| |
John de Wycliffe, Engelands Hervormer vóór de Hervorming. Naar het Engelsch, van Dr. Robert Vaughan, door Dr. A.W. van Campen, Predikant te Opperdoes. Tweede Deel. Te Tiel, bij H.A.C. Campagne. 1855. In gr. 8vo. 304 bl. f 2-80.
Wij begroetten met vreugde het Tweede Deel van dit belangrijke werk, kort na het Eerste in het licht verschenen, en lazen het met klimmende belangstelling. De geleerde, oordeelkundige, voor Evangelie en Protestantismus ingenomen Engelsche Schrijver vervolgt hier zijne beschouwing van wiclef als belijder tegen de dwalingen, het bijgeloof, de misbruiken, en de ongeregtigheden zijner eeuw, in zijnen worstelkamp tegen de geestelijkheid, aan wier hoofd courtney, Bisschop van Londen en Primaat van Engeland, stond. Hunne pogingen, om met behulp der wereldlijke magt het doorbrekend licht weder uit te blusschen, den Hervormingsgeest ter plaatse van waar hij uitgegaan was, te Oxford, te onderdrukken, de vervolgingen wiclef's ijverigste voorstanders en medewerkers aangedaan, en hunne ontwerpen om hem-zelven te doen vallen, worden medegedeeld. Dat de Hervormer voor de in 1382 te Oxford bijeengekomen geestelijke regtbank verschenen is, en bij die gelegenheid niet, gelijk zijne vijanden hem nageven, herroepen, maar bij zijne gevoelens volhard heeft, toont de Schrijver, bepaaldelijk door heenwijzing naar zijne afgelegde geloofsbelijdenis, aan. Wat hij loochende waren meeningen hem valschelijk toegedicht, die in openbaren strijd waren met zijne begrippen en overtuigingen, zoo als, b.v.,
| |
| |
dat God den duivel zou moeten gehoorzamen. Overigens volhardde hij, zonder eenigen schroom, bij hetgeen hij, inzonderheid omtrent het Avondmaal, geleerd had. ‘De Belijder’ - zegt vaughan - ‘herhaalt de stoutste gezegden die hij immer heeft gesproken, en draagt zijne leer voor in de zijnen tegenstanders meest aanstootelijke bewoordingen die hij immer gebezigd heeft, terwijl hij geene enkele poging aanwendt om de gunst zijner regters te winnen en hen tot zachtere en gematigder gezindheden te stemmen. Door zoo te handelen kon hij, dunkt ons, vooruitzien dat hij, naar alle waarschijnlijkheid, eenige ondervinding zou verkrijgen van de strenge opsluiting en andere straffen, waarmede, wanneer de Hoofden der Kerk zulks mogten goedvinden, al zulke leeringen van nu aan zouden onderdrukt worden.’ De reden waarom men wiclef op vrije voeten, en rustig naar zijne pastorij terugkeeren liet, moet niet gezocht worden in eehe veranderde overtuiging, of in een zachtmoediger geest van zijne tegenstanders, maar in de onmogelijkheid om voor het oogenblik hunne ontwerpen tegen hem ten uitvoer te leggen. Groot was toch het misnoegen tegen de geestelijken, die meer dan de helft van den grondeigendom van het koningrijk in bezit hadden, behalve hunne persoonlijke bezittingen, hunne inkomsten van de tienden, en van hetgeen zij van hunne verschillende ambtsverrigtingen trokken. Onder de edelen en leden van het Hoogerhuis, nog meer onder die van het Lagerhuis, en onder het volk, vond de Hervormer gunst en bescherming; terwijl het in 1378 begonnen Pauselijk schisma aan de verbreiding zijner schriften bevorderlijk was.
