in bijdragen zoo als het van den geestigen ouden Heer smits gewoon is te ontvangen, en zal in zijne Satire op de ook in dorpen doordringende valsche beschaving, onder den titel: ‘Een gelukkig dorpje’, maar al te veel waarheid ontdekken. Aangenamer dan op die zoo donkere zijde te zien, is het ons op lichtzijden in het Geldersche volksleven te staren. Zulk eene lichtzijde wordt ons door den Heer j.j. cremer te aanschouwen gegeven, waar hij in ‘Deine-meu’ ons eene eenvoudige boerin schetst, die, vreemd van kwezelarij en uiterlijk vertoon, rijk is in werken van waarachtige liefde. Dit stukje, dat voor het grootste gedeelte in den Betuwschen tongval is geschreven, onderscheidt zich door losheid en natuurlijk gevoel, die grond geven om van den jeugdigen Schrijver, indien hij in dit genre zich wil oefenen, in het vervolg veel goeds te verwachten. ‘Vrijheid en Verdrukking’, eene schets uit het Graafschap, van arnold de V, dat, deels in het daar gesproken dialect is geschreven, is noch wat vorm, noch wat inhoud betreft, met de novelle van cremer te vergelijken. Intusschen verdient ook dit stuk, zoowel als ‘En redenoasie oaver de belastink op 't gemoal’ (Hoogveluwsche tongval), waarin over de algemeene bedilzucht onzes tijds op niet ongeestige wijze wordt geklaagd, en, eene belasting op dat gemaal als een probaat middel wordt voorgesteld, waarvan in een gepast voorbeeld uit vroeger tijd de kracht wordt bewezen. Zij die belang stellen in onze Nederduitsche taal, zullen dergelijke stukjes, waartoe ook ‘Schepen Herman’ behoort, met genoegen lezen. En van die zijde zijn Provinciale Volks-Almanakken, waarin dergelijke proeven voorkomen, zeker niet te verwerpen.
Wat voor 't overige de verzen betreft die hier voorkomen - deze behooren tot het zwakste gedeelte van den Gelderschen Volks-Almanak, maar hoe het mogelijk is dat zoutelooze rijmen als die van t.c.s. hier eene plaats kunnen vinden, bekennen wij niet te begrijpen.