Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1856
(1856)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijTogt door het Heilige Land, vooral tot het onderzoek der Jordaan en der Doode Zee. Door W.F. Lynch, Luit. ter Zee, in dienst der Vereenigde Staten. Naar den zesden druk uit het Engelsch vertaald door J.P. Stricker, Theol. Doct., en Predikant te Amsterdam. Twee Deelen. Met platen en kaarten. Te Dordrecht, bij P.K. Braat. - 1855. In gr. 8vo. XII en 512 bl. f 4-90.Er is geene rivier op de gansche wereld zoo algemeen bekend als de Jordaan, en geene Zee wier naam Joden, Christenen en Mohammedanen zoo zeer met eene eerbiedige huivering vervult als die van de Doode Zee. En juist die beide wateren hebben zich het meest aan het wetenschappelijk onderzoek onttrokken. Den juisten loop der Jordaan met al hare kronkelingen bepaalde men, tot vóór nog weinige jaren, slechts bij gissing, - en de Doode Zee was nog niet door menschen bevaren. De diepte en geologische geaardheid van die geheimzinnige waterkom was tot dus ver een raadsel. Over beide bleef een sluijer gespreid, niettegenstaande de bewonderenswaardige pogingen van den geleerden seetzen, en den onverschrokken burckhardt, die na elkander in het begin dezer eeuw, onder het masker van den Islam, de Jordaanbronnen opspoorden, en de Doode Zee omtrokken. Immers sedert 721 na chr.. de pelgrim willibald, Bisschop van Eichstadt (een neef van bonifacius, den Apostel der Duitschers), was slechts eenmaal, en wel door gottfried van bouillon, den Koning van Jeruzalem, de Jordaanvlakte door eenen Westerling doorgetrokken van de Zee af van Tiberias tot aan de Doode Zee. De regte terrein-opneming van het Jordaan-dal, en het onderzoek naar de diepte, breedte en kronkelingen der rivier, had eerst plaats in 1841 door den Engelschen Ingenieur symonds, en daarmede was een begin gemaakt tot verkrijging eener juiste kennis van dat gedeelte van Palestina. - Zes | |
[pagina 424]
| |
jaren later werd door de Britsche Admiraliteit eene tweede expeditie ondernomen, en de leiding er van opgedragen aan den Luitenant der Koninklijke vloot molyneux, die echter met de zomerhitte, de ondiepte der Jordaan, en de ruwe rooverbenden te kampen had, en die, even als costigan, zijn voorganger, in het onderzoek der Doode Zee, vóór dat het doel van den togt bereikt was, werd weggerukt door zenuwkoortsen, het gevolg van vermoeijenissen en klimaat. - Wat echter de Oude Wereld te vergeefs beproefd had, zou gelukken aan de Nieuwe, - Amerika behaalde de kroon welke Engeland niet had kunnen verkrijgen, doch waartoe Engeland in zijne mislukte pogingen den weg had gewezen. In de Vereenigde Staten van Noord-Amerika toch was, vooral door den beroemden robinson, de belangstelling in Palestina in zoo hooge mate gaande gemaakt, dat het verzoek van den Luitenant ter Zee lynch, om de Jordaan en de Doode Zee naauwkeurig te onderzoeken, werd toegestaan. Lynch deed daartoe twee booten bouwen: eene van koper en eene van gegalvaniseerd ijzer. Twee officieren en tien uitgelezen matrozen werden hem toegevoegd, terwijl een naamgenoot van het hoofd der onderneming belast werd met het herbarium, en later in de Levant twee Doctoren als vrijwilligers aan de expeditie werden toegevoegd. Met de resultaten van dien allerbelangrijksten togt werden wij reeds vóór zes jaren bekend door ritterGa naar voetnoot(*), den beroemden geleerde en vriend van robinson, met wien als ware 't een nieuw tijdperk in de geschiedenis der geographische