ware oorzaak ontsproten, of met zekere sluwheid gegeven, om eene
| |
| |
nadere verklaring te ontwijken, had de strekking niet om haar gerust te stellen, maar het deed haar toch vermoeden dat er eenige meerdere waarheid lag in de verzekering van Mevrouw de g**: - dat hij werkelijk zelden door haar gezien werd, en zij dus moeijelijk de bekoorster zijn kon, die zijn hart van haar vervreemdde. Maar dan moest het eene andere zijn: eene, die zelden of mogelijk nooit in die kringen verscheen, - die daar welligt niet zou geduld worden. Dat denkbeeld was nog vernederender dan het eerst gekoesterde. Zij deinsde terug voor wat er achter die geheimzinnigheid kon verscholen zijn: en toch bleef zij vast besloten, niet te rusten vóór dat de waarheid haar duidelijk voor de oogen zou staan.
Den volgenden avond zag men, kort nadat de Baron richard zich naar het hôtel van den Franschen gezant had begeven, een persoon, zorgvuldig in een mantel gewikkeld, den hoed laag over het voorhoofd getrokken, de woning van den Baron uittreden. Hij was niet groot van gestalte, maar zijne fiere houding en gang gaven hem een gewigtiger voorkomen dan eene meerdere lengte welligt zou hebben kunnen verleenen. Die persoon stapte met vaste schreden verscheidene straten door, tot hij, voor het Fransche gezantschaps-hôtel gekomen, bleef staan, in het rond staarde, en iets scheen te zoeken. Voorzeker zag hij om naar eene schuilplaats, ten einde zich daar tot het een of ander doel verborgen te houden; want, ofschoon de regen met stroomen nederviel, had hij tot nu toe niet het minste blijk gegeven, dat hij zich daarom bekommerde. Onder den boog van de koetspoort eener daar schuins tegenover staande woning scheen hij gevonden te hebben wat hij voor het oogenblik zocht. Althans hij bleef daar gedurende ruim drie vierde van een uur, bijna onbewegelijk, staan. Bijna onbewegelijk, zeg ik; want nu en dan had men bij hem eene zachte trilling kunnen gewaar worden, die langzamerhand heviger werd, en, eindelijk, overging in een aanhoudend, sterk beven. Op dat tijdstip kwam eene, eveneens in een mantel gewikkelde gestalte uit het hôtel van den gezant te voorschijn. Toen deze weinige schreden van het hôtel verwijderd was, kwam de persoon onder de koetspoort uit zijne schuilplaats, en volgde behoedzaam die gestalte.
Baron richard - want deze was de persoon die gevolgd werd - ging verscheidene straten door, tot dat hij eindelijk
| |
| |
kwam in eene, die niet zeer aanzienlijk kon genoemd worden. Daar trad hij een huis in, welks onderste verdieping zeer duister was; doch door de openstaande voordeur zag men, in een helder verlicht portaal, een vrij breeden trap, die naar de bovenvertrekken geleidde.
Dat scheen wel eene restauratie of een koffijhuis te zijn. Maar wat moest hij daar doen? Mogelijk eenige verversching gebruiken, vóór dat hij zich begaf naar de plaats waar hij verwacht werd: dacht zijn bespieder, en bleef, op eenige schreden afstands van dat huis, hem wachten. Het eene kwartier verliep echter na het andere, zonder dat hij verscheen. Was dan welligt dáár het verleidelijke wezen, dat in staat was, hem van het pad der eer te lokken, hem te verwijderen van de kringen die voor zijnen stand pasten, en - van haar, wier nabijheid hij vroeger zoo ijverig zocht? Die gedachten doorvlogen het hoofd en deden het hart trillen van zijn bespieder, terwijl er nogmaals een kwartier voorbijging, zonder dat hij te voorschijn kwam. Plotseling scheen die persoon een besluit genomen te hebben. Hij hulde zich nog digter in zijn mantel, ging dien trap op, opende de eerste deur die zich aan hem vertoonde, en bevond zich in eene vrij groote zaal, blijkbaar tot koffijkamer dienende, doch waarin zich niemand voor zijne blikken opdeed.
Naauwelijks had hij daar plaats genomen, toen op nieuw schreden op den trap werden gehoord. Onmiddellijk daarop trad iemand, óók in eenen mantel gehuld, die zaal binnen, zonder te bemerken dat zich nog iemand daar bevond - want hij keek zorgvuldig in het rond, behalve juist in de rigting naar de plaats waar richard's bespieder zich digt bij de deur had neêrgezet - en opende eene andere deur, waardoor hij verdween. Ook de verspieder opende na eene wijle behoedzaam die deur, beklom den trap, waartoe zij den toegang verleende, sloop door een vrij langen gang, en kwam zoo voor een vertrek, welks ingang niet geheel gesloten was - zonder dat zijne tegenwoordigheid door iemand werd vermoed.
In die kamer werd eene speelbank gehouden. Vlugtig sloeg hij een blik op eene groep spelers, en trad toen teleurgesteld en peinzend terug. Dáár was hij dus alweder niet te vinden. Waar zou zij hem dan nu moeten zoeken? Want - zoo als.
| |
| |
de lezer reeds zal vermoed hebben - de persoon die zijne gangen bespiedde, was niemand anders dan hester.
Op eenmaal werd zij opgeschrikt uit hare overdenkingen. Dat was zijne stem die zij daar bij de speeltafel hoorde! - Zij trad behoedzaam nader - gluurde een weinig verder door de opening en zag, hoe hij eene aanmerkelijke som op eene kaart zette! - Méér zag zij niet; want zij was oogenblikkelijk teruggetreden, en moest tegen den muur leunen om niet neder te zinken.
Zoodra de aandoeningen, door die ontdekking gewekt, iets van hare hevigheid hadden verloren, sloop zij weder den gang door, den trap af, en zoo door de koffijkamer verder naar beneden, tot dat zij de straat bereikte, gelukkig weder zonder door iemand bemerkt te worden. Daar gekomen, zag zij zich evenwel genoodzaakt, op eene zich niet ver van daar bevindende bank plaats te nemen; zoo ontroerd gevoelde zij zich.
Hij speelde dus weêr! - Welk een vreeselijken indruk maakten die gedachte en de overtuiging van het onloochenbaar bestaan van dit feit op haar gemoed! - 't Was niet zoo zeer de vrees voor de mogelijke gevolgen van het toegeven aan dezen hartstogt, waardoor die schok bij haar werd te weeg gebragt. De tafereelen uit het leven van spelers, door hare betrekkingen haar voorgeschilderd, had zij altijd voor wat te sterk gekleurd gehouden; hare onervarenheid had die gerangschikt onder de zeldzame uitzonderingen, en 't was daarom ook voornamelijk op aandrang van haren vader geweest, dat zij die belofte van hem had geëischt. Maar hij had die belofte, eenmaal zoo plegtig aan haar gedaan, kunnen verbreken, haar daarin misleid en bedrogen! Dat had zij voor onmogelijk gehouden: dat dreigde haar te verpletteren!
Welk een raadselachtig wezen toch is de mensch! Terwijl zij hem verdacht hield van ontrouw jegens haar - van het verkrachten van den eenmaal voor het huwelijks-altaar afgelegden eed - was toch de gedachte aan de mogelijkheid van het verbreken van die belofte niet bij haar opgekomen. Was het omdat zij de verklaring bij hunne echtverbindtenis afgelegd, meer beschouwde als eene formaliteit, waaraan elkeen zich, onder gelijke omstandigheden, moest onderwerpen? - achtte zij zijne geloften van onwankelbare liefde en trouw voor gewone teederheids-betuigingen, die iedere geliefde ontvangt
| |
| |
van haar minnaar? - scheen haar daarom die belofte eene meer plegtige, eene - meer bepaald door haar-zelve uitgelokt, en had zij daarom minder geloof kunnen hechten aan het verbreken van deze dan aan het vergeten van alle andere? - Zoo was het.