Immers te Lutterworth, waar hij de laatste jaren zijns levens sleet, bleef hij niet werkeloos. De man die in de Akademische gehoorzalen zijne stem tegen de Pauselijke Hiërarchie verheven had, betoonde zich ook een getrouw herder zijner kudde. IJverig kweet hij zich van het in die dagen zoo verwaarloosde predikwerk, op eene wijze die, door zich te schikken naar de vatbaarheid zijner hoorders, doel moest treffen, gelijk blijkt uit de talrijke voor den predikstoel bestemde opstellen die van zijne hand zijn bewaard gebleven. De uittreksels die er ons hier van gegeven worden, bevestigen het oordeel van den Schrijver: dat zij hoogst eenvoudig zijn, en op populairen toon, en in populairen trant geschreven,
| |
| |
met het doel om de hoorders te overtuigen, dat hunne Godsvrucht zal beoordeeld worden niet naar hetgeen door de priesters voor hen gedaan is, maar naar het vertrouwen dat zij zullen gevestigd hebben op de offerande van christus tot vergeving van zonden, naar de mate waarin zij rein van leven en vernieuwd van gemoed zijn geworden door den invloed van de waarheid van christus en de genade van den Heiligen Geest. Wat wiclef te Lutterworth deed, dat deden zijne vrienden en leerlingen elders, die, rondreizende, de groote waarheden van hunnen vriend en Meester tot het volk bragten. Waar de stem niet toereikte, kwam de schrijfstift te hulp. Dezelfde hand die te Oxford geleerde Verhandelingen, als den Trialogus, in het licht zond, stelde in zijne pastorij eene menigte van schriften op, die in den vorm van tractaatjes, en zich door beknoptheid en klaarheid onderscheidende, aan de waarheden door hem verkondigd, te beter ingang bij het volk verschaften. Gelijk van wiclef's grootere werken, heeft vaughan, door de aanwijzing uit inwendige kenmerken van den tijd der vervaardiging zijner kleinere schriften, zich hoogst verdienstelijk gemaakt. Daardoor wordt het gemakkelijk de nagedachtenis van den Hervormer van den blaam van inconsequentie te zuiveren, en tevens den gang zijner ontwikkeling, vooral in de laatste jaren, na te gaan. Want even als bij luther werd het hem niet eensklaps helder, en sommige dwalingen, als die van een tusschenstaat na den dood, en van de kracht van der levenden gebeden voor de zielen welke zich in dien staat bevonden, kleefden hem tot zijn einde aan, ofschoon hij het doen van missen voor de dooden als nietswaardig en uit winstbejag voortvloeijende beschouwde; terwijl hij de leer der Kerk aangaande de zeven Sacramenten verwierp, en met het Avondmaal alleen den Doop in waarde hield, zonder echter de zaligheid van de toediening
afhankelijk te stellen.
Het groote werk door wiclef te Lutterworth in het jaar 1381 ter hand genomen, was de overbrenging des Bijbels in de landstaal. Vóór zijnen tijd zagen slechts vertalingen van gedeelten der Heilige Schrift, van welke vaughan een overzigt geeft, het licht. Maar wiclef ondernam, met hulp van anderen, de overzetting van al de Boeken des O. en N. Verbonds. Die van het laatste is van zijne, die van het eerste,
| |
| |
voor het grootste gedeelte, van de hand van eenen zijner medearbeiders, waarschijnlijk nicholas de hereford. Wiclef had het geluk zijn werk, waarvan in 1850 te Oxford eene fraaije uitgave van de pers is gekomen, nog bij zijn leven voltooid te zien, terwijl vier jaren na zijnen dood eene herziene en verbeterde vertaling het licht zag. Dat er reeds vóór hem eene overzetting van de gansche Heilige Schrift bestond, gelijk sommigen op gezag van thomas morus hebben aangenomen, wordt door den Schrijver wederlegd uit het getuigenis van knigthon, tijdgenoot des Hervormers, en uit dat van de in 1408 gehouden Engelsche Synode. Maar in die dagen kostte het meer moeite den Bijbel en andere werken eene algemeene bekendheid te bezorgen door ze aan het volk in handen te brengen, dan in onze dagen bij het genot van drukpers, posterij, en andere middelen van gemeenschap. Hoe dit bezwaar, althans voor een goed deel, overwonnen werd, verklaart ons vaughan in deze woorden: ‘Wij weten dat in die tijden de Schrijvers even