wetenschappen is aangevangen, getuige zijn reuzenwerk: Die Erdkunde. Wat ritter toen echter kortelijk van dien togt mededeelde, vinden wij uitvoerig in lynch's Narrative of the United States expedition to the river Jordan and the Dead Sea, waarvan het voor ons liggend werk eene uitnemende vertaling is. Wij willen 't niet ontveinzen, dat wij schier geene woorden hebben om onze vreugde over den togt van lynch en zijne mededeelingen dienaangaande uit te drukken. Hij toch heeft den sluijer, die eeuwen lang over de Jordaan, het Jordaan- | |
[pagina 425]
| |
dal, en de Doode Zee was uitgespreid, geheel opgeheven. Hij kon dat ook doen boven velen. Niet alleen werden op eene onbekrompen wijze de kosten dier belangrijke onderneming gedragen door de Vereenigde Staten, maar lynch was tot zoodanigen togt meer dan anderen berekend; want hij vereenigde in zich de kennis van den geleerde, met den moed en het beleid van den krijgsman, en met den gemoedelijken Godsdienstzin van den Christen: noodzakelijke vereischten voor hem die met vrucht wil reizen in het Heilige Land, noodzakelijk bovenal voor het hoofd eener onderneming als deze. Om eenig denkbeeld van de moeijelijkheid van dien togt te geven, behoeven wij slechts te herinneren dat de booten van St. Jean d'Acre naar de Zee van Galilea over land moesten gedragen en getrokken worden door kameelen, terwijl de ongebaande weg vaak over bergen en rotsen liep. Den 4den April werd met het vervoer der booten een begin gemaakt, die, na groote inspanning, den 8sten dier maand in de blaauwe wateren der Galilesche Zee werden nedergelaten, waar sedert bijna achttien eeuwen geen vaartuig van eenigen omvang het water doorkliefd had. De eenige boot die te Tiberias was, kocht lynch om bij het overbrengen der goederen dienst te bewijzen en transportkosten te sparen; maar reeds den derden morgen bevond zij zich in eenen zinkenden staat. Geen wonder, want de Jordaan kenmerkt zich door talrijke en gevaarlijke vallen. ‘Wij hadden’ - zegt lynch (I, 242) - ‘oude kanalen op te ruimen, nieuwe te maken, en soms stortten wij met groote snelheid plotseling over verschrikkelijke vallen naar beneden, waarbij wij geen anderen steun hadden dan in ons vertrouwen op de Voorzienigheid. Zoo groot waren de bezwaren, dat wij den tweeden avond, in eene regte lijn, slechts op twaalf mijlen (vier uren) afstands van Tiberias waren. - Geene andere soort van booten in de wereld dan zulken als wij hebben, die bij stevigen bouw gemakkelijk op het water drijven, zou zulke stooten, als wij gekregen hebben, hebben kunnen uithouden. - Wij zijn over zeven-en-twintig dreigende rapiden heengekomen, en behalve deze hebben wij nog eene menigte van mindere beteekenis ontmoet. - Haar loop is nog kronkelender dan die der Missisippi.’ - Die moeiteen gevaarvolle togt werd den 10den April des namiddags, toen zij uit het meer van Galilea op de Jordaan kwamen, begonnen, | |
[pagina 426]
| |
en eerst in den avond van den 17den April volbragt bij Jericho, op weinig mijlen afstands van de Doode Zee. Molyneux had vroeger óók acht dagen op de Jordaan, van de Zee van Tiberias af tot Jericho, doorgebragt. Acht dagen! voorwaar een lange tijd, wanneer men bedenkt dat de afstand, in eene regte lijn, niet meer dan dertig uren is! - De belangrijkheid der Amerikaansche expeditie werd nog verhoogd doordien de Luitenant dale, aan het hoofd eener karavane, zoo digt mogelijk langs de Jordaan trok, en met de zijnen een belangrijk en veelzijdig onderzoek naar het