Evenwel, hoe ook hare eigenliefde gekrenkt, haar vertrouwen geschokt was door wat zij had gezien, toch gevoelde zij - nadat de verrassing, door die ontdekking te weeg gebragt, eenigermate werd verdrongen door andere overdenkingen - zich door die ontdekking zelve tot eenige meerdere kalmte gebragt. Want nu moest zij erkennen dat door den twijfel aan zijne trouw als echtgenoot haar gevoel nog pijnlijker was aangedaan, en zij zich toch nog dieper gegriefd en vernederd zou gevoelen door de overtuiging, dat zij door eene andere was verdrongen - zijne liefde had verloren. En zou dat haar vertrouwen niet een nog heviger schok hebben doen ondervinden? Immers de overtreding, waaraan hij zich nu had schuldig gemaakt, kon nimmer - meende zij - dien heilloozen invloed hebben op haar geluk, op het zijne en dat van hunne kinderen. En waarom ook zou hij zich niet nu en dan dat vermaak mogen gunnen, zonder dat er daarom gevaar zou bestaan voor zoo nadeelige gevolgen, als daaruit voortvloeiden bij spelers die aan dat genot verslaafd konden geoordeeld worden. En een slaaf van het spel was hij niet. Dan had hij immers onmogelijk zoo vele maanden kunnen doorleven, zonder een schemer van verlokking daartoe! Wat kon het schaden dat hij nu en dan eene hand vol gelds waagde, tot ontspanning van zijne door ingewikkelde vraagstukken vermoeide hersenen? Hij was immers rijk genoeg om daarvan geen nadeel te ondervinden! En zoo lang zij zijn hart, zijne liefde nog bezat, kon hare leiding, konden hare vermaningen hem immers behoeden voor gevaarlijke uitersten.
Door zoodanige redenering zou het der onervarene vrij wel gelukt zijn, haar gemoed - omtrent dàt punt - tot rust te brengen, indien het verbreken zelve dier belofte en de misleiding, waaraan richard zich had schuldig gemaakt, haar niet telkens voor den geest waren getreden. Had hij haar slechts zijn verlangen geopenbaard, nu en dan die uitspanning te genieten, waarvan zoo velen gebruik maakten, zonder zich er aan over te geven, zonder zich tot buitensporigheden
| |
| |
te laten verleiden - dan had het immers in hare magt gestaan, hem van zijne belofte te ontslaan, hem in dat opzigt zijne vrijheid terug te geven. Maar, haar te bedriegen, zijn woord te breken: zie, dat kwelde haar voortdurend, dat vernederde hem in hare oogen. - Vergeven! O, de liefde vergeeft zoo gaarne: en de hare was groot genoeg om die vergiffenis niet terug te houden. Zij had hem die reeds lang in haar harte geschonken. Doch dat nam de daadzaak niet weg, dat kon het gebeurde niet vernietigen: en toch zou zij hem zoo gaarne gereinigd zien van die smet. Daarom vermoeide zij haren geest onophoudelijk door het zoeken naar oorzaken en omstandigheden, beweegredenen en drijfveêren, die zijne handelwijze zouden kunnen vergoêlijken, of althans eenigermate verontschuldigen. Zij vond er evenwel geene. Doch onuitputtelijk in hulpmiddelen als de liefde is, wees deze haar op een uitweg, die hem - als ware het - zou in staat stellen, nog eenmaal tot het punt terug te keeren, van waar hij was uitgegaan, toen hij zich op het pad der verkeerdheid waagde.
Daarom haastte zij zich, gebruik te maken van eene juist voorbij rijdende fiacre, om naar hare woning terug te snellen, - daarin even geheimzinnig terug te keeren als zij die had verlaten, en zich in 't verborgen te ontdoen van de vermomming, waaronder zij haar avontuurlijken togt had volbragt. Weldra had zij de plaats der kamenier, welke haar zoo lang had vervangen bij haren zoon, weder ingenomen, en niets duidde aan dat zij die gedurende eenige uren had verlaten.
Ten gevolge van die zelfde aanwijzing der liefde, ontving zij richard, bij zijne terugkomst, met meer voorkomendheid dan zij anders wel had kunnen doen - met meer teederheid dan zij - gekweld door dat, in haar oog, nog vreeselijker vermoeden - hem in de laatste dagen had kunnen betoonen. - Hij was bleek en scheen vermoeid. Na hunne wederzijdsche begroeting nam hij plaats op eene sofa, en verzonk - na eenige vragen betreffende hun kind - weder in overpeinzingen, die, naar zijne gelaatstrekken te oordeelen, juist niet onder de aangenaamste mogten geteld worden. Toen voegde hester zich bij hem, sloeg vertrouwelijk haar arm om zijnen hals, en zeide, terwijl zij hem liefdevol aanzag
| |
| |
- Zijn u die avonden niet vreeselijk eentoonig en vervelend, onder al dat stijve ceremoniëel, zoo zonder eenige afleidende uitspanning?
Richard keek haar met eenige verwondering aan.
- Ik meen maar - vervolgde zij - anderen vermaken zich daar nog met spelen, en (eene ligte huivering voer richard door de leden, bij die woorden) - het kan mij daarom dikwijls hinderen, u zoo geheel van dat genoegen verstoken te weten. Daarom ben ik al vóór lang voornemens geweest, middelen in het werk te stellen, om u de avonden aangenamer te doen doorbrengen - maar ik heb niets kunnen vinden wat daartoe geschikt kan genoemd worden. Maar, mij dunkt, er kan, bij een man van zoo veel geestkracht als gij reeds hebt betoond, weinig gevaar bestaan, als men hem van eene wel wat onwaardig knellende belofte ontslaat, wanneer men daardoor zijn genoegen in den gezelligen levenskring kan verhoogen. Het zou mij daarom aangenaam zijn, richard! - zeî ze vleijende, terwijl zij een kus op zijn mond drukte - als ge mij wildet vergunnen, die eenigzins kinderachtige belofte als niet gedaan te beschouwen. 't Zou mij een liefelijker denkbeeld zijn, uwe gematigdheid in het toegeven aan dat vermaak te mogen toeschrijven aan uwe liefde voor mij en voor ons lieve kind - dan aan de magt van een zoo onwaardig knellenden band.
Bij het ontwaren van de hevige aandoeningen die zich van richard meester maakten, terwijl hij deze toespraak aanhoorde, sloeg zij de oogen neder, en veinsde daarvan niets te bemerken. Het kon met hare bedoeling niet overeenstemmen, dat eene bekentenis van zijne overtreding over zijne lippen kwam. Die bedoeling was, hem terug te voeren tot zijne vroegere gemoedstemming, door het behendig wegnemen van de beletselen, - zijne ontevredenheid met zich-zelven te doen ophouden door het instemmen met zijn verlangen, en dat bekoorlijk onderling vertrouwen, 't welk hen vroeger zoo gelukkig maakte, te herstellen door de overtuiging, dat hij handelde in overeenstemming met hare wenschen, waarbij iedere reden tot geheimzinnigheid van zelve moest vervallen. Zij hoopte daarom dat hij 't alleen bij een bewijs van dankbaarheid en toestemming zou laten blijven: en daarom wendde zij de oogen van hem af, ten einde hem dit te gemakkelijker te
| |
| |
maken, en de geheele zaak, op eene geleidelijke, zachte wijze, tot een gelukkig - zoo als zij waande - en voor beiden bevredigend einde te brengen.
Maar richard was de man niet om zulk een onderwerp, onder de gegeven omstandigheden, op eene zoo koele en dubbelzinnige wijze te behandelen...Zijn edel hart, zijn ridderlijk gemoed konden tegenover zoo veel liefde en goedheid geene veinzerij en bedrog stellen. Fier en krachtig bij de ontmoeting met iedere andere verleiding, was hij op dit ééne punt zwak en magteloos, zelfs zoo zeer, dat al wat zijn eergevoel, zijne liefde, zijn gevoel van billijkheid en regtmatigheid daartegen hadden in het midden gebragt, niet magtig genoeg was geweest om hem terug te houden van de glibberige baan der pligtverzaking - hem te behoeden tegen ontrouw aan zijn eenmaal gegeven woord. Doch die zwakheid en die trouweloosheid hadden hem reeds te lang en te innig gegriefd, toen hij nog meende dat eene bekentenis haar diep zou smarten, niet alleen om het verbreken dier belofte, maar nog veel meer om den aard zijner overtreding en de gevaarlijke neiging, waaraan hij had toegegeven, - om nu nog langer dien onedelen last te torschen, haar nog langer te misleiden, nu hij de overtuiging bezat, dat die handeling zelve, en ook die neiging haar geen afkeer en slechts zeer geringe vrees inboezemden. Nu verlangde hij hartelijk zijn berouwvol gemoed te ontlasten van het verwijt, dat reeds zoo lang hem gedrukt had, - door eene eerlijke bekentenis zijner schuld haar vertrouwen te herwinnen, en, door het erkennen van zijn diep leedgevoel en schaamte, haar te stemmen tot vergevensgezindheid en vertrouwen voor de toekomst.
