diging van overdrijving op zich te laden - er naauwelijks den toeschouwer op durven wijzen. Men doorbladere slechts de Kanons der Conciliën, door den Abt migae uitgegeven; de Statuten der Synode onder Bisschop schenck van tautenburgh te Utrecht gehouden; de werken van bernard de clairvaux, bernard westerode, geert groete, om slechts enkelen te noemen. In het eerste Hoofdstuk van zijn geschrift laat buddingh twee nieuwe getuigen optreden: willem van hillegaertsberch, en jacob van oestvoren. De eerste schetst de verdorven zeden der geestelijkheid in een gedicht ‘Van der Heiligher Kercke’, dat in handschrift op 's Rijks Archief berust, en door b. achter zijne ‘Paar Bladen’ is uitgegeven; de laatste in: ‘De Gilde der blaauwe Schuut’; een gedicht dat ons het ‘Narrenschiff’ van sebastian brandt herinnert, en waarvan slechts fragmenten in dit geschrift voorkomen.
Na deze en andere Schrijvers over het zedenverval der maatschappij en geestelijkheid te hebben laten spreken, geeft de S. beknopt, doch naar waarheid, de overige redenen op, die de Hervorming noodzakelijk maakten; gewaagt van hen die reeds vroeger er naar verlangden; van de voorloopers der Hervorming; de aflaatprediking, ook in ons Vaderland; de Hervorming-zelve, en hare gevolgen. Wij mogen niet ontkennen dat de Schrijver zijn onderwerp met warmte behandeld heeft, doch beweren tevens dat hij eene menigte bronnen ongebruikt liet. Trouwens, zijn doel was slechts: eene korte schets, geene afgewerkte teekening te geven. Diepe historische studie, en vooral historische kritiek, kan men hier niet verwachten. Stijl en taal konden zuiverder zijn. Wij bevelen de ‘Bladen’, vooral het gedicht van hillegaertsberch, ter lezing aan.