Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1855
(1855)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 504]
| |
die waarop marryat, basil hall, en anderen ons onthaalden. Kingston biedt er nu weder een aan. Wij gelooven dat ieder zijn werk met genoegen zal begroeten, want het is eene verzameling van avontuurlijke vertellingen, zoo als ze aan boord gaarne gehoord en aan wal met belangstelling gelezen worden. Luitenant fairfield doet op de ‘Albatros’ een kruistogt mede naar de kust van Afrika, tot wering van den slavenhandel. Bij 't gezellig verkeer - dat de zeelieden meer dan anderen genieten, wijl zij aan boord een gedwongen te huis hebben - vertellen eenige schepelingen hunne vroegere ontmoetingen in den oorlog, en in gevechten met zeeroovers en slavenhaalders, en zij geven fairfield verlof, om die vertellingen, als stemmen van den Oceaan, door den druk aan het publiek over te brengen. De verhalen zijn boeijend, en hij heeft nooit met zeelieden omgegaan die zich ergeren zou aan 't geen hem hier onwaarschijnlijks, of ongerijmds voorkomt. Dat zijn dingen met welke de zeeman aan boord zich vermaakt. Bovendien heerscht er onder 't zeevolk nog altijd eene soort van bijgeloof. Maar wat vooral in deze verhalen als eene bijzondere verdienste beschouwd mag worden, is het godsdienstig gevoel en 't geloof aan het voorzienige Godsbestuur dat het geheel doordringt. Van daar dat geenerlei onbetamelijke uitdrukkingen de gesprekken ontsieren. Bij al de hooge achting die wij den zeemansstand toedragen, zouden wij den ongodsdienstigen zeeman verachten, al ware hij vlag-officier, en medelijden hebben met den óverbeschaafde, die te wijsgeerig denkt om aan de zorg des Allerhoogsten te gelooven. Zoo dikwijls wij van het strand die breede vlakte der zee overzien, komt ons de gedachte als over de golven te gemoet: dat niemand zich nader aan God en de eeuwigheid kan gevoelen dan de zeeman. Hoe 't zij wij vinden het werk fraai, en kunnen 't elk, doch de Leesgezelschappen vooral, met gerustheid aanbevelen. |
|