- Gij zijt eene goede, eene lieve vrouw! - zeide hij, terwijl hij haar zacht in zijn arm drukte, zijn hoofd op haren schouder liet zinken, en zijne stem van aandoening en teederheid getuigde. - Maar, hester! ik ben zoo veel liefde, zoo veel goedheid niet waardig, en ik moet voor u verschijnen als een die verachtelijk is in zijne eigen oogen, en het ook in de uwe zijn moet. Als een laaghartig bedrieger heb ik misbruik gemaakt van uw vertrouwen; als een lafaard heb ik mij overgegeven aan de verleiding; als een schuldige heb ik gesidderd voor uw reinen, helderen blik, of dien als een misdadiger ontweken; en, ofschoon ik tot nu toe heb gezwegen,
| |
| |
om u niet te bedroeven, niet te krenken, en alleen uwe engelachtige goedheid en liefde het mij onmogelijk maken langer te zwijgen, - toch ziet gij mij niettemin thans voor u als een - schuldige! Welligt ware het beter voor uwe rust, indien ik dat gevoel van schuld ook nu voor u had kunnen verbergen: maar ik zou mij-zelven moeten verfoeijen, als ik een zoo hemelsch wezen langer kon misleiden en bedriegen! - Hester! - - ik hèb al sedert lang weêr - gespeeld! - En dit zeggende verborg hij zijn gelaat aan haren boezem, en - hij weende! - Berouw en schaamte hadden hem diep in het gemoed gegrepen; hare edelmoedigheid en liefdevolle woorden hadden die in volle kracht doen ontwaken, en nu verlokten zij hem niet langer tot dubbelhartigheid en geveinsdheid, maar bragten hem tegenover haar in eenen toestand, welke veel overeenkomst had met dien waarin hij als kind somwijlen gestaan had voor zijne moeder, met gebogen hoofd en hoog gekleurd gelaat: - en kan het dan verwondering wekken, dat ook nu - gelijk toen - uit zijn overigens rein en schuldeloos hart - tolken dier gewaarwordingen opwelden en in zijne oogen gezien werden, ofschoon zij daar sedert zijne kindschheid vreemdelingen waren geworden? Hij weende zacht, maar lang: en het scheen dat hester's betuigingen - door aandoening en medegevoel gewekt - dat zijne schuld minder groot was, wijl haar voornemen, hem van die belofte te ontslaan, hem als reeds ten deele daarvan ontslagen kon doen achten, en, dat zijn innig berouw alle nog overige schuld volkomen moest uitwisschen, - te luttel kracht ontwikkelden om hem uit dien staat van neêrgebogenheid op te heffen. Op eenmaal echter rigtte hij het hoofd weder op, en zag haar aan met een helderen blik, waarin openhartigheid, vastberadenheid en kracht waren te lezen, - en eene harer handen in beide de zijne nemende, drukte hij die met warmte: want hij had bij zich-zelven het manmoedig, heilig besluit genomen -
niet meer te spelen.
| |
V.
De dagen die het naast op dezen onrustigen avond volgden, waren dagen van vrede, kalmte en geluk. Het vroegere vertrouwen was hersteld. Ontheven van een drukkenden last, bezield door het edele voornemen door hem opgevat, meer dan
| |
| |
ooit overtuigd van de innige liefde zijner gade, en doordrongen van de teederste genegenheid voor haar, was richard voor haar ook weder dezelfde vrolijke, gelijkmoedige en beminnelijke vriend, die geen geluk kende zonder de overtuiging, dat zij tevreden en gelukkig was. Weêr kwam hij, even als in de eerste dagen nadat zij zich uit de gezelschappen had verwijderd gehouden, vroeg tot haar terug; en zijne verhalen en gesprekken gaven alsdan de duidelijkste blijken, dat hij al den tijd zijner afwezigheid had doorgebragt in denzelfden kring waarin hij zich bij het begin van den avond had begeven. Dit verwonderde haar wel eenigermate, maar zij berustte gaarne in die verandering, daar zijn gansch gedrag haar de overtuiging schonk, dat hij, althans voor het tegenwoordige, geene behoefte had aan die uitspanning tot vermeerdering zijner opgeruimdheid in den eenvormigen huiselijken kring: - het verheugde haar daarenboven, en in geene kleine mate, dewijl hare overtuiging er door versterkt werd, dat hij geen slaaf was van die neiging, en alleen eene bijzondere omstandigheid hem kon hebben verleid tot die vroegere overtreding. En in dit laatste opzigt dwaalde zij niet geheel, - met betrekking tot dien eersten terugval tot het vroegere kwaad: het dient hier gezegd te worden: niet ter zijner verontschuldiging, maar om zijne schuld niet nog zwaarder te doen voorkomen dan zij reeds was.
De toedragt der zaak was de navolgende.
Op eene soirée bij den Russischen gezant werd door eenige jongelieden vrij hoog gespeeld. Als gewoonlijk hadden zich eenige heeren uit het gezelschap rondom de spelers geschaard, om de kansen van het spel gade te slaan. Richard, die zich daar óók bevond, was insgelijks dat vrolijke en ligtzinnige groepje genaderd. Naauwelijks bevond hij zich daar, of hij herkende in een der spelers een zijner voormalige Parijsche bekenden, met wien hij ontelbare malen de afwisselende luimen der fortuin had gadegeslagen. Terstond werd hij tot medespelen uitgenoodigd; doch hij verklaarde: dat hij zich sedert lang had voorgenomen, geene kaarten meer in de handen te nemen. Met vastheid bood hij weêrstand aan den aandrang der spelers, aan de verlokkende redenen van zijn vriend, en zelfs aan de spotternijen over zijne ingetogenheid, stijfhoofdigheid en huisvaderlijke gestrengheid. Maar toen een hunner
| |
| |
den Parijzenaar iets in het oor fluisterde, en deze daarop de woorden: ‘onmanlijke handelwijze’ en ‘vrouwelijke caprices’, liet ontsnappen, begreep hij dat daar spraak was van zijne belofte; - en zijn gekrenkt eergevoel verblindde hem een oogenblik zoodanig, dat hij naar de kaarten greep, en zonder aarzelen aanzienlijke sommen op het spel zette. Na eenmaal de bepaalde grenzen te hebben overschreden, was het hem moeijelijk, een geldig voorwendsel te vinden om de uitnoodigingen dier hartstogtelijke spelers krachteloos te maken: en, de eerste stap gedaan zijnde, liet hij zich gewillig medevoeren tot daar waar hester hem op dien avond harer omzwerving vond, en tot dat zijne aandoenlijke ontmoeting met haar op nieuw perk stelde aan zijne buitensporige handelingen.
- Ik zal niet meer spelen! - had hij zich-zelven in die ure beloofd. O, ware hij aan die belofte - waaraan geen schijn van vernedering of afhankelijkheid van anderen was verbonden - toen nog maar getrouw gebleven! Maar de hartstogt was reeds meester over hem. Wel vermogt hij nog - door inspanning van al zijne krachten, door zamenwerking van al het goede dat in hem was - dien eene wijle te bestrijden: - overwinnen kon hij hem niet meer.
Nog geene veertien dagen waren sedert voorbijgegaan, toen hij dat besluit reeds overbodig gestreng begon te noemen. Waartoe zou hij zich dat genot geheel ontzeggen, nu hij in dat opzigt niet alleen zijne vrijheid had terug erlangd, maar zijne gade zelve geen bezwaar vond in het genieten van dat vermaak, en er dus geene zorg of droefheid voor haar aan was verbonden?
Met die redenering kon hij evenwel zijn geweten niet volkomen bevredigen: doch ook hiertoe vond hij het middel. ‘Ik wil boete doen voor die overtreding’, betuigde hij zich-zelven: en hij achtte die zwaar genoeg, wanneer hij de speeltafel ontvlood gedurende juist zoo vele dagen als hij daaraan vroeger op eene ongeoorloofde wijze had plaats genomen!
Zijne weldra herhaalde langduriger afwezigheid overtuigde hester wel, dat hij de herkregen vrijheid niet geheel ongebruikt liet: doch dat verontrustte haar niet. Zij had in zijn helderen, vastberaden blik, op dien bewusten avond, wel een waarborg gevonden tegen de buitensporigheden, waartoe die neiging kon voeren, maar zij had er dat - toen zoo ernstig gemeend - besluit niet in gelezen. Daar hij met geen enkel
| |
| |
woord dat voornemen had geopenbaard, was dit natuurlijk voor haar verborgen gebleven, en zij werd daardoor ten minste behoed voor het bitter gevoel dat zijn wankelen en zijne bedriegelijke overleggingen bij haar zouden hebben moeten verwekken. Richard's gemoedsgesteldheid liet haar bovendien niets te wenschen over. Daar hij zijn geweten nog vrij wel in slaap wist te houden, en niets meer te verbergen had, was hij meestal vrolijk en vol van oplettendheid voor haar.