Jordaan-dal instelde. Gelijk dus vóór vijftig jaren seetzen de nieuwe ontdekker der Jordaan-bronnen was, zoo is lynch de eerste die eene juiste en volledige mededeeling en voorstelling van die geheel eenige rivier geeft, zoo wel wat hare steeds verschillende breedte en diepte aangaat, als haren kronkelenden loop en hare afwisselende boorden. Den 18den April begon de niet minder merkwaardige togt op de Doode Zee. In welke gemoedstemming en in welke gevaren de koene reizigers verkeerden, blijkt uit het verhaal van lynch (II, bl. 4): ‘Van tijd tot tijd scheen het, als of de Almagtige met misnoegen op ons nederzag, omdat wij eene Zee poogden te bevaren die Hij in Zijnen toorn te voorschijn bragt. Onder de Arabieren gelooft men algemeen, dat niemand, die zich op deze Zee waagt, in het leven kan blijven. Bij herhaling werd ons de noodlottige dood van costigan en molyneux voorgehouden om ons af te schrikken. De eerste bragt eenige weinige dagen op haar door, de laatste slechts ongeveer twintig uren, en keerde terug naar de plaats, waar hij zich had ingescheept, zonder op hare kusten te landen. De een werd stervend aan de kust gevonden, en de andere stierf in November laatstleden, terstond na zijne terugkomst, ten gevolge van koorts, die hij op hare wateren gekregen had. Maar ofschoon de Zee een dreigend voorkomen had aangenomen, en de weggevreten bergen, steil en verkalkt, aan beide kanten schrikwekkend opdoemden, en zout en asch zich mengden met hun zand, en stinkende zwavelachtige bronnen door hunne ravijnen naar beneden vloeiden, toch wanhoopten wij niet. Wel greep een diep ontzag ons aan, doch wij waren niet verschrikt; het ergste vreezende, en toch nog het beste hopende waren wij er op bereid om eenen akeligen nacht | |
[pagina 427]
| |
door te brengen op de vreeselijkste woestenij, die wij ooit gezien hadden.’ - Twintig dagen heeft lynch met zijne voortreffelijke togtgenooten op dat geheimzinnige meer, welks water een walgelijk mengsel van bitter en zout is, doorgebragt, en in dien tijd die Zee zorgvuldig gepeild, hare geographische ligging bepaald, eene naauwkeurige topographische schets van hare kusten vervaardigd, zich stellige opgaven verschaft van de temperatuur, breedte, diepte, snelheid der stroomen, die zich in haar ontlasten; zij hebben in dien tijd exemplaren van allerlei aard verzameld, en aanteekening gehouden van de winden, stroomen, weêrsveranderingen en alle verschijnselen die zich in den dampkring voordeden. Geen wonder dat de geleerde reiziger door dat alles en door een getrouw verhaal der gebeurtenissen een juist denkbeeld geeft van die wonderlijke watermassa. - De belangrijkheid van zulk een degelijk wetenschappelijk onderzoek is groot; de meest krachtige bewijzen geeft het voor de historische waarheid der Schriften des Ouden Verbonds. Dat blijkt ons ook uit de rondborstige verklaring van den geleerden Zee-Officier (II, 115): ‘Wij kwamen op deze Zee met tegenstrijdige meeningen. Één van ons gezelschap was een twijfelaar, en een ander kwam er, naar ik meen, openlijk voor uit, dat hij het Mozaïsch verhaal niet geloofde. Na een naauwkeurig onderzoek van twintig dagen waren wij, als ik mij niet bedrieg, eenparig overtuigd van de waarheid van het Bijbelsche verhaal omtrent de verwoesting van de steden der vlakte.’ Hoe treffend komt deze verklaring overeen met die van onzen van senden, toen hij, de Seféla doorkruist hebbende, betuigde: ‘Mijnen Bijbel in handen, is het mij, als of ik eenklaps aan zijne oorkonde eene reeks van zegels zie gehecht. Die zegels hebben meer of min geleden door de hand des tijds; sommige er van zijn gescheurd, van andere zijn stukken afgebroken; beeldwerk en inschrift zijn gedeeltelijk uitgewischt; maar de kenmerken van den echten stempel dragen alle. - Het charter der gewijde geschiedenis prijkt aldus met eigenaardige bewijzen. Ik schat ze hooger dan die ik vond in andere landen, waar de graveernaald op platen van koper of aan opgerigte gedenkzuilen heeft geschreven van feiten der historie; want hier zijn natuurlijke gedenkteekenen, bij welke niet valt te denken aan eenig toeleg of opzet, ten einde de waarheid te staven. Eene | |
[pagina 428]
| |
bewijskracht, die de drogrede doet verstommen, die de lippen des twijfelaars sluit, die het natuurlijk verstand dadelijk en volkomen overtuigt, gaat er uit van dit merkwaardig verschijnsel.’ - De slotsom van lynch's naauwkeurig onderzoek der Doode Zee is deze: ‘De gevolgtrekking, uit het Bijbelsch berigt afgeleid, dat deze gansche kloof eene vlakte is geweest, die door den toorn Gods ingezonken en overstelpt is, schijnt bevestiging te vinden in het buitengewone karakter onzer peilingen. De bodem dezer Zee bestaat uit twee overstroomde vlakten, eene verhevene en eene lage: de eerste gemiddeld dertien en de laatste dertien-honderd voet beneden de oppervlakte. Door de Noordelijke, die de grootste en diepste is, loopt eene ravijn, die beschouwd kan worden als de verlengde bedding der Jordaan, en deze schijnt weder in verband te staan met de Wâdy el Djeib, eene ravijn in eene ravijn, aan het Zuidelijk einde der Zee.’ Nog door eene derde zaak heeft zich de Amerikaansche expeditie bijzonder verdienstelijk gemaakt, namelijk door de naauwkeurige nivellering van het terrein, inzonderheid van de Doode Zee af over Jeruzalem naar Jaffa. - Zij hebben met hun waterpas eene lijn gemaakt, van de kom der Doode Zee af door de woestijn van Judea, over steilten en bergruggen, de hoogten af en dwars door gapende ravijnen heen, en dat meestal onder eene verschroeijende zon. Menigeen zou het voor onuitvoerlijk gehouden hebben. En toch is het volbragt; en wel zoo naauwkeurig, zegt lynch, als hij gelooft dat het ooit geschieden kan. Door het naauwkeurig onderzoek der Jordaan, der Doode Zee, en de nivellering van de Doode tot de Middellandsche Zee, munt deze reisbeschrijving uit boven alle andere van het Heilige Land. Zij wordt verhoogd door de voortreffelijke kaartjes van de Jordaan en de Doode Zee. In andere opzigten moet zij voor vele onderdoen, en ontdekt men spoedig dat lynch niet de doorkneede Oudheid- en Geschiedkundige, veel minder de degelijke Godgeleerde of gloeijende Dichter is. De Schrijver erkent zulks meermalen volmondig. Het eerste en laatste gedeelte van het werk is dan ook het minst belangrijke. Niet elke zienswijze van den Schrijver zal ook in Nederland gedeeld worden, en door hen, die met ons eene constitutionele monarchie voor den besten regeringsvorm houden, | |
[pagina 429]
| |