zeker, moge het dan al niet zoo overvloedig geweest zijn, lezers vonden als in onzen tijd. - De middelen om afschriften te vermenigvuldigen en ze in omloop te brengen, bestonden. De plaats der drukpers werd door afschrijvers ingenomen, en de stand der afschrijvers was een werkzame, kundige stand, die niet minder talrijk waren, dan, naar evenredigheid, de drukkers onder ons. - Die methode had nog dit voordeel, dat het werk kon verrigt worden, zonder afhankelijk te zijn van zulk eenen omslagtigen en ligt te ontdekken toestel als de drukpers. - In sommige plaatsen en onder sommige omstandigheden was het echter gevaarlijk, als de bezitter van zulk een letterkundig voortbrengsel bekend te zijn. Het naauwgezetste onderzoek werd meermalen ingesteld, om zulke geschriften te bemagtigen en te vernietigen. Doch hoe ijveriger men aan den eenen kant zich betoonde in het
opsporen van den verborgen schat, des te omzigtiger en zorgvuldiger ging men aan den anderen kant te werk, om al die nasporingen te verijdelen en vruchteloos te maken. Personen die in onzen tijd nog tot de levenden behoorden, konden het zich nog herinneren, hoe er, bij de vertimmering van vertrekken in een oud huis te Lutterworth, verborgene kastjes ontdekt zijn geworden, waarin onderscheiden verboden boeken en een afschrift van wiclef's Bijbel
| |
| |
gevonden waren. In de meeste huizen, vooral die welke het eigendom waren geweest van den meer gegoeden stand, waren zulke geheime bergplaatsen, en menigwerf werden zij tot dat einde gebruikt. - Het is aan die oorzaak toe te schrijven, dat, hoe talrijk de schriften van wiclef ook waren, er weinige zijn die niet op eene of andere wijze tot ons zijn gekomen. Zeker is het, dat er op dit tijdstip niet minder dan honderd en zeventig handschriften van wiclef's Bijbel, hetzij in zijn geheel, hetzij van gedeelten, overig zijn’ (bl. 34, 131, 132).
Na zulk een werkzaam, aan het heil van anderen gewijd leven ontsliep wiclef in vrede in zijne pastorij op den laatsten dag van het jaar 1384, den ouderdom van zestig jaren bereikt hebbende. Met zijnen dood ging de vrucht van zijnen arbeid niet verloren. De storm der vervolgingen verhief zich tegen zijne aanhangers, en op last van het Concilie van Constans, dat huss en hiëronymus van praag had doen ter dood brengen, werden ook wiclef's beenderen opgegraven en verbrand, en de asch in de Swift geworpen. Maar, om met een Engelsch Schrijver te spreken: de Swift voerde haar in de Severn, de Severn in de naastbij gelegen Zee, en deze in den grooten Oceaan. En zoo is de asch van wiclef het zinnebeeld van zijne leer, die nu over den ganschen aardbol verspreid is. - Met het berigt van de pogingen van wiclef's aanhangers tot verbreiding zijner leer, en van den tegenstand en de verdrukkingen die zij ondervonden, wordt het werk besloten. In een Aanhangsel ontvangen wij eene opgave van zijne schriften, van hunnen inhoud, en van de plaatsen waar zich de onderscheidene handschriften bevinden, alsmede documenten en aanteekeningen die tot opheldering van zijne lotgevallen en bedrijven dienen.
Wij zijn met het werk van den Engelschen Schrijver hoogelijk ingenomen. Wie met het leven en den arbeid van den grooten voorlooper der Hervorming verlangt kennis te maken, over zijne stellingen en over de waarde zijner schriften een goed oordeel wenscht te vellen, en te leeren beseffen welk eene kennis, bekwaamheid en geloofskracht er in wiclef vereischt werden tot zijne onderneming in eene eeuw van onkunde en barbaarschheid, hij zal het werk niet onvoldaan uit de hand leggen, en den Schrijver danken voor de zorg en vlijt aan zijne nasporingen besteed, en niet minder voor zijne
| |
| |
belangrijke opmerkingen en wetenschappelijke mededeelingen omtrent de door hem behandelde tijden en gebeurtenissen. De Vertaler heeft eene gelukkige keuze gedaan in de overbrenging van dit werk, dat bij de in onze dagen vernieuwde aanvallen der magt die door wiclef zoo moedig werd bestreden, dubbele opmerkzaamheid verdient, en dat zich ook door typographische uitvoering aanprijst. |
|