Doch hare rust zou niet van langen duur zijn! Eenmaal uitgegleden op de glibberige baan waarop hij den voet had gezet - op het hellend vlak langs hetwelk het misdrijf den sterveling voert naar den afgrond des verderfs, gleed hij al verder en verder, zonder zich ooit weder geheel te kunnen oprigten; - buiten het bereik der handen die hem nog ter hulpe mogten worden toegestoken. Tweemaal was daar voor hem nog uitzigt op redding geweest: eens, toen hester's verzoek een steunpunt op die baan aanbragt, daar waar de helling nog zwak genoeg was, om terugkeer te veroorloven aan wie zich manmoedig omwenden en zoo het gevaar den rug kon toekeeren; eens, toen zijn beter gevoel, zijne liefde en de hare hem de kracht gaven om zijn voet een oogenblik vast te zetten op het gladde spoor, en hij daardoor gelegenheid vond om de noodlijn te grijpen, hem door zijn vasten wil toegeworpen. Maar over dat steunpunt was hij in zijne onbezonnenheid en verblinding heengetuimeld, en die noodlijn had hij ligtzinnig laten glippen, - meenende dat hij op die baan zou kunnen voortgaan, zonder in de diepte te storten die aan haar uiterst einde wordt gevonden. IJdele waan, die slechts kan opkomen in het brein van een onervaren nieuweling, of in het hoofd dergenen wie de hartstogt verbijstert en verblindt! Al lager en lager daalde hij, niet zonder, in heldere oogenblikken, dit te bemerken, maar zonder te vermogen stil te staan - zonder den ernstigen wil, dat te beproeven; - meestal zonder in de verte aan terugkeer te denken.
Ook hester bemerkte weldra dat zijne neiging in een vrij hevigen hartstogt ontaardde. Want telkens werden de avonden zeldzamer die hem vroegtijdig tot haar terugvoerden - telkens wees hare pendule een later uur aan bij zijne tehuiskomst dan ooit voorheen, toen hij nog in het geheim die bron
| |
| |
van genot ging bezoeken. Maar hij was nog altijd liefdevol en teeder, wanneer hij tot haar terugkeerde, en beijverde zich dan steeds om haar zijn langdurig afzijn te doen vergeten. Ook dit kon evenwel niet lang zoo blijven. De opgewondenheid, de overspanning aan de speeltafel, de aanmerkelijke verliezen, waardoor zijn vermogen begon weg te smelten, sleepten afmatting, gemelijkheid en onrust achter zich aan, en gaven hem eene prikkelbaarheid, die de meeste omzigtigheid noodig maakte voor wie met hem in aanraking kwam. En toen scheen de drift, waarmeê hij zich nu aan die neiging bleek over te geven, het hester tot pligt te maken, eene poging aan te wenden om dien hartstogt een breidel aan te leggen, krachtiger dan de banden die hem lang hadden bedwongen, maar hem nu niet meer in toom wisten te houden. Doch zij had eenmaal de teugels uit hare hand laten glippen, en het hollende ros spotte met de kluisters die men het wilde aanleggen, en verwondde nog daarenboven de hand welke zich daartoe uitstrekte.
Toen zij dat beproefde, waren vele maanden voorbijgegaan sedert hij tot zijn onzinnig bedrijf was teruggekeerd, en ieder harer had de bewijzen met zich gevoerd, dat hij steeds meer en meer toegaf aan die rampzalige neiging, uitgezonderd die ééne, waarin de geboorte eener dochter, en de gevaarlijke toestand in welken hester toen verkeerde, hem tot eenig nadenken schenen te brengen. Die vermaning had evenwel spoedig weder haren invloed op hem verloren. Geheele nachten liet hij zijne gade op zijn terugkeer wachten, en het daglicht bescheen meermalen reeds haar onrustig gelaat vóór dat zijne voetstappen in hare nabijheid werden vernomen. Van eene in woorden uitgedrukte vermaning, door haar geuit in de zachtste, meest verschoonende bewoordingen, hoopte zij nog veel goeds; te meer, daar zij zich steeds van iedere berisping, van ieder verwijt had onthouden, tot nu toe.
Hare liefdevolle toespraak werd eerst door hem onder stilzwijgen aangehoord: zelfs vertoonden zich bij hem teekenen van medelijden en van berouw. Want hij had haar lief, - zoo lief als zijn nu heerschende hartstogt hem vergunde iemand of iets lief te hebben buiten - het spel: en zijn hart, zijne betere overtuiging stemden in met hare woorden. Maar toen zij, hierdoor bemoedigd, verder meende te mogen gaan, -
| |
| |
het waagde de kwaal in den grond aan te tasten, als waarborg voor de zekere genezing: toen zij - met andere woorden gezegd - van hem eene vernieuwing vroeg dier belofte, waarvan - zoo als nu hare vaste overtuiging was - zij hem en hij zich-zelven nooit hadden moeten ontslaan, - toen eischte zij meer van hem dan hij geven kon: en dat gevoel van onvermogen wekte een zoodanigen wrevel, dat hij zich niet kon weêrhouden, dien in eene uitbarsting van drift lucht te verschaffen. Hij noemde haar daarbij eene zottin, die waande, dat zij een stroom, die door haar eigen onverstand en zorgeloosheid buiten zijne oevers was getreden, even ligt kon bedwingen als het beekje dat dien vloed bij zijnen oorsprong vertegenwoordigde.
Hij was reeds zoo verre afgedaald, dat geen sterfelijke arm hem bereiken, geene menschelijke magt hem kon doen terugkeeren, en alleen eene hand, hem uit den hemel toegestoken, hem kon behouden. Doch hij zag nimmer naar boven, en ontdekte die hand dus niet, ofschoon zij steeds boven zijn hoofd bleef uitgestrekt, bereid tot hulp, bescherming en redding. Ja, zelfs van de woorden, die zij daarna in vlammende letters voor hem aan den hemel schreef, zag hij alleen het door de aarde weerkaatst afschijnsel, en verstond er den waren zin niet van.
| |
VI.
Wederom waren vele maanden voorbijgegaan. In een guren, stormigen nacht zat hester in groote onrust en hevige spanning de terugkomst van haren echtgenoot te verbeiden. De regen en hagel kletterden tegen de glazen, en de wind bulderde door den schoorsteen, en deed bij wijlen het gansche gebouw schudden door zijne geweldige vlagen. Boomen werden uit den grond gerukt, daken naar beneden geslingerd, en menschen verpletterd door neêrstortende gevels, of bedolven onder het puin hunner bouwvallige woningen of armzalige hutten.
Maar hoe akelig het er daarbuiten uitzag, nog treuriger was het in die woning, in dat vertrek waarin hester vertoefde. De ongesteldheid waaraan haar zoontje reeds sedert eenige dagen was lijdende geweest, had op dien avond, door een hevig toeval, een ernstig, angstwekkend aanzien bekomen:
| |
| |
zoo zelfs, dat de geneesheer, bij zijn laatste bezoek, weinig hoop op een gunstigen afloop had kunnen geven. Neêrgeknield bij het rustbed van haar kind - dat daar lag uitgestrekt zonder bewustzijn, het hoog gekleurde gelaat met zweetdroppelen overdekt - luisterde zij met een van angst trillend harte naar zijne snelle en ongestadige ademhaling, die van hevige benaauwdheid getuigde. Zij zou zich daar weinig hebben bekommerd over het noodweêr, dat rondom haar zijne verwoestingen aanrigtte, zoo niet elke hevige windvlaag hare vrees had doen herleven, dat ook richard eenig onheil mogt overkomen bij zijn terugkeer naar hunne woning, die reeds met eene zoo vreeselijke ramp bedreigd werd.
En het kind bleef voortsluimeren en hijgen, en de moeder bleef waken en sidderen, en de stormwind bleef voortbulderen; - maar de vader bemerkte van dit alles niets; - hij ontwaarde alleen den storm der driften in zijnen boezem en - bleef voortspelen. Meer dan gewoon opgewonden door aanmerkelijke verliezen, verdubbelde hij telkens zijn inzet, om het lot te trotseren: en hij verloor en verloor, tot dat de laatste goudstukken uit zijne beurs waren verdwenen; maar hij zou den strijd niet lafhartig opgeven, niet kleingeestig zich onderwerpen aan de nukken der fortuin. Hij ijlde naar huis om nieuwe wapenen te halen, en zich op nieuw aan te gorden tot den kamp. De storm drong hem nu hierheen dan daarheen, dreef hem nu eens met snelheid voorwaarts, en belette hem dan weder eene enkele schrede vooruit te doen: hij struikelde ontelbare malen over het puin van neêrgestorte daken en schoorsteenen, en botste tegen harde voorwerpen, die hij in zijne vaart niet tijdig genoeg ontdekte of niet kon ontwijken; doch van dat alles bemerkte hij bijna niets, in de koortsdrift die zijne oogen benevelde, zijn verstand verduisterde: zijne denkkracht, zijn gevoel waren zoodanig op één punt zamengeperst, dat al het overige voor hem als met een sluijer was omhuld, - dat het hem voorbijging gelijk de beelden in een vlugtigen droom, die naauwelijks eenige herinnering achterlaten, en ten deele wegzweven nog terwijl die droom voortduurt.
