Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1855
(1855)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijNikolaas I.De Russen waren ten sterksten aan Keizer nikolaas gehecht. Zijne gelijkenis op en groote overeenkomst in karakter en hoedanigheden met zijn onsterfelijken broeder alexander droegen daartoe bij. Hij was even schoon van voorkomen, even bevallig in manieren, en even rijk in verstand, groot- | |
[pagina 567]
| |
moedigheid, menschenliefde en godsvrucht. Zijne komst tot den troon was het teeken en voorwendsel tot de uitbarsting van een gewapenden opstand, in schijn tot handhaving der regten van den Grootvorst konstantijn; maar inderdaad bestemd om het Keizerlijke Huis en den Troon te vernietigen, en de demagogische beginselen te doen zegevieren. Die opstand was reeds sinds 1812 voorbereid. In den omgang alstoen, bij het gealliëerde leger, met Duitschlands opgewonden jeugd, waren Russische officieren, en daaronder van de voornaamste familiën, verleid tot het deelnemen aan, en stichten, in Rusland zelfs, van geheime genootschappen, die moord en verdelging ten doel hadden. Maar de groote meerderheid van volk en leger was te dankbaar om niet te volharden in getrouwheid, en de moed des nieuwen Keizers deed het overige. Aan de spitse eens bataljons van het regement Preobrajenski trok hijzelf de gewapende muiters te gemoet, en hun werk, gedurende twaalf jaren voorbereid, ging in éénen dag te niet. Zijn kalme moed in het gevaar, en de genade met welke hij later, aan een-en-dertig ter dood verwezen opstandelingen het leven schonk, waren wèl geschikt om harten voor hem te winnen.
Van zijne gehardheid tegen 't geweld des weders, van welke hij echter in het laatste jaar zijns levens te veel schijnt gevergd te hebben, meldt een reiziger, die eens de jaarlijksche plegtigheid van het zegenen des waters op den 6den Januarij (ouden stijl) bij eene koude van 28 graden réaumur te St. Petersburg heeft bijgewoond, het volgende: ‘De Keizer beval den Grootvorst-troonopvolger niet met hem naar buiten te gaan, waar een ijskoude wind schier het bloed deed stollen; maar trad zelf met ongedekten hoofde en zonder mantel, onder eene digte sneeuwjagt, langs het terras aan den oever der rivier, tot onder de vensters aan welke de Keizerin met hare staatsdames gezeten was, en waar eene schare van geestelijken hem wachtte. Toen trad de stoet over het ijs, naar eenen tempel alleen voor deze plegtigheid op den stroom opgerigt. De geestelijken vormden een kring om het gebouw. Nu klonken lofliederen naar de sombere hemelgewelven. De primaat, eene groote schaal met deksel in de handen houdende, daalde langs de trappen des tempels tot de bevrozen oppervlakte der rivier af, in welke, aan den voet des traps, eene | |
[pagina 568]
| |
wijde bijt in het ijs was gehakt. Weldra aanschouwde het volk zijnen patriarch, die het water zegende, en, na 't met de schaal geschept en in het deksel overgegoten te hebben, hetzelve den Keizer aanbood. Met bewondering zag ik dezen zijn hoofd en handen in dat ijskoude bad dompelenGa naar voetnoot(*).’
Nimmer zag men een sterker blijk van den innigen band die Keizer en onderdanen verbond, dan tijdens de eerste uitbarsting van de Cholera te St. Petersburg. Een welingerigt gasthuis op de Hooimarkt werd schier onder den voet gehaald door de dolle menigte, die zich aan de vreeselijkste buitensporigheden overgaf. In razernij braken eenigen de deuren der kerkhoven open, rukten de kisten der laatst begravenen uit den grond, en haalden de lijken er uit, bewerende dat men die slagtoffers der ziekte levend had begraven. Alles schreeuwde wraak tegen de geneesheeren en overheden, en wie poogde het volk te bezadigen werd voor hun medepligtige gescholden en zag lijf en leven in gevaar. In weerwil daarvan, en ongeacht eene ondragelijke hitte, verscheen op eens de Keizer te paard, in het midden der oproerige menigte, op het brandpunt zelf der besmetting. Zoo ras hij zich vertoonde bedaarde de volkswoede. Alle blikken vestigden zich op het ontzagwekkend gelaat van den Monarch, en de voornaamste belhamels van het oproer weken ter zijde. - Wat is uw wensch, misdadigen en goddeloozen!? - riep de Keizer met eene donderende stem. - Gij verzet u tegen de wetten door de liefde tot uw behoud voorgeschreven. Onderwerpt u, weêrspannige kinderen! Een opregt berouw alleen kan mij in staat stellen u te vergeven, en uw onberaden gedrag te vergeten! Een diep stilzwijgen vergezelde, luide kreten van smart en berouw volgden op 's Keizers woorden. De geestelijkheid ver- | |
[pagina 569]
| |
scheen en hief een Te Deum aan, waarmede het volk instemde. Het oproer was ten einde, en overal klonk en weergalmde de kreet: - Leve onze Vader! Leve onze Keizer!
