geheele omwerking en vernieuwing van deze. Zoo behoort het. Bij voortgezette studie zal een Schrijver noodwendig in een vroeger uitgegeven werk gebreken ontdekken, en zich op beschaving en verbetering toeleggen, waardoor het goede beter, misschien voortreffelijk kan worden. Aan dit Leerboek is die zorg niet vruchteloos besteed. Het munt boven vele andere uit.
Gelijk echte bekwaamheid zich doorgaans aan nederigheid paart, zoo erkent de kundige en bescheiden Praeceptor dat hij bij deze uitgaaf met de werken van anderen zijn voordeel gedaan heeft. Hij onderscheidt zich door deze erkentenis, die hem in het oog van verstandigen slechts vereeren kan, gunstig van hen die, door al te gedienstige vrienden hoog opgevijzeld, en in den waan van een chef d'oeuvre geleverd te hebben, iedere aanmerking afwijzen. Daar Dr. wynne zich niet in zulk een nimbus van ongenaakbaarheid hult, mogen wij gerust een paar bedenkingen, die ons voorkwamen, aan zijn oordeel onderwerpen.
Tegen de op bl. 3 en 4 opgegeven tijdvakken der Geschienis hebben wij op zich-zelve niets. Op iedere verdeeling kan men aanmerkingen maken, omdat de gebeurtenissen, zonder zich aan eenig tijdperk te storen, haren loop vervolgen; en de hier gevolgde komt ons zeer gepast voor. Ook de ethnographische wijze van behandeling voor de oude, en de synchronistische voor de middeleeuwsche en nieuwe Geschiedenis moeten wij goedkeuren. Inconsequentie is hier beter, dan door een consequent vasthouden van eene manier het werk minder bruikbaar te maken. Doch wij bevatten niet, waarom onder het opschrift van het eerste tijdvak: ‘de Geschiedenis der oudste Aziatische Rijken van Aegypte, Medië, Perzië en Carthago’, niet mede opgenomen zijn de daarop vermelde en behandelde Rijken van China, Indië, Assyrië, Babylonië, de Israëlieten en Phoeniciërs. China en Indië waren toch zelfstandige Rijken, die, gelijk Assyrië en Babylonië, ook onder het hoofdopschrift eene plaats verdiend hadden; insgelijks de Israëlieten en Pheniciërs; terwijl Aegypte en Carthago onder de Aziatische Rijken niet behooren, al hadden zij ook aan volkplantingen uit Azië hun aanwezen te danken; dat even zoo met Grieken en Romeinen en andere volken het geval was. Zij hadden afzonderlijk moeten behandeld worden. In de verdeeling der oude Geschiedenis wordt vol-