Omzigtig opende hij de voordeur en sloop behendig naar zijne kamer, daar het hem op eenmaal inviel dat hij onbemerkt moest komen en gaan, wijl hij bezwaarlijk een voor- | |
| |
wendsel zou kunnen vinden voor die nieuwe verwijdering, op een zoo ongeschikt tijdstip.
Hester's kamenier - die juist de kamer harer meesteres was uitgetreden om op nieuw last te geven tot het ontbieden van den geneesheer - zag hem den trap opkomen, en, daar zij meende dat hij zich terstond naar dat vertrek zou begeven, bleef zij een oogenblik staan, ten einde hem eenigermate voor te bereiden op het treurig tooneel dat hem daar wachtte.
- Mijnheer! - zeide zij zacht - de jonker is zeer ziek.
Richard, die haar niet gezien had, dewijl zijne blikken naar eene andere zijde gewend waren, stond een oogwenk onthutst stil, en antwoordde haastig en fluisterend: - O, ja! ik weet het! - zette zijn togt even geheimzinnig voort, en verliet zijne woning weder, zonder verder door iemand opgemerkt te worden.
En de stormwind bleef voortbulderen, en de vader bleef - voortspelen, het kind bleef sluimeren en hijgen, en de moeder waken en sidderen. - Plotseling komt daar een straal van hoop haar binnenste verlichten, haar hart verkwikken. Haar zoon opent de oogen - ziet haar vriendelijk aan, met een glimlach om den lieven mond, en steekt haar een zijner handjes toe.
- Nu zal ik wel gaauw weêr beter worden! - zegt hij met eene zwakke, door hijgen afgebroken stem.
- Zoo, mijn lieveling! gevoelt gij u dan wat beter? - vraagt de moeder, terwijl haar oog glinstert van vreugde, en zij een kus op zijn gloeijend voorhoofdje drukt.
- Neen, mama! - herneemt het knaapje - maar de andere doctor, die daar zoo even bij mij was, heeft het mij beloofd, als ik maar met hem meê wilde gaan.
- Kindlief! - zegt de moeder - daar is geen andere doctor hier geweest. Gij hebt zeker gedroomd, en nu...
- Neen, lieve moeder! - antwoordt het kind - hij was hier, terwijl gij er niet bij waart, die vriendelijke man, met zijn schoon gelaat. Hij zal zeker maken dat ik spoedig beter word. Zal ik - maar - - meêgaan - - met - - - hem?
Maar de moeder - wie eene onbestemde vrees, een angstig voorgevoel aangrijpt bij die woorden, bij die zonderlinge bede -
| |
| |
vat haastig zijne beide handjes, en smeekt, met bevende lippen:
- O, neen!! - mijn kind! mijn lieve jongen! - - mijn engel!!
Weinige oogenblikken daarna komt de baron voor de tweede maal te huis. De kamenier ontmoet hem weêr bij den trap. Doch nu zegt zij niets, maar gaat hem, bitter weenende, voorbij. Op eenmaal komen hem de vroeger door haar gesproken woorden wederom voor den geest, en hij begint nu te bevroeden dat zijn kind erger moet zijn. Hij versnelt zijne schreden - komt in het vertrek, en - ziet zijne vrouw, kermende en weeklagende, uitgestrekt op het lijkje van zijn zoon!
Het kind had hare laatste woorden niet gehoord. Het was meêgegaan - zonder hare vergunning af te wachten, en was reeds een engel toen zijne moeder hem zoo noemde.
| |
VII.
Die schok had richard een oogenblik tot stilstaan gebragt. Toen gevoelde hij hoe dierbaar hem dat kind was geweest, hoe lief hij die vrouw eenmaal had, - maar ook, hoe die liefde en die genegenheid waren teruggedrongen door dien éénen, woedenden hartstogt, en hoe schuldig hij daar stond voor haar, en tegenover de stervenssponde van zijn eerstgeboren kind. Toen wierp hij zich hartstogtelijk voor haar op de knieën, bad haar om vergiffenis, beloofde verbetering en terugkeer, en dat hij afstand zou doen van het heilloos bedrijf, dat den toorn des hemels gewekt, en die bezoeking over hen gebragt had. Hij kende alleen eene wrekende Godheid, en geen liefdevollen Vader in den hemel; hij zag alleen de straf, en niet het heelmiddel dat daarin gewikkeld was; hij gevoelde alleen pijn en - vrees, onder die kastijding, en daarom waren ootmoed noch waar berouw daar bij hém de gevolgen van: het was meer medelijden dan liefde wat voor háár in zijne borst had gesproken: en luttel moest dus het goede zijn, door die droevige gebeurtenis in hem bewerkt.
Terwijl hester nog hare dagen doorbragt in droefheid over het verlies van haar zoon, en des nachts hare legerstede besproeide met tranen, vergat haar echtgenoot de hemelsche
| |
| |
vermaning - neen - de tuchtigende roede, zoo als zij alleen voor hem geweest was, en verkrachtte op nieuw zijne beloften en zijne eeden, ditmaal afgelegd onder den invloed van medelijden en vrees.
Als of zij bloedige wraak wilde nemen over die kortstondige ontrouw, sleurde hem zijne neiging met verdubbelde woede met zich voort, zoodra hij tot haar was teruggekeerd. Niet langer duldde zij eenig ander gevoel in zijnen boezem, dan dat voor háár; - geen anderen gloed dan zij daar zelf had ontstoken. Elke teedere aandoening voor de gade, die hem eens zoo dierbaar, die hem eenmaal alles was, en voor het eenige kind, hem nog overgebleven, stierf langzamerhand weg in zijne borst. Vriendschapsbanden en bloedverwantschap werden verteerd of opgelost door het vuur van dien alvernielenden hartstogt: en toen kort daarop het berigt tot hem kwam, dat de vader zijner echtgenoote plotseling was gestorven, kwam daar geene droefheid in zijn harte, had hij geen medegevoel voor de smart zijner weenende gade, en zag hij in deze gebeurtenis alleen een gelukkig toeval, dat zijne geldmiddelen zou behoeden voor eene geheele uitputting, en hem in staat stellen tot het voortzetten van zijn heilloos bedrijf.
Toen begon de toestand van hester algemeen bekommering te baren, in die kringen welke zij vroeger ten sieraad verstrekte, doch waarin zij niet meer gezien werd. Nadat het haar - naar de in de groote wereld aangenomen gebruiken - vergund werd, na de sterfgevallen die in hare familie hadden plaats gevonden, weder deel te nemen aan vermaken en uitspanningen, begreep bijna niemand dat smart over haar droevig en dubbel verlies haar konde nopen zich daaraan langer te onttrekken. Haar dochtertje behoefde die onafgebroken zorg niet meer, die haar vroeger uit de gezelschappen verwijderd hield. Men stelde het daarom als zeker, dat de minachting waarmede haar echtgenoot werd ontvangen, wanneer hij zich, gedurende den laatstverloopen tijd, nog enkele malen, voor een oogenblik, in de fashionable kringen liet zien, haar geen geheim was gebleven, en haar huiverig maakte, zich daar te vertoonen. Zoo lang richard's buitensporige en hoogst laakbare handelingen waren beperkt gebleven binnen den kring van eenige losbandige jonge mannen tot de eerste familiën behoorende, had men er daar niet aan gedacht, hem eenig blijk
| |
| |
van afkeuring te toonen, en zou men daartoe ook niet ligt gekomen zijn, al had zijn gedrag nog oneindig meer redenen tot afkeuring gegeven; doch sedert hij was afgedaald tot een kring van menschen die geene hoogere sommen aan de kansen van het spel konden bloot geven dan hém sedert het inkrimpen zijner geldmiddelen geoorloofd was, maar aan wie zijne voormalige vrienden het in niet één laakbaar opzigt behoefden gewonnen te geven, werd elke zijner daden op eene andere schaal gewogen en - hij te ligt bevonden.
Wel zou dat vernederend denkbeeld hester hebben afgeschrikt van het bezoeken dier kringen, waar zij niet kon verwachten, alleen door toegenegen harten omringd te worden; maar de smart over richard's gedrag met betrekking tot haarzelve, en afgezonderd van wat er de wereld van zeggen mogt, - en de droefheid waarin zij nog immer gedompeld bleef, sinds haar lieveling haar ontnomen werd, en haar dierbare vader zijn hoofd te rusten had gelegd, waren tot nu toe alléén genoegzaam geweest om haar aan de eenzaamheid te boeijen.