zal ook geen ja en amen worden gezegd op zijne republikeinsche uitboezeming (II, 57): ‘De tijd komt, ja, het begin is nu reeds daar, dat al de Koningen met al hunne afstammelingen van hunne plaatsen zullen gestooten worden, en hun deel zullen hebben aan de moeiten en verdrietelijkheden van het groote menschengezin, wanneer, niet slechts in theorie, maar inderdaad, iedereen, wij en alle menschen burgerlijk gelijk zullen wezen; dan zal de wereld eene gelukkige zijn, want vrijheid, regt genoten, brengt alle zegeningen met zich.’ Van verdere aanmerkingen op dit belangrijke werk onthouden wij ons, daar de hoofdzaken zoo voortreffelijk zijn behandeld, en de resultaten verkregen zijn met zoo veel zorg, moeite en levensgevaar, ja, zelfs ten koste van het leven van den voortreffelijken Officier dale, die aan de gevolgen van den togt is bezweken. Omtrent de vertaling veroorloven wij ons nog een enkel woord. Over het algemeen is zij zeer gelukkig, zoodat men bijna niet bemerkt dat het eene vertaling is, en menig naïve zegswijze zeer goed is teruggegeven. - Waar echter een zoo degelijk Godgeleerde als onze stricker als Vertaler optreedt, verwacht men méér. Daarom willen wij drie bepaalde aanmerkingen niet terughouden, in de hoop dat een ruim en wèl verdiend debiet eenen tweeden druk noodzakelijk zal maken, en den geleerden Vertaler in de gelegenheid zal stellen, om er, des verkiezende, gebruik van te maken. Vooreerst zou eene historische schets van de pogingen tot onderzoek der Jordaan en Doode Zee, door seetzen, burckhardt, symonds, costigan, molyneux, en anderen, de belangrijkheid van het werk niet weinig verhoogen; ten tweede: het gemis van enkele historische aanmerkingen en Godgeleerde teregtwijzingen is een niet gering gebrek; ten derde is een kaartje van Palestina bijna onmisbaar om eene juiste voorstelling van den togt te verkrijgen. Mogt een tweede druk noodig worden, dan kunnen wij dat hetwelk achter het bovengenoemde werkje van carl ritter (Zur Erläuterung der Beschiffung des Jordan und Todten Meeres, nach Capt. lynch Expedit. 1849, gez. von h. lange) zeer aanbevelen. - Bij eenen tweeden druk zal de geleerde Vertaler ook de ingeslopen fouten wel verbeteren, zoo als (II, 212): ‘in het 600ste jaar der Hedschra, of nu zoo wat 800 jaar geleden’, hetwelk moet zijn 600; immers het eerste | |
[pagina 430]
| |
jaar der Hedschra (mohammed's vlugt van Mekka naar Medina) was 622 jaren na christus. Niemand, die eenig belang stelt in het Heilige Land, mag dit werk ongelezen laten. En wie zou omtrent dat eens zoo gezegende land, hetwelk tegenwoordig even zoo onveilig als onvruchtbaar is, onverschillig zijn; vooral thans, nu er voor Palestina kennelijk een nieuw tijdvak aanbreekt; een tijdvak van langdurigen strijd misschien; maar uit dien strijd zal eindelijk toch veiligheid en vruchtbaarheid, orde en vrijheid geboren worden. Meer en meer wordt bewaarheid wat in ‘Het Heilige Land’ door van senden geschreven staat (II, 232): ‘Nadert die blijde dag, waarop Palestina tot eenen wettigen toestand terugkeert, en weder hergeven wordt aan het Christendom, dat van daar is uitgegaan? Is de herstelling van Palestina aanstaande? Griekenland is eens hersteld omdat het Griekenland was. Maar heeft Palestina niet alleen wegens zijn verleden, maar ook om deszelfs heiluitzigten niet nog grooter aanspraak er op? Moeten de Europesche Mogendheden niet méér doen, dan zij gedaan hebben, toen zij in Palestina de Egyptische regering, die toch regering was, hebben doen ophouden, om haar te laten vervangen door eene schandelijke willekeur en bandeloosheid? De verwezenlijking van dat denkbeeld ontvangt meer en meer waarschijnlijkheid. De Turken vreezen het. Men bespeurt het bij hen, hoe zij meer en meer gevoelen, dat zij dit land eens aan de Europesche magt zullen verliezen.’ Moge de expeditie tot opsporing der bronnen van den Nijl, aan wier hoofd de Graaf d'escayrai de lauture staat, met eenen uitslag worden bekroond gelijk die van lynch! †‒. |
|