Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1855(1855)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 774] [p. 774] Liedjes. Van G.H.J. Elliot Boswel. I. Stille genoegens. In 't ronde geschaard om de tafel, Zoo zaten we, in d'avond eens, vrij En vrolijk te schertsen met meisjes: Die engeltjes waren er bij. De lampe schoot heldere stralen, Maar de oogjes nog heller dat uur; Hoe gloeiden de koontjes der schoonen!... Gewis door den gloed van het vuur. Wij plaagden de meisjes; wij lachten, En maakten soms vrij wat gedruisch; Hoe stoeiden de zieltjes te zamen, Al hielden de handjes zich t'huis! Van harte zoo jeugdig, gevoelden Wij niets dat tot zorgen ons dwong; Wij waren als kindren gelukkig, Hoewel niet als kindren zoo jong. En wijl we daar koutten en jokten En warden in vreugd en geluk, Ging stil er een meisje van tafel... De vreugd was haar zeker wat druk. Dat meisje, heel bloô en onnoozel, Voor schertsen en jokken vervaard, Zat stil in den schemer te peinzen... Zoo zedig en stil was heur aard. Ligt voelde ze in 't jeugdig gemoedje Het vlijmen van d'angel der smart; Welligt werden vader en moeder, Als kind, baar genomen van 't hart. De vroegere vreugd in hun midden, Toen 't leven zoo bl haar bescheen.. Ligt peinsde ze er aan bij de tafel, En zat zij nu dáárom alleen. [pagina 775] [p. 775] En wij, och wij waren zoo vrolijk: Een jeugdige zorglooze schaar! Wij dachten zoo veel aan elkander, En letten zoo weinig op haar. En wijl we ons al luider vermaakten, Al vrolijker iedere keer, Ontbrak er een heertje aan de tafel, Doch ginds bij het meisje niet meer. De jonker zag zeker haar kommer! Met deernis in 't edel gemoed, Ging hij haar vertroosten in stilte... Zij duldt hem; want och ze is zoo goed! Daar zitten ze beiden in schemer; Hij vlijt zich heel digt aan heur z En blikt haar al dieper in de oogen... En 't meisje doet even als hij. Zij fluisteren stemmige woordjes... Misschien wel van 't wufte geluk, Of over 't gesnap aan de tafel; Voor beiden te dwaas en te druk. Hij schoof altijd nader en nader En vatte heur handje zoo vlug... Wat is toch dat meisjen onnoozel... Zij trekt het niet eenmaal terug. Hij buigt zich al meer tot haar over En geeft haar een kusje...Hoe dom... Och neen: hoe naïf is het meisje!... Zij geeft hem zijn kusje weêrom! Zij bukken omlaag en zij zoeken; Een ring die heur vingertje ontschiet; De domoor!...wel drukt hij heur handje, Maar vindt toch het ringetje niet. En wij - och, wij juichten aan tafel: Een jeugdige, vreugdige schaar! Wij dachten zoo veel aan elkander, En letten op hem noch op haar. Het uurtje was daar - en wij scheidden, Als knapen en meisjes dat doen: Lang weiflen en dralen, maar eindlijk Een zoen, en een kus, en een zoen. [pagina 776] [p. 776] En 't paartje kwam bloô uit den schemer; En 't meisje, zoo zedig van aard, Had gloeijender kaakjes dan ééne... Door 't zengen van d' ijskouden haard. II. Tranen. Droevige ziel! die geen uitkomst meer weet, Is uwe hope gezwicht? God geeft u tranen tot balsem in 't leed... Broeder! uw lijden wordt ligt! Deedt ge uw beminde uwe liefde verstaan, Glipte uit heur lipjes geen woord; Welde er van weelde in heur oogjes een traan?... Makker! uw dageraad gloort! Werdt gij, verdoolde! der deugd weêr getrouw; Buigt gij boetvaardig u neêr; Biecht gij uw schuld in een traan van berouw?... Heil u! en zondig niet meer! Mij treffen marmeren tomben niet; neen, 'k Zie ze wangunstig niet aan; 'k Vraag aan mijn vrienden geen ijzer of steen... 'k Wensch op mijn graf maar een traan! Zalig! wie immer aan 't goed dat hij doet, Tranen van meêl vereent! - Zalig! om wien ooit een lijdend gemoed Tranen van vreugd heeft geweend! Vorige Volgende