Dit vermoedde men evenwel niet. Uitgaande van de zoo even genoemde veronderstelling, beijverde men zich, haar - door menigvuldige bezoeken - blijken van toegenegenheid en achting te geven. Hadden zij geweten hoe lief haar die eenzaamheid was, waarin zij in haar kind troost vond voor het verdriet dat haar echtgenoot in haar harte bragt, en waarin het haar vergund was, ongestoord met hare gedachten te verwijlen in die gelukkige dagen toen haar zoon nog op haren schoot rustte of aan hare knieën speelde en dartelde: - o! dan hadden zij niet zoo dikwerf hare rust komen verstoren, niet zoo onvermoeid aangedrongen op haar terugkeer in de woelige kringen eener beuzelachtige, koude wereld.
Van meer nut en van gunstiger invloed op haren toestand scheen haar de belangstelling van het hoofd der Fransche Ambassade te zullen worden. Die brave grijsaard, door wien zij bemind werd als of zij zijne dochter ware, hoopte nog iets van eene verandering van tooneel voor den afgedwaalden richard. Daarom bewerkte hij diens overplaatsing bij het gezantschap te 's Hage, tot niet geringe vreugde van hester, die aan de borst eener beminde moeder eenige lafenis voor haar gefolterd hart hoopte te vinden, en wier geloof aan de
| |
| |
mogelijkheid eener verbetering van haren echtgenoot nog niet geheel was uitgebluscht.
Verscheidene weken moesten evenwel nog verloopen vóór dat het tijdstip voor hunne afreize bepaald, aanbrak. Eindelijk verliet zij - nadat zij nog eens - welligt voor de laatste maal - het stoffelijk overschot van haar kind had bezocht - met nieuwe hoop de Oostenrijksche hoofdstad; en kwam te Amsterdam terug, nog even tijdig genoeg - om zich neêr te zetten aan het sterfbed harer moeder, en deze de laatste zorgen te wijden, die zij op aarde zou behoeven.
Op nieuw in het bezit gesteld van een vrij aanzienlijk vermogen, gaf richard aan zijnen hartstogt voortdurend den vrijen teugel, en werd in toomelooze vaart zijn verderf te gemoet gevoerd. Noch in de Nederlandsche hoofdstad, noch in de hofstad vond hij een terrein waarop hij zich naar hartelust kon bewegen, waar de prikkel, die hem tot onmisbare behoefte was geworden, kracht of scherpte genoeg bezat om zijne door overspanning verlamde zenuwen in de verlangde spanning te brengen en te houden.
Dat was eene uitmuntende gelegenheid - voor wie nog één vonkje van het goede in zijne borst voelde tintelen - om dat aan te wakkeren en tot eene vlam aan te blazen, die geheel zijn binnenste weêr met een edel vuur kon verwarmen, wiens gloed het onkruid kon verteren, dat daar wortel had geschoten en was opgewassen. Doch hiertoe ontbrak het hém aan veerkracht, aan lust. Zijne ziel was ongevoelig geworden voor die fijner, zachter aandoeningen die het sieraad en het genot van den edelen, onverdorven mensch zijn, - zijn hart was gesloten voor elke liefelijke gewaarwording. Daarom gaf hij - onder de schoon-schijnende reden van gehechtheid aan zijne betrekkingen - zijn verlangen te kennen, naar Parijs terug te keeren: en de Minister, van wiens wil die zaak afhankelijk was, stond in naauwe vriendschapsbetrekking met zijne familie, en aarzelde niet, aan dat verzoek te voldoen.
| |
VIII.
Nogmaals waren vele maanden voorbijgegaan. Terwijl hester - die reeds sedert lang niet meer op de te-huis-komst
| |
| |
van haren echtgenoot behoefde te wachten, daar hij zich dan terstond naar zijne afzonderlijke vertrekken begaf, en soms dagen achtereen voorbijgingen zonder dat hij scheen te weten dat zijne vrouw en zijn kind zich met hem onder hetzelfde dak bevonden - terwijl hester scheen te sluimeren op hare legerstede, met hare dochter aan hare zijde, en reeds tweemaal na middernacht de heldere slagen der pendule het verloop van een vol uur hadden aangekondigd, zoudt ge richard hebben kunnen aantreffen in eene dier kweekscholen van rampspoed, wanhoop en razernij, die toen nog in Parijs werden geduld. Maar hester sluimerde niet. Met gesloten oogen luisterde zij naar ieder geluid dat in de verte gehoord werd, en zelden sloot de slaap hare oogleden, vóór dat de bekende voetstap haar overtuigd had, dat richard in zijne woning was teruggekeerd. Was het gewoonte? was het nog liefde, die haar zoo waakzaam deed zijn, terwijl alles rondom haar in rust lag verzonken? Het vervolg van deze geschiedenis zal u zeggen wat het was.
Indien gij richard hadt gezien, op dien avond, in dat verachtelijk verblijf, het zou u ongelooflijk hebben toegeschenen, dat die man, met dat bleek en uitgeteerd gelaat, met die ingevallen en met bloed beloopen oogen, met die woest door elkander gewoelde en half vergrijsde haren, eenmaal, ja, nog vóór weinige jaren schoon mogt genoemd worden, en de trots was der moeder die hem het leven had geschonken, en van haar, die zich boven allen bevoorregt waande, omdat zij zich de gade van een zóó door de natuur begunstigd, van een zoo rijk begiftigd wezen mogt noemen. Gij zoudt gesidderd hebben, wanneer gij die, tusschen zijne kleederen verborgen, knokkerige hand hadt zien woelen in zijne borst, en gij dien vurigen, angstvollen blik had aanschouwd, waarmeê hij staarde op die groene tafel. En wel mogt die blik getuigen van de hevigste gemoedsbeweging, van folterende onrust: want eene enkele beweging der hand van den Croupier kon het laatste, het armzalig overblijfsel van zijn vermogen doen wegzinken in dien onpeilbaren afgrond, waarin al het overige reeds was voorgegaan. Gij zoudt vol afschuw uw gelaat van hem hebben afgewend, toen die teekenen van de vreeselijkste wanhoop op zijn gelaat zigtbaar werden, nadat die hand zich had
| |
| |
bewogen, en hij zich een bedelaar wist: en het bloed zou u in de aderen zijn gestold, bij 't zien van dàt 't welk kleefde aan zijne vingeren, toen hij die aan zijne borst onttrok, om ze met verdubbelde woede in zijne te berge rijzende haren vast te klemmen.
Niet zoo laat als gewoonlijk kondigden, in dien nacht, het kraken van den trap en voetstappen in de nabijheid van hester's kamer de te-huis-komst van haren echtgenoot aan. Toen sluimerde zij werkelijk weldra in. Maar, wat was dàt? Door een hevigen dreun, als werd die veroorzaakt door eene ontploffing in hare nabijheid, werd zij uit haren slaap opgeschrikt. Vol ontsteltenis sprong zij het bed uit, en stond bevende en half bedwelmd in het rond te staren. Alles was rustig en stil. Had zij welligt gedroomd? Maar, neen! daar hoorde zij beweging. Eene deur werd geopend, en nog eene; haastige voetstappen werden vernomen. In allerijl sloeg zij een mantel om, en wilde gaan zien wat er te doen was. Doch eer zij de deur van het vertrek was genaderd, stortte hare kamenier kermende in de kamer en bewusteloos voor hare voeten neêr.
- Wat is er, dominique? - riep zij den knecht toe, die, met bleek gelaat en ineengeklemde handen, een paar schreden van den drempel verwijderd was blijven staan.
- O, mijn God! Mevrouw! Mevrouw!! - was alles wat de radelooze man kon en - wilde uitbrengen.
Zij wilde naar richard's vertrekken ijlen: maar de bediende hield haar eerbiedig, doch met kracht terug.
- Laat mij gaan! - kreet zij - of zeg mij wat er gebeurd is!
Maar hoe kon hij haar laten gaan, - hoe haar vertellen wat hij gezien had?!
De Baron had zich een kogel door het hoofd gejaagd!
Zal ik u hester's toestand, in de eerste uren, in de eerste dagen na die vreesclijke gebeurtenis, behoeven te beschrijven? Gij zult u dien ligtelijk als zeer droevig kunnen voorstellen: - maar nog treuriger zal u die voorkomen, wanneer ik u bekend maak met den toestand van haar hart.
| |
| |
Onder al de beproevingen welke richard over haar gebragt had, - onder zijne verwaarloozing en zijn verwoesten van haar geluk, - te midden van alle zijne buitensporigheden en verspillingen, - in weerwil van de miskenning harer regten, en van de krenkingen, grieven en vernederingen, die van dat alles het gevolg waren, - was haar hart hem getrouw gebleven, was zij hem blijven lief hebben, als op den dag toen zij beloofd had hem ter zijde te zullen staan in lief en in leed: en wat zijne handelingen die liefde aan warmte mogten hebben ontnomen, werd dubbel vergoed door het medelijden, in haar gewekt door zijne verdwaaldheid en verblinding.