Ten aanzien van des Keizers menschenliefde en weldadigheid, zegt men dat hij in zijne jongelingsjaren er behagen in vond des avonds onbekend door de mindere buurten der stad te dwalen, om, ware het mogelijk, brave behoeftigen op te sporen, en dan door zijne mildheid hunnen staat te verbeteren, zonder dat zij met gewisheid konden zeggen van wien hunne redding gekomen was. Een dier gevallen heeft de stof geleverd tot het navolgende kleine verhaal.
In een stillen zomernacht van het jaar 1816, toen de stad, door het scheppend genie van den grooten peter uit moerassen ten voorschijn geroepen, in rust lag gedoken, en hare straten ledig waren, wandelden drie jongelieden van aanzienlijk voorkomen onder vriendschappelijke maar ernstige, geenszins loszinnige gesprekken onder den met starren bezaaiden hemel rond. - Bij den Heiligen nikolaas, den patroon van Rusland! - zeide een hunner - men zegt dat de Czaar, roemrijker gedachtenis, geen genoegelijker tijdverdrijf kende, dan onbekend door zijne getrouwe stad Moscou rond te dwalen, en als een engel des Hemels in het geheim zijne weldaden over brave ongelukkigen uit te storten. Laten wij zijn roemrijk voorbeeld eens volgen, en de heilige patroon geleide onze schreden, dat wij eener weduwe of weeze troost of redding brengen. Hij die zoo sprak was blijkbaar van hooger rang dan zijne medgezellen; want beiden volgden zonder tegenspraak, onder het rooken hunner meerschuimen pijpen, hem na. Lang was hunne wandeling onvruchtbaar. Eindelijk kwamen zij in de nabijheid der Kazans-kerk. Daar zagen zij aan een klein venster, omtrent vijf voet boven den grond, bij een flaauw licht de gedaante van eene vrouw. Dit deed hen stilstaan. Een van het drietal beweerde dat die gedaante aan eene jeugdige schoonheid behoorde. De donkerheid van den nacht veroorloofde hun te blijven bespieden zonder gezien te worden. Na eenige oogenblikken kwam de gedaante weêr voor het venster, en de gemaakte opmerking werd volkomen | |
[pagina 570]
| |
bewaarheid: het meisje scheen door het kleine vertrek rond te wandelen in droef gepeins. Tevens zag men nu ook de schaduw van eene mannelijke gestalte. Hij die zijne medgezellen tot den edelen kruistogt ter opsporing van ongelukkigen had geleid klauterde behoedzaam tot aan het venster op, waardoor hij in staat was alles te hooren wat er binnen gesproken werd. Maar hij behoefde de woorden der bewoners niet, om al dadelijk te weten dat zij in diepe armoede verkeerden. In een hoek des vertreks lagen twee kinderen van vier tot zeven jaren op een leger van stroo, ten halven gedekt met een stuk van eene oude deken. Het jeugdige meisje was in rouwkleederen, zoo als de laagste klasse des volks die gewoonlijk draagt, maar allerzindelijkst en in goeden staat. De jongeling was een matroos van de Keizerlijke zeemagt, gereed om naar zijn bodem terug te keeren; eenige afgebroken woorden en de tranen van het meisje deden dat spoedig begrijpen. De onbekende was door dit schouwspel van menschelijke ellende tot in de ziel geroerd; hij klom af. Zijne medgezellen waren bijzonder opgeruimd geworden, en hij oordeelde hen in die stemming te ongeschikt voor zijne oogmerken, en wilde niet dat de ongelukkigen, die zijne belangstelling in zoo hooge mate hadden opgewekt, door ongewijde blikken bespied zouden worden. - Gaan wij verder! - zeide hij, en de overigen volgden hem, zonder verder aan het meisje te denken. Weldra nam de onbekende eene gelegenheid te baat om van zijne vrolijke makkers te scheiden, en keerde ongemerkt naar het verblijf. der armoede terug. In een oogenblik bevond hij zich weder voor het venster. Bij het meer en meer verflaauwend schijnsel der kleine lamp, was hij nu getuige van den afloop van het drama. De zeeman droogde zijne tranen af met het bovenste zijner hand, nam zijne bagaadje op den schouder, en trachtte zachtjes het meisje, dat aan zijne borst weende, te verwijderen, om de riemen over den anderen schouder te kunnen vastmaken. - Laat mij gaan, katharina! - zeide hij. - Met den dag moeten wij te Kroonstad aan boord zijn, en ik heb nog een goed eind wegs. Ik zou niet gaarne te laat komen. Het is minder de straf die ik ducht; mijne schouders zijn genoeg | |
