rukking van zinnen waarvan wij Hand. xxii: 17-22 lezen), waarbij hij opgetrokken werd tot in het Paradijs. Dr. van teutem zet duidelijk uiteen dat die optrekking zelve moest strekken om paulus te sterken op zijne Apostolische loopbaan, en hij daartoe zich levendig voorgesteld zag wat hij zou moeten lijden om het Evangelie; en bevreemden kan het ons niet, dat paulus bij die voorstelling bedrukt, benaauwd, beangstigd werd, en, huiverig daarvoor terugdeinzende, tot driemalen toe den Heer bad: dat toch de engel des satans van hem wijken mogt; even als jezus in Gethsemané, met den blik op het lijden dat Hem wachtte, ook tot driemalen bad dat toch de drinkbeker van Hem mogt voorbijgaan. Terwijl echter paulus dat lijden niet ontgaan mogt, werd hem, door eene korte verplaatsing in het Paradijs en aanschouwing van de heerlijkheid des Heeren, kracht om dat lijden te dragen, geschonken; gelijk jezus op den berg gesterkt werd tot Zijn lijden door de nederdaling van mozes en elia en de hemelsche heerlijkheid.
Dr. van teutem neemt dus, tegen het gevoelen der meeste uitleggers, aan, dat vs. 7-9 wel degelijk behooren tot het hemelsch gezigt vs. 1-4 vermeld. Dat gevoelen der minderheid zijn ook wij reeds vóór lang toegedaan; maar wij erkennen gaarne dat het door Dr. v.t. in niet geringe mate is verlevendigd en versterkt. - En toch blijft ons bij die opvatting nog eene niet onbelangrijke bedenking over. Zij is deze: wanneer vs. 7 betrekking heeft op het door paulus ondervondene gedurende zijne optrekking in het Paradijs, toen hij eenen doorn gevoelde in het vleesch, hoe kon er dan nog twijfel bij den Apostel bestaan, zoo als wij vs. 2 lezen, of zijn vleesch, zijn ligchaam wel mede opgetrokken geweest zij? Hoe zou zijne zinnelijke natuur zulks zoo gevoeld hebben, en zóó daar tegen opgekomen zijn, wanneer zij er niet in gedeeld had?
De toon die in dit stukje heerscht, geeft zoo wel getuigenis van des Schrijvers Godsdienstig gevoel als van zijne grondige geleerdheid. Den Schrijver der heerlijke Brieven over De laatste Nacht des Heeren herkent men er gemakkelijk in, zelfs in den lieven brief aan zijnen vriend Dr. tideman, aan wien hij gaarne de hem te beurt gevallen eer afstond om opvolger van den gevierden des amorie van der hoeven te zijn.
Wij hopen dat deze belangrijke exegetische bijdrage die