O! het hart eener beminnende vrouw is eene goudmijn voor den man, wien het toebehoort, en die het door zijne genegenheid weet geopend te houden. Al wat de aarde liefelijkst heeft, het edelst genot dat deze wereld aanbiedt, kan hij zich verschaffen door den schat die daarin ligt verborgen. Met den tooverstaf der liefde kan hij telkens - en telkens - tot in het oneindige, een deel van dien schat, als van zelve, daaruit doen opwellen; en ook zonder dat hij dien staf gebruikt, overstort het - uit den overvloed van zijnen rijkdom - zijn levenspad, en doet hem als in den weerschijn van een immer voortdurend morgenrood wandelen. Ja, zelfs wanneer zijne koelheid - of nog erger - dat harte voor hem sluit, dan blijft daarin toch al die rijkdom besloten, en het opent zich nog ontelbare malen in het geheim, door zijne eigen warmte.
Bovendien was hester nog altijd blijven hopen op zijne verbetering, nog altijd blijven gelooven aan de mogelijkheid van zijn terugkeer. Zelfs toen het haar duidelijk begon te worden, dat hun vermogen wegsmolt onder zijne verkwistende handen, hoopte zij nog dat eene geheele uitputting daarvan hem zou noodzaken tot stilstaan op zijn verderfelijk pad, en het goede en edele in hem weder zou ontwaken tot een vernieuwd leven.
En nu had hij, met eene gewelddadige hand, al hare verwachtingen, geheel hare hoop vernietigd, en hém van hare zijde weggerukt, met wien zij eenmaal eene heerlijke toekomst had gedroomd, aan wiens hand zij een lang en gelukkig leven
| |
| |
had gewenscht en verwacht: dien zij meer had bemind dan eenig ander wezen op aarde, en dien zij nog bleef lief hebben, nu hij reeds had opgehouden te bestaan. Nu blikte zij in een donker verschiet, waarin zij niets zag dan droefenis, verlatenheid en kommer, want - zij was weduwe, ouderloos en - arm!
Maar zij had immers vrienden en betrekkingen in hare nabijheid en in haar vaderland!
O! aan vrienden zou het haar niet ontbroken hebben, indien zij als eene rijke douairière hare rouwkleederen had gedragen. Dan zou de aristokratie der Fransche hoofdstad - tot welke zij door de familie van haren echtgenoot ontegenzeggelijk behoorde - het gerucht, omtrent die schokkende gebeurtenis in omloop, openlijk hebben weêrsproken: men zou de waarheid elkander alleen in vertrouwen daar hebben toegefluisterd, en voor het groote publiek zou eene beroerte of ander hevig toeval de plaats hebben vervangen van het wapen waarmeê hij zich den dood had gegeven. Dan zou zij zelfs omringd zijn geworden door een tal van vereerders en aanbidders, die bereid waren, ter wille van hare aanbiddelijke schoonheid (want zij mogt nog schoon genoemd worden) en beminnelijke eigenschappen, hare niet-adellijke geboorte voorbij te zien, en om een welwillend glimlachje of een genadigen blik harer betooverende oogen te bedelen.
Maar zij was arm! En wie kon het nu iemand uit die hoog-edele kringen euvel duiden, dat hij niet gaarne openlijk wilde doen blijken van zijne bekendheid met die vrouw, welke door hare dwaze toegevendheid geruïneerd was, - wier burgerlijke afkomst haar als van zelf - na het overlijden van haar gemaal - uitsloot van die kringen, waarin zij immers slechts om den wille zijner familie geduld werd? - dat hij zich niet gaarne afgaf met eene wier echtgenoot zijn bandeloos leven met een zelfmoord had bekroond? - dat hij het bestaan dier vrouw, die zich bij niemand hunner aanmeldde om hulp of bijstand, weldra vergat?
En betrekkingen!
Van de hare - die zich, ten tijde harer verbindtenis met den Baron, zeer vereerd hadden gevoeld en betoond door dat huwelijk, dat hen in verwantschap bragt met eene der oudste
| |
| |
adellijke familiën van Frankrijk, en die, bij het uiten hunner opregte gelukwenschen, veel sympathie voor hare keuze hadden doen blijken, en vele lofspraken op den edelen en voortreffelijken jongeling hadden uitgesproken - gaven eenigen haar thans te kennen dat zij haar huwelijk altijd als eene dwaasheid hadden beschouwd, en zij nooit eenig geloof hadden gehecht aan de beloften van een speler: - anderen noemden haar-zelve de schuld van haar ongeluk, daar zij ligtzinnig genoeg was geweest, zich geene genoegzame sommen te verzekeren bij het leven harer ouders - terwijl zij, èn om hem die vernedering, èn hare naaste bloedverwanten die smart te besparen, zijne buitensporigheden steeds voor hen had verzwegen en zoeken te verbergen! -: nog anderen gingen zoo verre, dat zij haar ongelukkig lot eene wèlverdiende straf noemden, en haar den raad gaven, zich ootmoedig en stil daaraan te onderwerpen, zonder te trachten die op te heffen door de met zorg bijeen vergaderde middelen van anderen, op wie zij eenmaal uit de hoogte had nedergezien: - terwijl zij wist dat zoo iets nimmer had plaats gevonden, en zelfs de gedachte daaraan nooit bij haar was opgekomen!
De zijne - die haar hadden ontvangen als eene die volkomen geregtigd was, de eervolle plaats in hun midden te komen innemen - verklaarden: dat zij altijd die mésalliance van richard afgekeurd, maar gezwegen hadden, om hém niet noodeloos te kwetsen, dewijl daardoor toch niets meer aan de zaak kon veranderd worden: en zij beschouwden zich - en dat betuigden zij haar ook - na zijn dood ontslagen van die burgerlijke betrekking; ten minste in zoo verre, dat zij haar het regt niet konden toekennen, aanspraak te maken op hunne ondersteuning, te meer daar richard zijn erfdeel reeds in gemeenschap met haar had genoten en verteerd. - Zijn erfdeel! - dat - in vergelijking met haar bruidschat alleen - een stofje in de weegschaal mogt genoemd worden! - En toch! toen hester zich, door den nood gedrongen, tot het Gouvernement wendde om een pensioen te erlangen, verzekerden zij hun vriend den Minister, op zijne navraag, dat zij, als behoorende tot eene familie als die van haren echtgenoot, tot zulk een middel de toevlugt niet behoefde te nemen: en zoo beroofde hun trots haar van het eenige redmiddel dat haar was overgebleven.
| |
| |
| |
IX.
Niet lang daarna bevond zich hester in het nederig vertrek, dat zij, hierin bijgestaan door den ouden dominique, gehuurd had in eene wijk, verre verwijderd van die waarin zij met haren echtgenoot had gewoond. Eerst had zij neiging gevoeld tot terugkeer naar haar vaderland en geboortestad; maar het denkbeeld, zich in dien toestand te moeten vertoonen, gepaard aan eene groote mate van onverschilligheid en zekere traagheid, niet ongewoon bij menschen in eene positie als die waarin zij verkeerde, hadden haar afgeschrikt van die onderneming, en haar doen blijven waar zij was.
Het was avond toen zij haar nieuw verblijf betrok. Nadat zij haar dochtertje, in het eenvoudige ledekantje had ter ruste gelegd en het kind - dat, even als de meeste kinderen van dien leeftijd, veel behagen vond in die nieuwe omgeving en die vreemde voorwerpen, en dat nog zoo weinig besef had van de treurige oorzaken die aanleiding hadden gegeven tot deze groote verandering - eindelijk was ingesluimerd, zat zij daar, met de armen over hare borst gekruist, in diep gepeins verzonken, voor zich heen te staren.