[pagina 571]
| |
gehard; maar de berisping van den bootsman, katharina! zou mij grievender zijn. De Hemel weet, het ware de eerste maal, en het zou den braven man evenzeer, zoo niet sterker grieven dan mij-zelven. Maar, arme katharina! hoe verlaat ik u! - riep hij uit, en een traan viel op het blonde hoofd van het lieve meisje. - Hoe arm moet ik u verlaten, u en die arme kinderen! - God zal voor ons zorgen, peters! Hij zal het hart vermurwen van den secretaris van Zijne Eerwaardigheid; dan zal hij ons niet uit deze schamele woning verjagen, op dit oogenblik, nu vader hier pas gestorven is. Nogtans er moet een nieuwe portier voor de kerk zijn, en dat kan geen achttienjarig meisje waarnemen. Och, peters! waart gij nu maar niet in zeedienst, dan zou de secretaris ons hebben doen huwen, en gij zoudt vader nu opvolgen. De matroos gaf door eene onwillekeurige beweging zijn ongeduld te kennen. - Ik weet het wel - vervolgde katharina! - dat wij deze ongelukkige gebeurtenis niet konden voorzien, en dat gij uwe vrijheid hebt verkocht om brood te verschaffen aan uwe oude moeder, die het nu niet meer noodig heeft. Spreken wij niet meer van hetgeen gebeurd zou kunnen zijn, zoo God niet beter had geoordeeld ons te beproeven. Met drie jaren zijt gij vrij, en als de ellende mij in dien tijd niet wegrukt van mijne broêrtjes - dan zult gij mij getrouw wedervinden.....Maar zult gij mij wel wedervinden, peters! Zij prangde haren peters aan den zigtbaar hijgenden boezem en beiden snikten. Maar de jongeling vermande zich; met de breede gespierde hand wischte hij de tranen van het mannelijk gelaat, drukte het meisje nog een kus op het gloeijende voorhoofd, wrong zich los, en met een hartbrekend: - Vaarwel, katharina! - verwijderde hij zich ijlings. De onbekende zag onopgemerkt hem met waggelende schreden vertrekken. Daarna wierp hij nog eenen blik in het armelijk verblijf, nu stom als het graf. Katharina lag op de knieën gezonken. Met gevouwen handen en neêrgebogen hoofd lag zij daar, òf in bezwijming, òf in een vurig gebed. Inderdaad zij wendde zich tot de Eenige Bron die den lijder ontwijfelbaren troost of onwankelbaren moed in de zwaarste | |
[pagina 572]
| |
beproeving schenken kan. Na eenige oogenblikken stond zij op, en de onbekende hoorde haar zeggen: - Zalige nikolaas! Patroon van Rusland! Beschermer der zeelieden! waak gij over den Alexander, die over weinige uren mij al wat mij op de aarde dierbaar is ontvoeren zal! - Amen! - zeide hij, afklimmende en zich verwijderende. - Ongelukkig meisje! nikolaas heeft uw smeeken verhoord. Weldra was alles somber en zwijgend. Katharina had zich nedergevlijd op het ellendige leger naast hare broêrtjes, en de onbekende stapte met rassche schreden door de eenzame straten der Peterstad. Den volgenden morgen, op het uur waarop de secretaris van den eerwaardigen patriach te spreken was, begaf katharina zich tot hem, smeltende in tranen, en gevolgd door hare broêrtjes, die mede weenden omdat zij hunne goede, zorgende zuster zagen weenen. Het arme meisje was zonder hoop. Zij had zich voorbereid op de weigering welke zij dacht te zullen ontvangen. - Ik heb al mijne hoop op God gesteld - dacht zij - maar God-zelf kan het onmogelijke niet willen, en de post van portier der Kazans-kerk kan aan mij niet gegeven worden. Katharina bedroog zich echter. Wat den mensch onmogelijk schijnt is nog geen hinderpaal voor de Hemelsche Magt, die onze lotgevallen bewaakt en bestuurt. De secretaris was een stroef grijsaard, wiens ernstige godsvrucht aan zijne onderhoorigen meer vrees dan vertrouwen inboezemde. Eene huivering ging der arme weeze door de leden, toen zij, na eenige oogenblikken wachtens in de spreekkamer, door eenen bediende in rijke liverij geroepen werd om voor den secretaris te verschijnen. Eene aangename verrassing was het dus voor katharina, toen zij, geheel tegen hare verwachting, den grijsaard uit zijnen armstoel zag opstaan, terwijl zijn gerimpeld en stroef gelaat eene goedwillige uitdrukking poogde aan te nemen. - Mijn kind! - zeide hij - Zijne Eerwaardigheid, bewogen door uwen toestand, en over het verlies door u geleden in het sterven van uwen vader - een onzer trouwste dienaren - heeft gewild dat gij hem in zijne betrekking zult opvolgen, onder voorwaarde dat gij u spoedig in het huwelijk | |
