testantsche gezinnen dringen en de jeugd bederven. Engeland heeft daar menig voorbeeld van aan te wijzen. De Heer james begg heeft dat in zijn werk: ‘Rome veroordeeld’, met feiten aangetoond; en eene ons niet bekende Schrijfster schildert hier de lotgevallen van meer dan ééne jonge dochter, die, door misleiding en bedrog opgewonden, binnen kloostermuren werd gelokt; daar eene hel in plaats van den hemel vond; en na een leven vol jammer en ellende krankzinnig werd, of in wanhoop haren dood verhaastte, of bij verzet - door den dood des gewelds tot zwijgen werd gebragt. De hoofdpersoon van dit
verhaal is de jeugdige dochter eens weduwnaars. De vader is een man van groot vermogen, doch onverschillig op het stuk van Godsdienst; zijne dochter is een fantastisch meisje, dat in eene bloemenwereld dweept en zich zalig droomt. Ongelukkig valt zij in de handen eens Jezuïts en van eene vermomde zuster, die voor gouvernante speelt, en het overspannen kind verleidt om het ouderlijk geloof te verzaken, haren vader te ontvlieden, en paradijsgenuchten in een klooster te zoeken. Het onervaren slagtoffer vindt teleurstelling, verdriet, lijden, wanhoop, en den dood des gewelds op het oogenblik waarin zij redding verwacht.
De Schrijfster heeft haar tafereel sterk gekleurd. Bijzondere omstandigheden deden haar het kloosterleven kennen, over welks jammeren en gruwelen anderen met opzet of onbedacht den rozenkleurigen sluijer der verdichting werpen, en hebben een levendig gevoel van mededoogen voor de slagtoffers bij haar opgewekt.
De aanmerking die wij op dit, gelijk op al zoodanige verhalen hebben, is deze: dat zulke gruwelen, naar ons gevoelen, niet verdicht mogen worden; en dat zoo 't verhaal waarheid behelst, de namen der boosdoeners die ze gepleegd hebben, openlijk genoemd behooren worden. Zonder dat zegt de Protestant: zoo veel boosheid is niet mogelijk; en de Roomsche zegt: ‘laster!’