Het licht des Christendoms, in 't Oosten beneveld door de dampen der Grieksche wijsgeerige Godgeleerdheid, werd in vele gewesten geheel uitgebluscht door mohamed, en diens karakter en werk worden dan ook, doch maar als in 't voorbijgaan, aangeroerd.
De tweede Afdeeling behandelt de geschiedenis van het Kerkbestuur en de betrekking tusschen Kerk en Staat. Dat teedere vraagstuk wordt hier niet opgelost; maar men vindt aangetoond hoe het in die dagen opgevat en toegepast werd, met betrekking tot het bezetten van Kerkelijke bedieningen, Kerkelijke wetgeving, vrijstelling der Kerk van Staatslasten, de bezittingen der Kerk en hare regtsbedeeling. Neander heeft over al die punten een bevredigend licht verspreid, de sterke zoo wel als de zwakke zijde der Kerk doen uitkomen, en doen zien dat de Kerk, hoe ook door scheve opvattingen misleid, toch aan hare roeping onder barbaarsche volken beantwoordde. Misschien komt dit nergens zoo scherp uit, als bij hare tusschenkomst in de onmenschelijke strafwetgeving dier dagen, en vooral in haar temperen, en, waar zij kon, afschaffen van de slavernij. Den slavenvrienden in ons Vaderland, die medewerken om deze smet van den Christelijken naam weg te wisschen, zal de lezing aangenaam zijn van de strafrede, die johannes eleëmosynarius, in 't begin der zevende eeuw Patriarch van Alexandrië, tegen zijne medeburgers uitsprak, die hunne slaven hard behandelden:
‘God heeft ons de dienstknechten niet gegeven, opdat zij door ons zouden geslagen, maar opdat wij door hen zouden gediend worden. En misschien was zelfs dit laatste niet eens zijn doel, maar wilde hij veeleer, dat zij uit de middelen, door hem ons geschonken, hun levensonderhoud zouden vinden. Of zegt mij, wat kan de mensch er voor geven, om een wezen te koopen, dat naar Gods beeld is geschapen en zóó door God met eer wordt gekroond? Hebt gij, die zijn heer zijt, een lid meer aan uw ligchaam, of hebt gij eene andere ziel? Is uw slaaf niet in alles aan u zelven gelijk? Weet gij niet dat het groote licht der Kerk, de Apostel paulus, zegt: “Zoo velen gij in christus gedoopt zijt, hebt gij christus aangedaan”? Hier is dus dienstknecht noch vrije; want gij zijt allen te zamen in christus één. Maar zijn allen bij christus gelijk, zoo laat hen het ook onder elkander wezen. Christus immers heeft