Oostersche Vertellingen uit de duizend-en-een Nacht. Naar de Hoogduitsche bewerking van M. Claudius; voor de Nederlandsche Jeugd uitgegeven door J.J.A. Goeverneur. Te Groningen, bij J.B. Wolters. 1855. In 8vo. 281 bl. f 1-50; geb. f 1-90.
Toen door antoine galland, in het begin der achttiende eeuw, de bekende Oostersche Vertellingen het eerst in Europa verschenen, volgden er weldra vele vertalingen van zijne Fransche overzetting van het toen nog onvolledige handschrift, en de ‘Duizend-en-een Nacht’ werd een zeer geliefd volksboek ook in het Westen. Van tijd tot tijd zagen nieuwe uitgaven het licht, zoo van het nu vollediger geworden werk in zijn geheel, als van verschillende bloemlezingen. Dat ook thans de tijd van de ‘Duizend-en-een Nacht’ nog niet voorbij is, zien wij onder anderen uit de voor ons liggende verzameling. En inderdaad, de vertellingen bezitten juist door het vreemde en fabelachtige, dat ze kenmerkt, zoo veel dat de verbeelding prikkelt, de aandacht boeit, en de in het kind liggende neiging tot het geheimzinnige bevredigt, dat we ons wel verklaren kunnen, hoe de jeugd met de levendigste belangstelling vertoeft in het paleis van haroen-al-raschid, bij den Prins van karisme, en menige vertelling met gretigheid verslindt.
Wij legden naast deze uitgave eene andere, vóó een paar jaren insgelijks voor de jeugd verschenen; maar nu wij plaatjes, druk, papier en prachtbanden vergeleken, moesten wij erkennen: dat de typographische uitvoering en het binderswerk der uitgave van den Heer wolters verreweg de fraaisten zijn.