Toen eerst, daar al de bezigheden, beslommeringen en bemoeijingen, waartoe die droevige, die vreeselijke gebeurtenis aanleiding had gegeven, geheel voorbij waren, was het haar vergund een eenigzins juister blik in de toekomst te werpen. En wat zag zij daar? Droefheid, zorgen en armoede! - De schulden, door den Baron nagelaten, hadden alles, tot zelfs het grootste deel van de opbrengst harer juweelen en kleinoodiën doen verdwijnen: en de geringe som die haar restte, kon naauwelijks toereikend zijn tot onderhoud voor haar en voor haar kind gedurende weinige maanden. En dan? - Op niemands hulp kon zij rekenen. Dat hadden haar al hare vergeefsche pogingen geleerd, in de eerste oogenblikken van radeloosheid, toen zij te midden van hare droefheid nog beangstigd werd door de beelden van kommer en ellende die haar uit de verte aangrijnsden. - En wat zou dàn haar lot zijn?! Ach! daarover bekommerde zij zich zoo zeer niet, afgemat - als zij was - naar ziel en ligchaam, beroofd van allen lust tot het leven. Maar haar kind! wat
| |
| |
zou dan het lot zijn van haar kind?! Wat zou er van haar lieveling, het eenige dierbare wezen dat haar was overgebleven, moeten worden als ook zij mogt worden weggerukt, en die teedere, liefelijke bloem alleen moest achterblijven op de dorre heide waarheen het lot en de menschen haar hadden verbannen! O! dat denkbeeld bragt haar bijna tot wanhoop, tot zinneloosheid!
Hester had, bijna in ieder opzigt, genoten - wat de menschen gewoonlijk eene exquise opvoeding noemen. Bijna in ieder opzigt, zeg ik; want, hoe uitmuntend die opvoeding overigens ook moge geweest zijn: een voornaam punt was daarbij over het hoofd gezien.
Haar vader, van zijne vroege jeugd af tot den handel opgeleid en van de beslommeringen, daaraan verbonden, meer dan vele anderen omgeven - daar hij reeds in zijne jongelingsjaren de zaken van zijn, toen overleden, vader moest op zich nemen - bragt zijne oogenblikken van rust liever door in opwekkende gezelschappen en andere vermaken, dan die te wijden aan hoogere denkbeelden en belangen. Hij was een bekwaam man in zijne betrekking, en het was hem altijd voor den wind gegaan. Dat gaf hem eene zelfgenoegzaamheid en zelfvertrouwen, die de behoefte aan hulp en zegen, aan troost en bemoediging als van zelve uitsloten, en waardoor zijn aanzijn zoodanig werd omhuld, dat zijn blik daar zelden genoegzaam doorheen kon dringen, om zich op eene meer verwijderde toekomst te vestigen, dan het menschelijke leven aanbiedt. En hoe had hij háár dan daarop kunnen wijzen? Hare moeder - die, bij hare opleiding, volgens dezelfde beginselen handelde, onder wier invloed zij-zelve was opgevoed - meende, te dezen opzigte, volkomen aan hare pligten te beantwoorden, door hester ‘hare belijdenis te laten leeren’, en haar ‘op den daarvoor gebruikelijken tijd’ tot lid der Christelijke Gemeente te doen aannemen. Hooger standpunt in het Godsdienstige was immers nooit van haar-zelve gevorderd?! Geen van beide had ooit anderen tegenspoed gekend dan het verlies van zeer jonge kinderen. En die lichtstralen uit eene betere wereld, hun toegezonden om hunne blikken naar omhoog te lokken, waren afgestuit op hunne - aan het stoffelijke verknochte - harten, en - zóó - gebogen
| |
| |
naar de kleine groeven, waarin zij hunne lievelingen geborgen waanden, - zonder door den spiegel der hoop op wederzien te worden teruggekaatst.
Al wat hester - gedurende geheel haar vroeger leven - behoefde, ontving zij, bijna zonder dat zij noodig had daarom te vragen: iedere hulp werd haar als van zelve verleend door de haar omgevende menschen, of door de liefde en zorg harer betrekkingen: overvloed en weelde hadden haar altijd omringd. Daarom had zij haar vertrouwen steeds gesteld op menschen en zaken, en geene behoefte gevoeld aan vertrouwen op een Hooger Wezen. Daarom had zij, bij den dood van haar zoontje, ook alleen troost gezocht bij haren echtgenoot, - in de herinnering van dat lieve kind, en in het bezoeken van de plaats waar het in de aarde was neêrgelegd. Daarom had zij, bij het sterven harer ouders, - in de eenzaamheid en onder de smarten waartoe richard's gedrag haar doemde, zich slechts te meer gehecht aan haar lieve dochtertje, en in dezer liefde vergoeding gezocht voor wat haar was ontnomen, voor wat haar werd onthouden: en hare blikken hadden zich wel vol droefheid en teederheid grafwaarts - maar niet, van hoop en vertrouwen vervuld, hemelwaarts gerigt. Maar, toen zij daar stond - geheel alléén, - verlaten van alle menschen, beroofd van alles, ontbloot van iedere hulp, - toen was het of het haar op eenmaal weder te binnen schoot, dat daar Één leeft in den hemel, die een Man is der weduwen, en een Vader der weezen. Ware er hier alleen sprake geweest van haar-zelve, dan zou zij vermoedelijk, in volslagen troosteloosheid, de handen werkeloos in den schoot hebben laten zinken, en zou hare eenige hoop zijn geweest op een spoedig heengaan van die aarde, op welke geen geluk of vreugde haar meer verbeidde; maar nu het ook gold hare dochter, en de toekomst van haar kind, - nu sloeg zij een blik vol angst en wanhoop rondom zich henen; en toen zij dáár geen enkel steunpunt ontwaarde, werd die blik als van zelve heengeleid naar Boven, waar te allen tijde een rustpunt is te vinden voor ieder die het daar in
ootmoed zoekt en tracht te ontdekken: en zij knielde neder, - vouwde eerbiedig hare sidderende handen - en bad: ‘Heere! wees met mij en met mijn arm kind!’
| |
| |
Die blik had de gemeenschap hersteld tusschen haar en - de hemelen. Van de eene zijde was daartoe slechts weinig noodig geweest; want het oog van den God des hemels en der aarde had steeds liefdevol op haar gerust, en dat gevoelde zij ook, zoodra zij het hare rigtte naar Hem; want eene, tot nu toe ongekende, zoete en heilige aandoening doorstroomde haar gewond en verslagen harte. - En hoe véél was daartoe niet vereischt van hare zijde. Sedert het oogenblik toen zij door den Doop aan den Heer werd opgedragen en aan den Heiland der wereld werd toegewijd, had zij bijna onafgebroken den blik naar de aarde gewend; want hare beden hadden alleen den vorm van wat men een gebed mag noemen, en uit die van buiten geleerde klanken steeg geen liefelijke geur op, die welgevallig kon zijn voor de oogen van haren Schepper, maar alleen rook, als van de altaren der Heidenen, en die den hemel voor haar verborg in plaats van haar daaraan nader te brengen. En bij hare intrede in de Gemeente der Christenen was zij - even als zoo velen! - slechts tegenwoordig geweest als deelgenoote aan een gebruikelijk feest, zonder de plegtigheid en de heilige strekking er van te gevoelen of te begrijpen. Al de wenken haar gegeven, waren onopgemerkt voor haar voorbijgegaan, zoo lang het aardsche hare blikken hield geboeid: en eerst toen alles haar scheen te hebben verlaten, hoorde zij de stem der liefde - van Hem, die haar toch altijd was nabij geweest.
Maar nu zij eenmaal die stem had vernomen, begon een nieuw leven voor haar. Zij gevoelde dat zij niet meer alleen stond, maar dat zij een goedertieren Beschermer bezat, die magtig was haar te helpen en te ondersteunen, en die haar Zijne hulpe niet zou onthouden, indien zij Hem daarom bad, en zij zich die genade en die liefde trachtte waardig te maken. Zij besefte dat zij daartoe eene naauwkeuriger kennis behoefde van Hém en van hare pligten, als kind van dien Vader, en als volgelinge van christus, en dat zij, om op dien bijstand te mogen vertrouwen, eerst zelve al de middelen moest aangrijpen, die haar nog ter dienste stonden tot behartiging van hare tijdelijke en eeuwige belangen, en die van haar dierbaar kind. Voor de laatsten waren die middelen genoegzaam voorhanden, en, bij eene ernstige begeerte daartoe, niet moeijelijk
| |
| |
voor haar te erlangen: doch welke zou zij vermogen aan te wenden tot het verkrijgen van die welke zouden moeten strekken om in haar beider stoffelijke behoeften te voorzien? Arbeiden had zij nooit geleerd: maar toch, zij bezat eene uitmuntende bekwaamheid in vele vrouwelijke handwerken. Haar moed herleefde bij het ontwaken van haar geloof en vertrouwen, en die zelfde handen, die de wanhoop straks ineenwrong, bewogen zich voortaan meestal kalm, maar steeds vol ijver, ter bereiking van het voorgestelde doel: en zoo haar moed of hare krachten bij wijlen voor een oogenblik verflaauwden, was één blik op haar kind of ééne stille bede genoegzaam om haar de veerkracht terug te schenken welke zij behoefde.
(Het slot in No. IX; dat te gelijk met dit wordt verzonden.) |
|