[pagina 573]
| |
verbindt met eenen man die in staat is dezen post naar behooren waar te nemen. En daar ik dacht... - vervolgde de oude man, met eenige aarzeling - daar ik meende...dat de post zou gegeven worden aan guttorf, den adjunct-klokkeluider, aan wien ik hem zoo half en half heb beloofd, heb ik begrepen dat wij dit alles goed konden overeenbrengen, door hém aan u tot echtgenoot te geven. Dank dus den Hemel en Zijne Eerwaardigheid, mijn kind! voor de gunst aan u bewezen. De bloode katharina, hoewel haar hart slechts te pijnlijker bloedde, durfde niets inbrengen tegen dit voorstel, dat voor haar zoo goed was als een bevel. Eerbiedig kuste zij de hand van den secretaris, en keerde in droeve gepeinzen verzonken, naar hare woning terug. - Ware peters nu niet in dienst - dacht zij - dan zouden wij gelukkig zijn; maar met dien guttorf, den leelijksten en slechtsten der mannen, is het leven mij eene ondragelijke marteling, waaraan ik mij nogtans moet onderwerpen, ten besten van deze ongelukkige kinderen! Zij kwam te huis; maar een onbekende stond daar te wachten. Deze overhandigde haar een pakje waarop alleen de woorden stonden: Losgeld voor peters. Bevend opende zij het, en vond er twee duizend roebels in. Duizelend van blijdschap vloog zij naar de haven, huurde eene boot, en beloofde den roeijers eene rijke belooning, indien zij haar vóór het einde van den vloed te Kroonstad bragten. De glans van een goudstuk deed het vaartuig snel als een pijl over de golven vliegen. De Alexander had het anker nog niet geligt, maar al de manschap was reeds aan boord, en al 't voorbereidende werk was reeds afgeloopen toen katharina op het schip aankwam. Zij verzocht den kapitein te spreken. Daar deze bezigheden had, bood de luitenant welwillend aan, haar te hooren. - Dat meisje lijkt wel krankzinnig! - dacht de jonge officier, toen katharina hem de reden van hare komst had medegedeeld. - Op het oogenblik van vertrekken - sprak hij - kan geen matroos zich loskoopen, mijn kind! De staten der équipage zijn gisteren opgemaakt en gesloten; nu is het te laat. | |
[pagina 574]
| |
- Wacht eens! - riep de kapitein, die toevallig op het dek kwam, en hoorde wat de luitenant zeide - is er misschien sprake van den matroos peters? - omtrent dien heb ik, sinds een uur op zijn hoogst, bijzondere bevelen van de Admiraliteit. Als peters zijn losgeld kan voldoen is hij vrij. Katharina betaalde het losgeld, en keerde als bedwelmd door haar geluk in hare boot terug, door peters ondersteund, wien alles een droom scheen. Te huis gekomen vonden de beide gelieven, om hunne zaligheid ten top te voeren, een der bijzondere secretarissen van den patriarch, die hun berigtte, dat Zijne Eerwaardigheid het huwelijk van katharina met guttorf niet bekrachtigde, maar haar vrij liet in hare keuze. Hij voegde er zelfs bij: dat Zijne Eerwaardigheid in eigen persoon haar huwelijk wilde inzegenen. Al deze gebeurtenissen volgden elkander op zoo als de onbekende, gelijk een weldadige genius, die vóóraf had beraamd. Het geheim van hun onverwacht geluk is voor de beweldadigden ondoordringbaar gebleven; maar van toen af stelden katharina en haar brave man een onbepaald vertrouwen in den Heiligen nikolaas, den Patroon der zeelieden en den Beschermer van Rusland. Inderdaad had ook nikolaas hen geholpen; doch het was een andere: het was de Grootvorst van dien naam, die, óók van toen af, smaak kreeg in eenzame wandelingen, en nu meermalen door zulke onverwachte uitreddingen de neiging tot weldoen bevredigde van zijn menschlievend hart. |
|