door uilenbroek uitgegeven. De gedichten daaraan ontleend, behooren, zoo wij meenen, tot het tijdperk van 's Dichters jongelingschap. b. Uit een bundel, getiteld: ‘Onuitgegeven Gedichten’, bij den Heer suringar, zonder jaartal en paginatie, waarschijnlijk alleen voor vrienden gedrukt; doch van welken Ref. zoo gelukkig is een exemplaar te bezitten. Wijders ‘vindt men hier ook’ - zegt de Uitgever - ‘die stukjes terug, die in de laatstverloopen winters, ten voordeele van de armen, afzonderlijk zijn uitgegeven; die in de honderden, ik mag zeggen duizenden guldens, welke zij tot dat weldadig doel hebben opgeleverd, de getuigenis vernieuwen, dat de Dichter, door zijne zangen, gedurende eene reeks van jaren, niet alleen de harten zijner landgenooten voor al wat heilig en goed is, ontgloeid heeft; maar dat zijne poëzij met de harten ook de beurzen der gegoeden en welgezinden heeft geopend; dat zij door de giften, die zij wist uit te lokken, meermalen de haardstede des behoeftigen heeft doen vonkelen, en diens verkleumde leden, gedekt of zijnen honger gestild heeft.’ - Behalven die stukjes, is ook des Dichters uitboezeming bij de begrafenis van wijlen Koning willem II hier opgenomen.
Wij hebben geen ander oordeel uit te spreken, dan dat deze verzameling in alle deelen den Dichter waardig is, en dat den Heer suringar, aan wien de Heer tollens de zorg voor het schikken der stukken, den druk en de correctie heeft overgelaten, lof en eere toekomt voor de wijze waarop hij zich van zijne taak heeft gekweten.
Onze lezers zouden niet voldaan zijn als wij hun niet eenig staaltje leverden van 't geen hier uit de ‘Dichterlijke Handschriften’ of de ‘Onuitgegeven Gedichten’ gevonden wordt. De keus is moeijelijk uit stukken zoo verscheiden in toon en trant, geest en strekking. Het liefst kozen wij de niet vertaalde komiesch-satirische beurtspraak: ‘De Rook- en Snuiftabak’, of den claudius nagezongen verheven beurtzang: ‘Het groote Hallelujah’. Die stukken echter zijn te breed voor ons enge bestek. Wij moeten ons vergenoegen met een kleiner stukje, en kiezen daartoe de vertaling der naïve waardeering van den boerenstand, een niet rijken ‘Vergenoegden Boer’, door claudius in den mond gelegd. Wij weten niet of er nog boeren in ons land zijn in wier mond het past; want de